Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Afscheiding van 1834. Deel 5. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (vervolg) (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Afscheiding van 1834. Deel 5. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (vervolg)
Afbeelding van De Afscheiding van 1834. Deel 5. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (vervolg)Toon afbeelding van titelpagina van De Afscheiding van 1834. Deel 5. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (vervolg)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (12.07 MB)

Scans (1039.26 MB)

ebook (8.46 MB)

XML (1.58 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Afscheiding van 1834. Deel 5. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (vervolg)

(1982)–C. Smits–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 192]
[p. 192]

Hoofdstuk 12
Drie brieven van ds. G.F. Gezelle Meerburg

Inleiding

George Frans Gezelle MeerburgGa naar voetnoot1 werd 1 november 1806 te Leiden geboren als zoon van Adrianus MeerburgGa naar voetnoot2 en van Francina Petronella Maria van Heyningen.

Op 7 oktober 1826 werd hij aan de Leidse hogeschool ingeschreven als student in de theologie. Hij behoorde tot de ‘Club van Scholte’ waarvan behalve hij, lid waren de latere predikanten Brummelkamp, Van Raalte, Scholte, Van Velzen alsmede Louis Bähler, zoon van L.H. Bähler, predikant van de Waalse gemeente te Zwolle. In 1832 werd Meerburg proponent en 20 oktober 1833 werd hij, nog vrijgezel, door zijn zwager C.C. Callenbach, predikant te Nijkerk, bevestigd als herder en leraar van de Hervormde gemeente te Almkerk; een gemeente die destijds circa twee duizend zielen omvatte.Ga naar voetnoot3 Al spoedig na de schorsing en afzetting van de predikanten De Cock en Scholte rezen er ook voor Meerburg moeilijkheden bij zijn ambtsuitoefening. Het verzet tegen de bundel ‘Evangelische gezangen’ en tegen de vier vragen die voor elke bediening van het avondmaal in de eredienst moesten worden gesteld en waarop door de gemeente met ‘ja’ moest worden geantwoord,Ga naar voetnoot4 was in de Hervormde kerk te Almkerk van meetaf groot geweest.

Samen met ds. Joh. van Rhee te Veen, zond ds. Meerburg, gedateerd 1 juli 1835 een adres aan de Algemene synode der Nederlandse Hervormde kerk,Ga naar voetnoot5 waarin werd gevraagd:

1o. Of de synode wil verklaren of zij de Drie formulieren van enigheid beschouwt in alles overeenkomende met Gods heilig Woord en deze geschriften verbindend acht;

2o. Of zij wil verklaren, dat alle predikanten verbonden zijn te leren en te handelen volgens deze aangenomen Drie formulieren;

[pagina 193]
[p. 193]

3o. Of zij ‘ons’ (bedoeld zijn beide adressanten) ‘vrijheid verlene tot het niet meer afgeven van de zoogenaamde Evangelische gezangen en ons ontsla van de verpligting tot het voorstellen der vier vragen bij de voorbereiding of bij de bediening des H.Avondmaals...’.

 

Meerburg en Van Rhee kregen een zeer bits antwoord van de synode - 14 juli 1835. Hun verzoeken werden afgewezen en zij werden ernstig vermaand zich stipt te gedragen naar de in de Nederlandse Hervormde kerk verbindende verordeningen.Ga naar voetnoot6

Enige maanden later - 24 november 1835 - werd Gezelle Meerburg door het Provinciaal kerkbestuur van Noord-Brabant afgezet als predikant van de Hervormde gemeente te Almkerk. Als één der gronden van het vonnis werd opgegeven ‘het nalaten van het gebruik van Evangelische gezangen’.Ga naar voetnoot7 Meerburg scheidde zich 2 december 1835 af. Hij werd gevolgd door de ouderlingen A. de Jong en H. Holleman alsmede door diaken C. Kamp en een groot deel van de gemeente.Ga naar voetnoot8

De vervolging, bestaande in boeten, gevangenzetting van enige leden der gemeente en inkwartiering, heeft ongeveer vier jaren geduurd.Ga naar voetnoot9

 

Op 3 mei 1837, op 30-jarige leeftijd, trad Gezelle Meerburg in het huwelijk met een meisje uit Almkerk, Johanna van der Beek, oud 23 jaar. Volgens de ‘Lijst der texten’ (Scholte Papers) werd het huwelijk zondag 14 mei 1837 door ds. H.P. Scholte bevestigd. Meerburg overleed te Almkerk - zijn enige gemeente - 12 december 1855, 49 jaar oud.

