Gallerije ofte proef van syne dichtoeffeningen

[p. 65]

44. De Fransche Judith, verdedigende sich tegens den geweldenaar Amolon:

Liliumque non tactum: Mart. 5 L. 39. epigr.

OP lelien, als die, draagd Vrankryk roem.
De kuyscheyd kon nooit hagelwitter schijnen

Als opgetooyd met sulk een suyv're bloem,

En inde schoot van sulk een armelyne⁺!

Vorst Amolon, van tegenstand vermoeyd,

En droncken, valt in slaap: sy vat den degen,

En quetst hem⁺ dat het bloed van 't leger vloeyd:

HY schreeuwd: de wacht vliegt deese judith⁺ tegen.

Neen, sprak hy, laat haar gaan: indien ik sterf,

Myn rykdom sy die kuyscheyd tot een erf.

+ welk dier, voor een sinnebeeld aan alle kuysche verstrekt, met dit opschrift: Malo mori quam foedari. Siet Sylv. à Petra sancta, de symbolis heroïcis. 1 L. 3 cap. J. Cats. &c.

+ Diergelyk en by na 'tselve schrijft Beverwyk (3 B. 6 cap.) van een Advocaats dochter binnen Ryssel, sich verweerende tegen een Spaansch capitein van eedelen huyse.

+ Le Moyne noemd haar, in sijn sonnet, Oronto; doch deese naam is ongetwyfeld versiert. Siet Gregorius Turonensis, 9 B. 27 cap.