Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Afscheiding van 1834. Deel 5. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (vervolg) (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Afscheiding van 1834. Deel 5. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (vervolg)
Afbeelding van De Afscheiding van 1834. Deel 5. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (vervolg)Toon afbeelding van titelpagina van De Afscheiding van 1834. Deel 5. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (vervolg)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (12.07 MB)

Scans (1039.26 MB)

ebook (8.46 MB)

XML (1.58 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Afscheiding van 1834. Deel 5. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (vervolg)

(1982)–C. Smits–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 202]
[p. 202]

Hoofdstuk 13
Vier brieven van (ds.) C. van der Meulen

Inleiding

Cornelius van der MeulenGa naar voetnoot1 werd 15 december 1800 te Middelharnis geboren en overleed te Grand Rapids, Michigan, U.S.A., 23 augustus 1876. Aanvankelijk was hij aannemer.Ga naar voetnoot2 In 1827 huwt hij Elizabeth Geertruude van de Roovaart.

In de jaren 1838 en 1839 werd hij te Utrecht door ds. Scholte opgeleid tot predikant. Zijn eerste gemeenten waren Middelharnis en Rotterdam, welke hij gedurende enige tijd tegelijk bediende. Te Middelharnis stond hij van 30 november 1839 tot 6 juni 1841. Daarna is hij predikant in Zeeland; aanvankelijk verzorgt hij in deze provincie twaalf gemeenten. Hij woont dan in Goes.

In 1847 gaat Van der Meulen met een groep Zeeuwen naar de Verenigde Staten; hij vestigt zich niet in Iowa, het ‘gebied’ van Scholte, maar kiest Michigan, waar ds. A.C. van Raalte de kolonie Holland heeft gesticht.

 

Wat zijn karakter betreft: door zijn biograaf wordt hij - onzes inziens terecht - getekend als een ‘man des vredes’.Ga naar voetnoot3

Tengevolge van zijn opleiding door en zijn overige contacten met Scholte, was hij zeer aan deze gehecht. Ook in de brieven in dit hoofdstuk weergegevenGa naar voetnoot4 komt zulks tot uiting.

Zoals bekend kwam Van der Meulen in de bijeenkomsten van de synode eind 1840 te Amsterdam gehouden, toen deze reeds enige dagen gaande was.Ga naar voetnoot5 Hij aanvaardde ten overstaan van de vergadering de Dordtse kerkenordeGa naar voetnoot6 en wij

[pagina 203]
[p. 203]

lezen in het Verslag niet, dat hij zich verzette tegen de schorsing van Scholte. Ook uit een brief, door hem geschreven, vermoedelijk gericht aan enige Afgescheidenen te Utrecht, gedateerd 11 december 1840, blijkt, dat hij de houding van Scholte tegenover ds. S. van Velzen ende Amsterdamse kerkeraad niet kon goedkeuren. Van der Meulen schrijft namelijk:

‘Hoe of het met Ds. Scholte is, weet ik niet op dit oogenblik; ik vrees, dat hij niet zal toestemmen; het zijn twee strijdende karakters tegen elkander.Ga naar voetnoot7 Ik hoop de Heere zal hem veranderen; en laten wij voorzichtig handelen, want wij zijn maar al te dikwijls blind in de handelingen van den Heere. Wat hebben wij toch noodig: Heere ontdek mijne oogen’,Ga naar voetnoot8

Anderzijds - zoals we in dit hoofdstuk zullen zien; brief no. 2 - had hij bezwaren tegen de gang van zaken op de Amsterdamse synode en in het bijzonder tegen de leiding door de praeses ds. A. Brummelkamp gegeven ten aanzien van de zaak Scholte.Ga naar voetnoot9

Naar ons inzicht heeft Van der Meulen de schorsing van Scholte dan ook nimmer van ganser harte en metterdaad aanvaard. Tengevolge hiervan is de provincie Zeeland tot ongeveer 1847 - emigratie van Van der Meulen en Scholte c.s. - betrekkelijk ‘Scholtiaans’ geweest.