 

Hoewel het laatste woord over de Afscheiding in de provincie Noord-Brabant nog niet is geschreven, mogen we wel zeggen dat vaststaat, dat Meerburg een zeer zachtmoedig en vredelievend christen is geweest. Daarnaast was hij een bijzonder ernstig prediker. Mede door zijn leiding leefden de Afgescheiden kerken in Noord-Brabant enige jaren onder een eigen kerkenorde - een variant van de DordtseGa naar voetnoot10 - en stonden zij gedurende die tijd (1843-1849) min of meer buiten het verband gevormd door het merendeel van de overige Afgescheiden gemeenten.Ga naar voetnoot11 Vermeldenswaard is, dat Gezelle Meerburg in de ‘Voorrede’ op De Dordrechtsche Kerk-ordening van het jaar 1619, zoo als dezelve met de noodzakelijkste veranderingen tot eene algemeene kerke-ordening is aangenomen door de Christelijke afgescheiden gemeente in de provincie Noord-Braband (Te Delft bij van der Storm 1843), onder andere schrijft: ‘Men heeft dan ook droevige ervaring gehad van eene steeds te betreuren handelwijze in strijd met de geest en met de letter der Dordrechtsche kerk-ordening. Wij bedoelen de gemakkelijke toelating tot het predikambt van ongestudeerde

[pagina 194]
[p. 194]

leden, hetwelk wij echter niet alleen willen toegepast hebben op hen die de Dordrechtsche kerk-ordening onvoorwaardelijk hebben aangenomen. Een daad, wij zouden haast zeggen, eene misdaad waarvan de geschiedenis onzer vaderen na de reformatie in ons vaderland geen bewijs oplevert. Neen, onze vaderen riepen hunne Professoren en Predikanten uit Frankrijk waar zij in de noodige wetenschappen geoefend waren, en het was door dat middel in de hand Gods dat onze vaderen meest Calvinisten, om dat woord eens te gebruiken, en geen Lutherschen waren’.Ga naar voetnoot12

In een brief aan ds. H.J. Budding gedateerd 17 december 1838 schrijft Gezelle Meerburg onder meer, dat de scheuringen, twisten etc. hem er de afgelopen maanden toe hebben gebracht ‘...dat ik liever van alles slechts een aanschouwer wilde zijn, zoodat ik mij langen tijd onttrokken heb aan alle werkzaamheden buiten de provincie No.-Brabant...’.Ga naar voetnoot13 RullmannGa naar voetnoot14 geeft aan het einde van zijn boek een opsomming van de nagelaten preken van Gezelle Meerburg. Zijn meest bekende werk is - aldus deze schrijver: Zestig Leerredenen over den Heidelbergschen Catechismus, Heusden 1871 en 1872.Ga naar voetnoot15 In de eerste brief die wij hieronder publiceren is sprake van zijn geschrift: Waarschuwende en besturende opmerkingen over het bidden; Met eene voorrede over het profeteren, 's-Gravenhage, bij J. van Golverdinge, 1838.Ga naar voetnoot16

1. Almkerk, 9 augustus 1838

Hartelijk Geliefde Broeder in onzen Heere Jesu Christo!

Reeds voor eenige dagen had ik u willen schrijven, doch werd hierin gedurig verhinderd en nu had gij misschien of de andere broeders of de Amsterdamse kerkeraad op hare uitnoodiging mij in die stad verwagt,Ga naar voetnoot17 doch hoewel ik nu sedert een paar dagen ongesteld ben zoodat ik niet te Amsterdam zoude hebben kunnen komen, is dit echter de reden van mijn terug blijven niet, daar ik reeds vroeger het voornemen had om er niet heen te gaan....,Ga naar voetnoot18 het is geen belangeloosheid maar moedeloosheid ten minste groote zwaarmoedigheid bij

[pagina 195]
[p. 195]

het opmerken van de veele verkeerdheden en scheuringen, wantrouwen en liefdelooze verdenkingen die er thans zoo algemeen heerschen dat ik het voornemen heb om zoo lang de zaken zoo staan mij uitsluitend met de provincie N. Braband bezig te houden. Eene enkele stap buiten dezelve, eene enkele raadgeving, besturing of bestraffing wikkelt in nieuwe moeijelijkheden, en oneenigheid brengt dikwijls in een net waarin men al dieper en dieper verward wordt. Onze afgescheiden gemeente schijnt thans wel een koningrijk te zijn dat tegen zich zelven verdeeld is. Een voorname oorzaak beschouw ik hiervan te zijn dat er meer wantrouwen dan opregtheid heerscht, en dat vele kerkeraden, classen en provinciale vergaderingen niet door de liefde Gods en des Naasten niet door de vreeze des Heeren en heilige tederheid bestuurd worden, maar eer te vergelijken zijn met de koude en weinig waar-belangstellende regters veeler regtbanken in ons vaderland. Ik wensch dat dit laatste niet op de provinciale vergadering van Amsterdam toepasselijk is of zijn zal. Ik ben noch met die gemeente noch met de handelingen des kerkeraads aldaar weinig bekend,Ga naar voetnoot19 maar ik zoude die broeders wel willen vragen of dat een oordeel is welk aan de kenmerken der liefde waarvan Paulus spreekt, getoetst kan worden, wanneer zij schrijven van ‘onrustige gemoederen die het onder geene leeraars en opzieners, onder geene prediking hoegenaamd op den duur zouden kunnen uithouden’.Ga naar voetnoot20 Ik wensch dat niet de meening van beledigd te zijn of gekwetst gevoel, maar de eere Gods en het heil der gemeente de kerkeraad te Amsterdam genoopt zal hebben tot het bijeenroepen der provinciale vergadering.

Ik zeg U hartelijk dank voor de uitgave van het werkje van v.d. GroeGa naar voetnoot21 en voor het mij toegezonden exemplaar, het kan onder den zegen des Heeren dienstbaar en nuttig zijn en veelen tot zwijgen brengen. Jammer maar, Lieve Broeder, dat gij op geene andere wijze de dwalende(n) zoekt teregt te brengen dan door hen uit de schelden van Paussen en Pausinnen, voor Keurmeesters en Keurmeesteressen.Ga naar voetnoot22 Dat veroorzaakt bitterheid en op zulk eene wijs hen tegen

[pagina 196]
[p. 196]

te gaan is noch suaviter in modoGa naar voetnoot23 noch fortiter in re,Ga naar voetnoot24 maar tegen Gods Woord. U zult zeker het werkje over het biddenGa naar voetnoot25 hebben ontvangen, en u misschien verwonderd hebben dat ik het u niet ter approbatie heb toegezonden,Ga naar voetnoot26 daar ik dezelve van u had gevraagd, en hoewel ik weet en overtuigd ben dat ge in geenen deele argwanend zijt, zoude het echter eenig vermoeden kunnen doen oprijzen. De reden dan waarom het u niet ter approbatie is toegezonden, was dat ik aan Golverdinge had verzogt u een proeve te zenden ter approbatie gelijk Höveker met uwe werken al meermalen gedaan had, doch die heeft mij niet goed verstaan en vraagde na den afdruk of hij u nu de schoone bladen zenden moest, en oordeelende dat dit dan nog zeer lang zoude kunnen aanloopen is het werkje met de toestemming van de visitatores in deze provincie uitgegeven zonder approbatie uit eene andere provincie. Maar het smart mij dat No. 7 op den omslag geannonceerd staatGa naar voetnoot27 alsof dit met mijne toestemming en goedkeuring geschied ware, hetwelk echter zoo niet is. Ik wenschte dat stukjeGa naar voetnoot28 wel eens te lezen maar schijn het niet te kunnen krijgen; wat zijn die lasteringen? Zoude hier alleen maar gedoeld worden op hetgeen in de Reformatie van Flier wordt gelezen waarbij ik echter uw naam niet genoemd vind? daar ben ik nieuwsgierig na. Want een brief van Golverdinge heeft mij genoopt aan hem te schrijven om zich te verantwoorden, doch zijn antwoord dwingt mij om weder aan hem te schrijven. Ik zal tot nog toe mijn oordeel over hem inhouden, alleen