Dit moge bijvoorbeeld blijken uit het afwezig-zijn van deze provincie op de synode gehouden te Groningen in 1846 (in 1849, te Amsterdam, was er weer een afgevaardigde uit Zeeland). Ten tweede: uit een stuk dat is uitgegaan van de provinciale vergadering van Zeeland, gehouden te Goes 6 juli 1842,Ga naar voetnoot10 dus ongeveer anderhalf jaar na de schorsing van Scholte. Laatstgenoemde is daar in volle rechten aanwezig - hij tekent als ‘Bedienaar des Evangeliums’ - terwijl Van der Meulen als praeses fungeert. Scholte treedt in deze vergadering op als examinator van Christiaan Steketee, beroepen te Nieuwdorp; en op dezelfde dag bevestigt hij Steketee als predikant. Tenslotte, op het convent van de aanhangers van Scholte, gehouden te Leerdam 26 en 27 april 1843 zijn vier afgevaardigden uit Zeeland aanwezig: ds. C. van der Meulen, ds. C. Steketee, ds. W. Gardenier en J. Kotvis.Ga naar voetnoot11

Het boekje Ter NagedachtenisGa naar voetnoot12 geeft ons enige niet-onbelangrijke bijzonderheden
[pagina 204]
[p. 204]
aangaande de eerste jaren van de Afscheiding in Nederland.
In de ‘Herinneringen’ van Rev. Jacob van der Meulen lezen we dat het echtpaar Van der Meulen-Van de Roovaart tweemaal twee kinderen tegelijkertijd verloor. Jacob was het vijfde kind, maar na deze verliezen tevens het oudste. (blz. 25) Wijnand Gardenier en Jacob MaasdamGa naar voetnoot13 waren tijdens hun theologische opleiding bij ds. Scholte te Utrecht, huisgenoten van Van der Meulen, toen deze eveneens aldaar studeerde. (blz. 32)
In Middelharnis diende circa 1841 ‘een gebouw in de Nieuwstraat zoowel tot pastorie als tot kerk’ (voor de Afgescheidenen). De verhouding tot de Hervormde predikant was goed. (blz. 35)
Baltus van Baren,Ga naar voetnoot14 afkomstig uit Noordeloos, in 1849 geëmigreerd naar Pella, Iowa, deelde de volgende bijzonderheid mede. Van der Meulen zou eens - tijdens zijn opleiding te Utrecht - te Noordeloos preken. Van Baren ging hem te Meerkerk van de postwagen afhalen, maar trof hem niet aan. Later vond hij hem op straat. Van der Meulen vertelde dat hij geen vrijmoedigheid had gehad ‘het geld van de gemeente te verreizen’ en had daarom het traject Utrecht-Meerkerk, 22 kilometer, lopende afgelegd. Van Baren schreef over ‘een klein kereltje met zulk een teeder hart’. Het was op de betreffende dag zeer warm weer, en Van der Meulen wist, dat hij na de wandeling nog moest preken. (blz. 36) Inderdaad was hij betrekkelijk klein van stuk. Zijn grote hoofd en hoog voorhoofd maakten hem echter tot een verschijning die indruk maakte en ontzag inboezemde.
Van Baren deelde verder nog mede, dat Van der Meulen een paar jaar later aanwezig was op een ‘Zondag avond gezelschap bij Ds. (A.J.) Betten in de pastorie te Noordeloos’. Op bezoek waren ook tien of twaalf ‘pasbekeerden’, meest meisjes van dertien tot achttien jaar. Van der Meulen zei na afloop: ‘Van zulke jonge geloovigen kan ik zoo veel leren...’. (blz. 38)
Over een door zijn vader te Axel en omgeving gehouden preek vertelt Jacob van der Meulen: ‘Volgens mijns vaders schatting waren meer dan honderd menschen onder die predikatie zaligmakend in het hart getroffen’. (blz. 39)
Merkwaardig is ook, hetgeen Jacob over ds. H.J. Budding schrijft: ‘...zoo rijk begaafd, zoo betooverend in zijne kinderlijke vroomheid...’. (blz. 44)
Geheel in overeenstemming met andere gegevens is, dat de zoon over zijn vader kan schrijven, dat deze zich niet wilde mengen in de kerkelijke strijd - bedoeld zal zijn omstreeks 1840 - ‘zich niet aan eenige richting aansluiten, tot niemands aanhang behooren...’. (blz. 46)
Tenslotte, Rev. Jacob van der Meulen vermeldt (blz. 49-50):
‘Er is ook terwijl hij te Goes leeraar was iets van hem in druk gekomen, waarin hij zich ook duidelijk uitlaat over de door ons beschreven tweederlei verschijnselen, in de eerste plaats veler bekeering en krachtige groei der gemeenten, en aan de andere zijde verwijdering en verdenking van broeders van elkander. Naar aanleiding van de aardappelen- en veeziekte, en de armoede daaruit ontstaande, had de Provinciale Synode van Zeeland mijn vader opgedragen eene “opwekking” in het licht te geven “tot het houden van eenen algemeenen dank-, vast- en bededag op Woensdag, den 25sten Februarij 1846”.Ga naar voetnoot15 Het schijnt dat in de Afgescheiden Kerk toen nog zoo weinig kerkelijke zamenwerking van de Provincies met elkander was, dat er geen algemeen vertegenwoordigend kerkelijk ligchaam was uit hetwelk officieel eene algemeene opwekking kon uitgaan.Ga naar voetnoot16 De opwekking officieel meer de gemeenten van Zeeland aangaande, noodigt echter broederlijk ook de gemeenten in andere Provincien tot deelneming uit.
Die opwekking verscheen in het licht met het opschrift: “Verneder u dan onder de krachtige hand Gods”. en is zooals wij stellig meenen het eenige geschrift, dat mijn vader bij zijn leven ooit het licht gegeven heeft, enkele stukken in tijdschriften uitgezonderd.’
[pagina 205]
[p. 205]