[pagina 197]
[p. 197]

dat is mij uit zijn schrijven kennelijk geworden dat wantrouwen en vooroordeel tegen de meesten onzer en in hooge maat tegen u bij hem post heeft gevat.

Groet hartelijk van mij de Broeders welke met u op de provinciale vergadering zijn of geweest zijn, inzonderheid de predikanten en zeg hun dat zij mij genoegen zullen doen met eens te schrijven hoe zij thans verkeeren onder de veele verkeerdheden welke er plaats hebben, of zij gemoedigd zijn? En of zij indien zij nog een anderen weg wisten en kenden of zij die niet inslaan zouden. Ds. Budding zoo ik van de gevangenen in den BoschGa naar voetnoot29 hoor met wien hij briefwisseling houd(t) verkeerd niet zeer opgeruimd voor zich zelven. Ontvang mijner en mijner vrouws hartelijke groete. De genade zij met U.

 

Uw hartelijk liefhebbende Vriend en Broeder in Christo

G.F. Gezelle Meerburg

 

P.S. Ziet hier een staaltje hoe J. KoolGa naar voetnoot30 de kunst verstaat om van beide zijde(n) te schelden en die man heeft men, zoo ik hoor, onlangs nog te Ameide laten oefenen.

 
De Satan was ook president
 
In 't Amsterdamsch SynodeGa naar voetnoot31
 
In UtrechtGa naar voetnoot32 was hij weer present
 
Als was hij daar ontboden.
 
Toen blies hij ook dien zwaren smook
 
Dien hartverwoestend helschen rook
 
Den SchribaGa naar voetnoot33 in de oogen
 
En heeft ze al bedrogen
 
 
 
Zoo heeft hij 't in den HaagGa naar voetnoot34 gemaakt
 
Daar is door zijn listen
 
Arminius op den troon geraakt
 
En hier de LabbadistenGa naar voetnoot35
 
Dat is dien schalk van ouds gewent
 
Als de'eene dwaling wordt bekend
 
gaat hij een ander smeden
 
om 't Godsrijk te vertreden.
 
 
[pagina 198]
[p. 198]
 
Denkt niet den ouden Kool die zit
 
veeltijds maar wat te schelden
 
O! Neen, een vroom Synode's lid
 
Heeft mij dat zoo gaan melden
 
De man sprak het is zeker waar,
 
De Satan zat in 't midden daar,
 
De reine vrees des Heeren
 
Zag men daar niet verkeeren.

2. Almkerk, (zondag) 21 juni 1840

In deze brief wordt genoemd het proponentsexamen dat Jan Hasselman (1773-1860) te Aalst, vele jaren onderwijzer en ouderling aldaar, donderdag 25 juni 1840 ‘aan de Kil’, nabij Nieuwendijk, de plaats van samenkomst van de Afgescheidenen van De Werken en Sleeuwijk, zou afleggen ten overstaan van de provinciale vergadering van Noord-Brabant. De 67-jarige candidaat werd op genoemde datum afgewezen.
In 1844 legde Hasselman weer examen af, maar werd opnieuw niet toegelaten tot de heilige dienst. In 1850 - op 77 jarige leeftijd - slaagde hij; hij is echter geen predikant meer geworden.
Men zie voor hem EERSTE DEEL, register; DERDE DEEL, idem, speciaal echter 298-302, 322-323.

Geliefde Vriend en Broeder in onzen Heere J.Ch.

Gisteren liep er een gerucht dat u ongesteld, dat u ziek was. Ik hoop dat dit een onwaar of zeer vergroot gerucht zal geweest zijn. Indien u echter ongesteld zijt zoodat gij aanstaande Woensdag naar uw voornemen en belofte niet zoudt kunnen komen om dan Donderdag Br. Hasselman te onderzoeken, indien het echter mocht zijn dat u door ongesteldheid werd verhinderd te komen,Ga naar voetnoot36 dan verzoek ik u vriendelijk om mij hiervan te berigten en de classe te Bommel, ten einde het examen een of meer weken uit te stellen, want niet alleen zag ik u gaarne alhier, maar dit beschouw ik zelfs zoo noodzakelijk dat zonder u die beproeving niet ordentlijk kan geschieden. Indien u dus onverhoopt niet konde komen, zorg dan dat de Geldersche classeGa naar voetnoot37 geen vergeefsche reis doe. Uw nalaten van de formulieren bij het avondm(aal) en de bevestiging der Dienaren heeft mij gesmart. Doopsformulier is misschien ook al gevolgd en uzelven gelijk blijvende zullen zelfs de formulieren van eenigheid door u moeten worden verworpen. Doch ik hoop dat u terug zal gekomen zijn of komen zal van eene daad welke zooveel aanstoot en ergernis geeft en regtmatig geven moet.

Ik zoude meer willen schrijven indien ik u niet eerstdaags hoopte te ontmoeten en men op dezen niet wacht(t)e.

Zijt met uw Vrouw van mij en mijn Vrouw gegroet.

De genade zij met u.

 

Uw liefhebbende Vr. en Br. in Chr.

G.F. Gezelle Meerburg

[pagina 199]
[p. 199]

3. Almkerk, 30 januari 1844Ga naar voetnoot38

Onderstaande brief werd geschreven naar aanleiding van het overlijden van Scholte's eerste vrouw, Sara Maria Brandt, te Utrecht 23 januari 1844.Ga naar voetnoot39

Geliefde Vriend en Broeder in Christo!

Niets, niets was er Geliefde Broeder! dat in langen tijd ons meer schokte, aandeed en tot innige hartelijke deelneming stemde, dan het berigt van het overlijden uwer geliefde Gade. Een berigt ook voor ons alleronverwacht. Immers in den middag van dien dag dat zij in de ruste was ingegaan ontvingen wij door de WaalGa naar voetnoot40 uwer beider groete, ontvingen wij het berigt van uw beider welstand, en des anderen daags op denzelfden tijd het dood-berigt.

Wij beseffen eenigsints wat gij in dien nieuwen beproevings-weg noodig hebt, en onder dat besef gevoelen wij dat er banden zijn welke ons aan u en de ontslapene verbonden, menige herinnering uit ons vroeger verkeer deed zich aan onzen geest op.

Broeder! wij treuren met u, maar ook verheugen wij ons in de ondersteuning en vertroosting welke onze getrouwe Verbonds-God u in deze diepen weg doet ondervinden, doet ondervinden wat Hij voor Zijne kinderen is.