1. Middelharnis, 11 september 1838

Als Van der Meulen deze brief schrijft, staat hij nog vóór zijn opleiding te Utrecht Wij kunnen uit zijn woorden opmaken, dat hij het in deze tijd niet breed heeft. Over zijn werk als aannemer spreekt hij niet (of het moest zijn met de woorden ‘om mijn zaken... af te doen’), wèl over ‘mijn vruchten te velde’. Midden september bestaat bij hem blijkbaar nog het voornemen alléén naar Utrecht te gaan, met achterlating te Middelharnis van vrouw en kinderen. Hieraan is geen gevolg gegeven: in november of december 1838 verhuist het hele gezin naar Utrecht.Ga naar voetnoot17

WelEw en Hartelijk Geliefde Broeder in Christus!

Tot antwoord op Uw missive dato 4. dient, dat ik zien zal om mijn zaken zoo veel ik kan af te doen om November naar Utrecht te komen ten einde als het des Heeren weg mag zijn mij aan de bediening toe te weiden.Ga naar voetnoot18 Ik hoop dat de Heere de bezwaren die zich in mijn weg op doen zal uit den weg ruimen. Veel kost het mij voorzeker om een zwakke vrouw en drie klijne kinderen achter te laten en vooral de opvoeding der zelve, doch hier in wensch ik verloochend te zijn. Doch veel en zwaar zijn de proefwegenGa naar voetnoot19 die de Heere met mij houd. Mijn vrouw is den 8 Augs bevallen, en is zeer zwak en sukkelend en heeft bijzondere toevallen gehad, zoo dat ik aan prakticijns en verlet en hulpen veel schade geleden heb, doch ik hoop dat van mijn vrugten te velde ik in staad gesteld mag worden om op een Godvrugtige weg te mogen gaan.

En wat de benodigdheid van mijn vrouw aanbelangt, voor haar huishouden kan met de grootste spaarzaamheid niet minder als een Gulde of vijf want alles is tegenwoordig ook duur; dat zou komen op ƒ 130 in 't halfjaar, doch als het niet toereikend is in den opbrengst van de GemeentenGa naar voetnoot20 is zij best tevreeden met minder. Mijn vrouw staad er zeer eenswillens onder.

Den dood van onzen Broeder van HallGa naar voetnoot21 heeft mij ook diep getroffen. Het weinige dat ik van hem heb leeren kennen, zoo in zijn omgang als geschriften, was hij...Ga naar voetnoot22 Godzalig en oprecht. Het laatste dat hij tot mij sprak van de zomer zal ik nooit vergeten. Wij spraken over de Kerkorde en ik gaf voor dat dit zoo naauw niet kwam, dat wij daar zoo niet aan gebonden waaren. Toen zeide hij tot mij ‘Laat ons oprecht zijn’Ga naar voetnoot23 en dat gevoelde ik en heb het altijd nog bij mij.

[pagina 206]
[p. 206]

En daarom beschouw ik zijn dood als een zware slag voor de Kerk; maar vooral geloof ik dat Gij een boezemvriend verloren hebt en mede-arbeider in het werk des Heeren.

Ook heb ik uit u(w) brief vernomen dat er noch iets bij gekomen is voor den broeder J.F. Klaassen.Ga naar voetnoot24 Deze man heeft een drukkende weg, want hij zit nu geheel buiten iets en straks de winter. Doch hij wenscht den Heere blind te volgen, zoo sprak hij tot mij bij het horen van het berigt van U. Doch als er nu niets van komt dan was zijn verzoek om dat geld dat bij broeder v.d. Roovaart is, te mogen nemen en dan een boot huuren en daar negotie mede doen en verders zien wat de weg des Heeren is. Ik hoop UEd. hier ook eens op zult berigten.

Wat de dagvaarding aanbelangt van den BrielGa naar voetnoot25 daar hoor ik noch niets van, ik geloof niet dat er proces-verbaal op gehoudenGa naar voetnoot26 is, dus denk ik dat daar niets van komen zal.Ga naar voetnoot27

Noch schrijft UEd. mij of er geen mogelijkheid zou zijn om les te nemen in 't Hollands - dat zal bezwaarlijk aan komen want het lager onderwijs is bij ons maar gebrekkelijk. Mij zelven te oevenen dat zal bezwaarlijk aan komen. Ik heb hier ook geen handleiding in, alsGa naar voetnoot28 ik heb noch een werkje J.C. Beyer, Nederlands(ch)e Stijl.Ga naar voetnoot29 Maar ik voel dat ik hier hulp nodig heb. Zoo ver ik bemerk zal het van de grond af aan opgehaald moeten worden en dan kan er noch al wat tijd mede heen lopen en dat baard zoo al nieuwe bezwaren, want dan raak ik geheel uit mijn bestaan. Ik heb weder al land besproken tegen aanstaande zomer, doch wij wenschen door het Geloof den Heere te volgen. De predikatien die UEW. bij ons gedaan hebt is noch een stof den Een tot Geestelijk voedsel en den ander tot een brok die hij niet door kan slikken.

[pagina 207]
[p. 207]

Met veel vermaak heb ik dien brief gelezen van den WelEW Heer T.v.d. Groe.Ga naar voetnoot30 Och dat de Heere maar Geestes-ligt schonk aan Zijn Gemeente om over zulke zaken niet te hoeven twisten en twijvelen, maar wedergeboorte uit Geloof te onderscheiden en het laa(t)ste als een werk uit de wedergeboorte, dus alle die wedergeboren zijn die hebben het Geloof, doch de een zwak, de ander sterk, somtijds levendig, somtijds klijn, wankelend en bestreden; in dezen vormd de Grote Pottebakker vaten naar Zijn welbehagen.Ga naar voetnoot31

Nu Geliefde Broeder, de Heere zij U en de Uwe(n) nabij. Groet U(w) Vrouw hartelijk van mij, ook Uwe betrekking(en) en Broeders, en zijt vooral hartelijk van mij gegroet en gedenkt mijner ook in den Gebeden. UEW Broeder in Christo

 

Cs. van der Meulen, ouderling.