Ja, wij gelooven het dat opzigtelijk de zalige ontslapene gezegd kan worden, en wij verheugen ons dat het tot uwe vertroosting en bemoediging niet slechts verstrekken kan maar ook verstrekken zal, dat de Apostel Paulus ook aan u geschreven heeft; ‘Broeders! ik wil niet dat gij onwetende zijt van degenen die ontslapen zijn, opdat gij niet bedroefd en zijt gelijk als de andere(n) die geen hope en hebben, want indien wij gelooven dat Jesus gestorven en opgestaan is alzoo zal ook God degene(n) die ontslapen zijn in Jesu wederbrengen met Hem’. 1 Thess. 4:13, 14. Erwas uit den mond van de stervende geene betuiging noodig om deze verwachting eerstmaal te doen geboren worden. Broeder! die in menigerleije wederwaardigheden welke aan het leven van den christen, welke aan het Dienaars-am(b)t van Christus verbonden zijn, deelen moet. De Heere zij u overvloedige vertroosting en sterkte, Hij doe Zijn aangezicht lichten over u en uwe kinderen en schenke u een geloovig, een Gode toebetrouwend gebed voor uw zaad. Ook nu worde uw hoofd verhoogd boven de vijanden die rondom u zijn, Ps. 27:6a. Ook nu zij het uwe belijdenis en gebed ‘Gij zijt mijne hulpe geweest en begeeft mij niet, en verlaat mij niet, o God mijns heils, vs 9b. Zoo ik niet had geloofd dat ik het goede des Heeren zoude zien in 't land der levendigen, ik ware vergaan, vs. 13. Wacht op den Heere! zijt sterk en Hij zal uw harte versterken, ja wacht op den Heere! Amen, vs 14.

 

Uw hartelijk deelnemende Vriend en Broeder in Chr.

G.F. Gezelle Meerburg

en vrouw

[pagina 200]
[p. 200]


illustratie
Ds. G.F. Gezelle Meerburg, Almkerk 30 januari 1844.


[pagina 201]
[p. 201]