 

P.S. De Gemeente heeft Zondag haar verlangen te kennen gegeven tot het houden van een Algemeenen Dank-, Vast- en Bededag. De drangreden(en) waren vele: Dat wij noch gespaard zijn niettegenstaande de vijandschap die zich openbaard van buiten en van binnen, de oordeelen Gods die zoo zigtbaar op aarde zijn - schaarsheid van koren, aanhoudend meer dan gewoon nat weder, zoo dat er hongersnood en duure tijd op handen is, sterfte onder het rundvee, in de gemeente Pilaaren van de Kerk worden weggenomen, zonde en vijandschap vastgehouden enz.Ga naar voetnoot32

2. Aan ds. A. Brummelkamp, Middelharnis 22 februari 1841

Onderstaande brief is een antwoord op het schrijven van ds. A. Brummelkamp, Schiedam 31 december 1840, gericht ‘Aan de Classicale Vergadering van Flakkee’,Ga naar voetnoot33 bij welk schrijven een tweede was gevoegd en wel van (de latere ds.) P. Zonne, die als ouderling namens de gemeenten te Delft en te Schiedam, lid was geweest van de synode 1840 Amsterdam.
Wat de brief van P. Zonne betreft (Delft januari 1841): hierin wordt in het kort uiteengezet, dat alle provinciale vergaderingen waren aangeschreven afgevaardigden te zenden naar de synode te Amsterdam, dat ds. Scholte zulks heeft tegengewerkt en dat hij niet lichtelijk en
[pagina 208]
[p. 208]
onverhoord - immers er was in maart 1840 reeds een vergadering van ambtsdragers over deze zaak geweest - maar op goede gronden werd veroordeeld.
De classis Flakkee van de Afgescheiden kerken omvatte in de jaren 1837-1841 gemeenten in onder meer de plaatsen Middelharnis, Stad aan 't Haringvliet, Stellendam, Ouddorp en Hellevoetsluis.Ga naar voetnoot34
Brummelkamp had zich in bovengenoemde brief verdedigd tegen enige aantijgingen van de classicale vergadering van Flakkee, dat hij op de Amsterdamse synode uit persoonlijke overwegingen (‘personaliteit’) tegen ds. Scholte zou hebben geageerd. Ook wordt hem verweten dat hij ter synode had voorgesteld ‘de zaken betreffende Ds. Scholte te behandelen en van daar te beginnen waar de vergadering in Maart jl. dezelve gelaten had’.Ga naar voetnoot35
De brief van Brummelkamp wordt door ds. C. van der Meulen beantwoord uit naam van de classicale vergadering van Flakkee.

Dit antwoord stelt onder meer aan de orde de tamelijk ingewikkelde kwestie van de procedure gevolgd bij de schorsing van ds. Scholte door de Amsterdamse synode eind 1840. De vraag rees of Scholte wel was gehoord. Nu lag er op de tafel van de provinciale vergadering van Zuid-Holland, gehouden 30 en 31 oktober 1840, een uitnodiging de aanstaande synode te Amsterdam bij te wonen. Onder leiding van Scholte, die als praeses fungeerde, wees de vergadering deze uitnodiging echter van de hand.Ga naar voetnoot36 In dit verband spreekt Van der Meulen er van ‘dat Ds. Scholte ons daarin heeft misleid’. Verder meenden de meeste leden der synode, dat Scholte op 6 en 7 maar 1840 reeds was verhoord.Ga naar voetnoot37
Maar wat onzes inziens een zeer belangrijk element in deze zaak is: Scholte is niet geschorst alvorens hij zich voor een commissie door de synode gezonden, heeft kunnen verantwoorden.Ga naar voetnoot38

Eerw. Geliefde Broeder in Christus!

Op onze Classicale vergadering gehouden den 22 Feb. jl. hebben wij UEW en broeder Zonne's brieven overwogen en behandeld. Wij hebben daarin geen voldoening gevonden voor onze bezwaren. Daarom heb ik verzogt UEW daarover te berigten. Hoe gaarne ik mij in deze zaak niet wilde mengen, zoo vorderd nochtans de waarheid en liefde dat ik UEW op eenige zaken opmerkzaam moet maken, te meer omdat ik met dezelve bekend ben en ik hoop ook dat UEW het niet terzijde mag leggen maar in opregtheid overwegen.

UEW verontschuldigd U dat u geen personaliteit bij U kent. Maar dat gij verpligt waard voor God en menschen te moeten beginnen daar waar de vergadering in Maart jl. dezelve gelaten had, en dan had gij voornamelijk moeten beginnen omGa naar voetnoot39 het onregtvaardige schorsen van 4 Kerkeraadsleden te

[pagina 209]
[p. 209]

Amsterdam daar alles uit is voortgevloeid.Ga naar voetnoot40 Dit kan wel verwrongen worden maar geensints vergoelikt. Dan schrijft gij aan onze Classis dat gij de vergadering te AmsterdamGa naar voetnoot41 hebt afgeraden om Ds. Scholte nietGa naar voetnoot42 te schorsen om hem tijd te geven tot nadenken opdat hij tot bekering zoude komen. UEW wijst ons op de uitgegeven verhandeling van AmsterdamGa naar voetnoot43 en daar staat met duidelijkheid dat gij alle gemeenten en inzonderheid Utrecht aan zoud(t) raden Ds. Scholte te schorsen.Ga naar voetnoot44 Hier kan nu weer wel zoo wat van gemaakt worden, doch dat geeft geen voldoening. Wat Br.Zonne schrijft aangaande de uitnodiging aan de Provintieale vergadering, daar was ik op dat oogenblik niet vatbaar voor en ik geloof ook dat Ds. Scholte ons daarin misleid heeft, doch wij kunnen het niet verder trekken als vermoeden en dan hebben wij ook schuld omdat wij niet beter bedagt zijn. Maar ook, dat is wel eene uitnodiging tot afgevaardigde uit de Prov.Z.Holland, maar niet aan Ds. Scholte, want dewijl wij bekend waren dat het ook zijn zaak betrof, mogten wij hem niet benoemen en boven dat, wij bleven vrij in de keus om hem al of niet te benoemen; toen is hij niet uitgenodigd. Ik geloof dat gij dit beide gevoeld. gij doet ook beide dezelfde sprong naar de Amsterdamsche vergadering van Maart doch dit is een uitvlugt omdat gij wel overtuigd zijt: hier is een breuk. De broeders hier hebben hun bezwaar opgegeven dat Ds. Scholte onverhoord veroordeeld is en br.Zonne tragt dit met een woord te stoppen wanneer hij schrijft ‘Ziet broeders dat is onzin’ - en wijst dan ook op de vergadering in Maart. En vervolgens dat Ds. Scholte behoorlijk is uitgenoodigd, maar dat hij de vergadering 4 dagen wilde ophouden en dan vaart broeder Zonne hevig uit om Ds. Scholte in een kwaad dagligt te stellen. Nu kunnen daar veel Broeders den mond mede gestopt worden of misleid, maar ik ben met het historische der waarheid te goed bekend en moet dan de zaak niet alleen tegenspreken maar dezelve ook onwaarheid verklaren en UEW ernstig vermanen tot nadenken.

Als ik mij wel herinner en gij kunt het nazien dan is op Woensdag de 2 Dec. de uitnodigingsbrief opgezonden en gij weet dat wij donderdag de 3 gesloten hebben; dat kan geen behoorlijke uitnodiging genaamd worden. Gij zult nu kunnen zeggen, hij wist het, en dat is waar doch dat doet niets ter zake. Gij kunt er noch bijvoegen zijn verkeerd gedrag, en noch dit beschouw(en) wij ook zoo. Maar ook tevens is waar dat juist gelegenheid gegeven is om een karakter als dat van Br.Scholte in de vlam te brengen en dat smart mij van broeders. Voor mijne overtuiging is Ds. van Velzen ook degelijk schuldig. Dit zijn karakter is