illustratie

voetnoot1
Men zie voor hem: Rullmann, Schat in aarden vaten V, Het leven van George Frans Gezelle Meerburg; Bos I-IV, register; Officiëele stukken II, 257-312.
voetnoot2
De toevoeging ‘Gezelle’ aan de naam Meerburg was niet officiëel. De vader droeg de naam Meerburg en ook in verscheidene officiële stukken komt zij niet voor. Vgl. Bos II, 586 en Schat in aarden vaten V, tegenover pag. 16, foto van een document betreffende de studiebeurs van Meerburg.
voetnoot3
Schat in aarden vaten V, 23.
voetnoot4
Men zie voor de tekst etc. van deze vragen: Dr. W. Volger, De leer der Nederlandsche Hervormde Kerk, Franeker 1946, 55-59.
voetnoot5
Officiëele stukken II, 277-280.
voetnoot6
Idem 280-281.
voetnoot7
Idem 293-300.
voetnoot8
(Eerste) Jaarboekje der Afgesch.Geref.Kerk, Kampen 1856, 28: Almkerk telt 800 zielen.
voetnoot9
Schat in aarden vaten V, 129-176.
voetnoot10
Idem 200-206.
voetnoot11
Idem 206-207.
voetnoot12
Idem 200-206.
voetnoot13
Idem 192-194; Gunning 580-583.
voetnoot14
Idem 229-231.
voetnoot15
De juiste gegevens luiden: Nagelaten leerredenen over den Heidelbergschen Catechismus, 2 delen, Heusden 1868-1872; tweede druk 1873.
voetnoot16
Ds. A. Brummelkamp gaf in het Tijdschrijft De Reformatie IV (1838) 279-280, een bespreking van het boekje, waarin hij het ‘een uitnemend werkje’ noemt.
voetnoot17
Uitnodiging tot het bijwonen van een (buitengewone) provinciale vergadering van Noord-Holland, zoals deze is gehouden te Amsterdam, 10 augustus 1838. Men zie hiervoor hoofdstuk 8. Aan de orde kwamen de tuchtzaken betreffende ‘de vrouwen Aalders en Steyling en Ouderling Middel, enz.’. Beide eerstgenoemden en hun aanhang hadden bezwaar gemaakt tegen een preek van ds. Scholte en waren inmiddels door de Amsterdamse kerkeraad afgesneden; Middel had hun zijde gekozen. Aanwezig waren van buiten de provincie Noord-Holland de predikanten Brummelkamp, De Cock, Van Raalte, Scholte en Van Velzen. Men zie voor de handelingen van deze vergadering DERDE DEEL 347-352.
voetnoot18
Eén woord onleesbaar; vermoedelijk staat er: EHeer = Eerwaarde Heer.
voetnoot19
Wij lezen: ‘noch... noch met de handelingen des kerkeraads bekend’.
voetnoot20
Blijkbaar had de Amsterdamse kerkeraad dit geschreven aangaande de gecensureerden en hun aanhang.
voetnoot21
Het zaligmakende geloof, beschreven door den Eerw.Heer Theodorus van der Groe, predikant te Kralingen enz. Te Amsterdam, bij H. Höveker, 1838. (Met een ‘Voorrede’ van ds. H.P. Scholte) Th. van der Groe leefde van 1705 tot 1784. Het boekje werd besproken door A. Brummelkamp in De Reformatie IV (1838) 281-284.
voetnoot22
Het publiceren van het boekje in de vorige noot genoemd behoort duidelijk tot het geheel van de Amsterdamse twist. Twee vrouwelijke lidmaten van de Amsterdamse Afgescheiden gemeente, ‘bekommerde zielen’, hadden Scholte verweten, kort gezegd, dat hij niet voldoende oog had voor de geestelijke aanvechting van de gelovige (vgl. noot 17). In bedoeld boekje zegt Scholte aangaande zijn tegenstanders in de Amsterdamse gemeente (het is althans duidelijk dat hij hen op het oog heeft): ‘Met eenen heiligen afkeer heb ik menigmaal zulk een guichelspel (= bedrog) met de waarachtige Godsdienst opgemerkt, en ben voor God verbonden, alle opregten van harte ernstig te waarschuwen, om de gemeenschap met zoodanige Pausenen Pausinnen te schuwen...’. (V) Hij beroept zich vervolgens op Van der Groe, die schreef, dat er duizenden zijn ‘die zich zelve valschelijk en zonder grond inbeelden, dat zij zwak geloovigen, sukkelende, twijfelmoedige Christenen zijn, daar zij nogtans niets van het ware zielzaligende geloof in hun hart hebben...’ (8).
voetnoot23
Zacht in de wijze van handelen.
voetnoot24
Vast in de zaak.
voetnoot25
Vergelijk het slot van de inleiding in dit hoofdstuk. De uitgever J. van Golverdinge was één der eerste Afgescheidenen te 's-Gravenhage.
voetnoot26
Tot vele jaren na 1834 waren er in een aantal provincies voor de Afgescheiden gemeenten ‘Visitatores (Censores) Librorum’, die tot taak hadden publicaties van (voornamelijk) predikanten ‘kerkelijke goedkeuring’ te verlenen. Men grondde deze instelling op artikel 55 van de Dordtse kerkenorde. Wij vonden dit zelfs bij een preek van ds. H.H. Middel uit latere tijd, De treurigste staat der geloovigen, 's-Gravenhage, J. van Golverdinge, 1853, waar voorin staat: ‘Kerkelijk goedgekeurd, C. Steketee, V.D.M.; A.G. de Waal. V.D.M.’. Dit betrof de provincie Zeeland. Een preek van ds. H.P. Scholte, Verbondsbevestiging, Amsterdam, bij H. Höveker, 1837, werd zelfs doorde visitatores van twee provincies goedgekeurd. Voor Noord-Brabant door G.F. Gezelle Meerburg, A. 't Hooft (Veen) en A. den Dekker (Almkerk); voor Zuid-Holland door A. Hasselman (Gorinchem) en G.H. Overkamp (Leerdam). Meerburg doelt op déze goedkeuring door de beide zojuist genoemde provincies in het nu volgende.