[pagina 210]
[p. 210]

gedekt en het andere aangestookt. Ik heb mijn hart ontlast- ook de broedersGa naar voetnoot45 - en hoop Gij het voor de Heere mag brengen. Wij blijven noch aandringen op een ander onderzoek en blijven protesteren tegen de schorsing. Mogelijk dwaalt Br. Scholte noch verder af, maar wij hebben van onze zijde toe te zien of wij reden geven door de zaken niet in het waare dagligt te stellen. Verders hopen wij dat de Heere ons mag tezamen binden en weest verzekerd van onze hartelijke toegenegenheid. Bij ons gaat het bijzonder in de gemeente; ook is er grote opkomst van de wereld. De gemeente breid zich uit zoo in de bekering van zondaars als in de aansluiting van Gods volk. Mijn beroep naar Vuren en Herwijnen zal geen doorgang kunnen hebben uit hoofde ik hier niet van daan kan. Zijt alle hartelijk van ons gegroet. Groet ook de broeders. Na UEW de gemeente des Heeren aanbevolen te hebben, blijf ik UEW broeder en mede arbeider in het werk des Heeren.

 

Uit aller Naam

Cs. van der Meulen

3. Middelharnis, 9 maart 1841

In het nu volgende schrijven vinden we de verklaring voor het aanwezig-zijn in de Scholte Papers van de brief door ds. A. Brummelkamp, 31 december 1840, geschreven aan de classicale vergadering van Flakkee.
Welke brief - behalve één van P. Zonne, die wij niet vonden - Van der Meulen tevens heeft opgestuurd (of een afschrift daarvan) wordt niet geheel duidelijk.
Ook uit dit schrijven blijkt opnieuw enigszins hoe zeer Van der Meulen heeft geaarzeld ten aanzien van de schorsing van Scholte. Maar uiteindelijk is zijn houding, zoals we reeds zagen, toch zo, dat hij de besluiten die daarop betrekking hebben, verwerpt.

Geliefde broeder in Christus!

Ter gelegener tijd ontving ik voor mijn vertrek naar Zeeland een brief van Barendregt,Ga naar voetnoot46 die mij schrijft dat ik een brief aan Ds. Brummelkamp zou geschreven hebben dat Gij mij verleid hebt.Ga naar voetnoot47 Ik wil hier geen verschoning maken en zend UE de brief over van de Classicale vergadering, benevens de brieven van Brummelkamp en Zonne; dat kan maar een cent of wat meer kosten, en dikker dat hoeft niet en mag ook niet.Ga naar voetnoot48 Gij zult daar een onpartijdig oordeel in zien. Draaijerijen wil ik niet gebruiken zoo min aan de eene als andere kant; daar zult gij nu van overtuigd worden door de brief zelf. Het zou schijnen of ik met hun mede in stemde als ik bij hun was en van U verwijderd anders sprak als in uwe vertegenwoordigheid. En dat weet gij veel te goed dat ik het altijd beschou(w)d heb als karakter-zonden. Ik doe dit nu niet om het vuur aan te stoken. Ik hoop de Heere ons bewaar opdat wij zeer bedaard mogen

[pagina 211]
[p. 211]

werkzaam zijn en ik hoop dat het komen mag om onze wegen te onderzoeken en doorzoeken opdat wij weder mogten keren tot de Heere. Van de bijeenvergadering der leeraars weet ik niets af daar Barendregt van schrijft. Als Gij mij nodig hebt of Gij wilt eens een lettertje aan mij schrijven, adresseerd het dan nu in de eerste 14 dagen in de stad Goes want als de Heere wil en ik leef vertrek ik morgen naar Zeeland.

Mijn beroep naar Vuren en Herwijnen hebt gij reeds gehoord, is afgeslagen. Ik kon ook niet weg als met zonde en zoo mogt ik niet. Ik wensch dan...Ga naar voetnoot49 te wezen ook aan mijn bevinding. Nu geliefde broeder, ik heb in haast voor mijn vertrek niets geschreven. Hier is alles wel. Wij verlangen dat gij eens overkwaamt om bij ons te prediken, zoo veel beter kon ik mijn werk in Zeeland goed af doen. Groet mevrouwe van Hal(l),Ga naar voetnoot50 ook uwe vrouw, OverkampGa naar voetnoot51 en de broeders. Wij verwagten Barendregt spoedig volgens afspraak. Zijt gij ook van mijn vrouw en broeders gegroet. Uw vriend, broeder en mede-arbeider in de Heere.