voetnoot27
Op de achterzijde van de ‘band’ van het boekje van Gezelle Meerburg staat onder meer: ‘Bij den Uitgeverdezes is mede te bekomen:’. en dan volgen zeven titels, waarvan de laatste luidt: ‘VII. Verantwoording tegen de lasteringen van H.P. Scholte door A. Flier, ouderling der Christelijke Gereformeerde gemeente te Woerden’.
Hier is derhalve sprake van een ‘aanval’ op Scholte. Gezelle Meerburg verklaart dat deze vermelding op de omslag zonder zijn toestemming (en kennelijk zonder zijn voorkennis) is geschied. Maar hij stelt de uitgever Van Golverdinge verantwoordelijk en meent bij deze ‘vooroordeel’ tegen Scholte te hebben bemerkt.
voetnoot28
In het Tijdschrift De Reformatie IV (1838) 234-263, vinden we een uitvoerige bespreking van het in de vorige noot genoemde geschrift van A. Flier. Dáár wordt vermeld dat het is uitgegeven ‘Te Zwolle, bij C.A. Rigter, 1838’.
Hoewel niet ondertekend, is de bespreking zonder enige twijfel van de hand van Scholte. Reeds eerder - De Reformatie III (1838) 365-366 - was over Flier e.a. geschreven; in dat artikel kwam de naam van Scholte niet voor. Men zie ook: Bos, Kruisdominees 21-26.
voetnoot29
Ds. H.J. Budding zat van 18 juni 1838 tot 15 januari 1839 te Middelburg in arrest, Gunning 148,568,572. Uit de Afgescheiden gemeente te Almkerk c.a. waren kortere of langere tijd te 's-Hertogenbosch in gevangenschap Govert Pellikaan, Jacob van Rijswijk, J. de Jong, Jan de Kok en Marinus van der Giessen. Laatstgenoemde overleed in de gevangenis na een ziekte van drie maanden - Schat in aarden vaten V, 145-147.
voetnoot30
Joris Kool - deze scheidde zich in 1835 af te Dongen (N.-Br.); vergelijk DERDE DEEL 65. Het Réveil-Archief te Amsterdam bevat in de verzameling Willem de Clercq (F 71, J-R) vijf brieven van Joris Kool ‘aan de Dongensche Vaart’, geschreven in het tijdvak 1832-1834. De Clercq schreef op de omslag van het katern: ‘Hij was een oud man, en ook beproefd in uiterlijke... (zaken?), vervolgd wegens zijne begrippen. Naderhand overgegaan tot de afgescheidenen, waar hij het, geloof ik, ook niet vond. Hij overleed in April 1840’.
Men zie voor Joris Kool en enige andere van zijn ‘gedichten’ ook: Keizer, Afscheiding register; J. Bosch, Om Waarheid en Recht, Kampen 1933, 49; P. de Zeeuw JGzn., Als ik zal vreezen... - Een verhaal uit de dagen der Afscheiding, 1834, Zutphen 1932, 53-55 (‘Pietoom’ en ‘Pieter Verboom’ zijn in dit werkje pseudoniemen voor Joris Kool).
voetnoot31
De eerste synode der Afgescheidenen, 1836 Amsterdam.
voetnoot32
De tweede synode idem, 1837 Utrecht.
voetnoot33
Scriba was dr. H.P. Scholte.
voetnoot34
Bedoeld zal zijn de Algemene synode der Nederlandse Hervormde kerk, die te 's-Gravenhage bijeenkwam.
voetnoot35
Scholte werd door sommige Afgescheidenen beticht van het aanhangen van labadistische dwalingen; men zie bijvoorbeeld: Bouwman, Crisis der jeugd 14, 23; L. Oostendorp, H.P. Scholte 104-109.
voetnoot36
Zin loopt niet.
voetnoot37
De classis (Zalt-) Bommel waartoe Aalst behoorde, werd ook wel genoemd de classis (of provincie) ‘Beneden-Gelderland’; EERSTE DEEL, hoofdstukken 12 en 13, speciaal 292.
voetnoot38
In de brief staat - abusievelijk - 1843.
voetnoot39
Vergelijk hoofdstuk 15: Condoleantie-brieven bij het overlijden van S.M. Scholte-Brandt, 23 januari 1844.
voetnoot40
Het is niet duidelijk welke persoon wordt bedoeld; wellicht J.C. Waal te Utrecht - VIERDE DEEL 469 en register.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Henricus Petrus Scholte


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over G.F. Gezelle Meerburg

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van G.F. Gezelle Meerburg

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van G.F. Gezelle Meerburg

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van G.F. Gezelle Meerburg


datums

  • 9 augustus 1838

  • 21 juni 1840

  • 30 januari 1844