 

C. van der Meulen

[pagina 212]
[p. 212]


illustratie
Ds. C. van der Meulen, Middelharnis 9 maart 1841


[pagina 213]
[p. 213]


illustratie

4. Goes, 26 januari 1844

Ook deze brief - evenals no. 3 van het vorige hoofdstuk - werd geschreven naar aanleiding van het overlijden van Scholte's eerste vrouw, te Utrecht 23 januari 1844.Ga naar voetnoot52 Bij het lezen van deze brief bedenke men dat het gezin Van der Meulen ongeveer een jaar in Utrecht had vertoefd en daardoor ds. en mevrouw Scholte, alsmede andere leden der gemeente goed kende.

Geliefde vriend en broeder in Christus!

Uit hartelijke deelneming in u(w) treurig lot schrijf ik deze letteren. Diep tot in de ziel trof mij u(w) verlies, omdat ik haar gekend en lief gehad heb. Welk een schok hebt gij niet ondergaan toen gij haar aan uwe zijde zag wegvallen, met wien gij zoo veele jaaren genoegelijk vereenig(d) waart, ja met wien gij zoo veel beproevingen en strijd hebt doorgestaan. Doch hoe smartelijk u(w) verlies ook wezen mag, gij hebt overvloedige vertroostingen in Gods Woord. Zij geloofde in Christus en dan, weten wij, leeft zij, en wanneer Hij wederkomt zal Hij die in Hem ontslapen zijn wederbrengen met Hem. Ik had eenige oogenblikken voor

[pagina 214]
[p. 214]

dat ik de tijding ontving bijzonder over U gedacht en wel over de beproevingen en miskenningen die U zijn en worden aangedaan. Ik las een brief uit Newton,Ga naar voetnoot53 en het slot was: ‘Hij zij het licht van u(w) oog, de sterkte van u(w) arm en de vreugt van u(w) hart’; en dat wenschte mijn hart U zoo toe, ofschoon ik zoo ver van U verwijderd was, en wel nu gij dat zoo zeer behoefde.

Ik was ook zeer verblijd dat gij kalm en stil was toen de Heer U beproefde. Ik wensch ook U (toe) dat gij door het geloof deze donkere val(l)ei door zult gaan, steunende op Zijn Woord.

Mijn huisgezin verkeerd ook langdurig in veel ziekte en mijn oudste zoonGa naar voetnoot54 vrees ik dat hij mij ook door den dood zal ontrukt worden; hij is ten minste zeer zwak en ongesteld. Mijn jongste is dood.Ga naar voetnoot55 Wat mijn persoon betreft: ik ben iets beter na(ar) het ligchaam, maar heb een zwaare strijd in de gemeente. Ik heb het zoogenaamde amptgewaad afgelegt.Ga naar voetnoot56 Hierover is veel beroering, zoodat, sommige zich afscheiden, mijn bediening miskennen, en niemand tot heden die met mij vereenigt is. Zommige is het een onverschillende zaak, en wenschte(n) om de vrede te bewaren dat ik het droeg. Ik heb al de schuld der scheuring en dat is ook zoo. Omdat zij van hunne bijgelovigheid niet willen overtuigd worden. Mijn zwakke vleesch heeft mij een en andermaal doen zondigen en o, ik ben zoo bang van mijzelve. Waar zal het heen zoo de Heere mij niet ondersteund of de gemeente niet voorlicht in Zijn Woord (?) Ik heb niet durven denken dat de gemeenten zoo vormelijk waren. Somtijds prijs ik de doode(n) en zou ook wel in de zalige rust willen. Wat hebben onze zalige vrienden ons vooruit, doch geliefde ik ben verkeerd. Wij moeten noch strijden willen wij gekroond worden. De Heere bekwaame ons, schenke een dubbele mate van Zijn vertroostend licht en leven in uwe ziel.

Ik ben zeer verlangend na(ar) U. Had ik vleugelen, ik was bij U. Nu kan ik alleen mijn deelneming en mijn bezwaren ontlasten door middel van deze weinige letteren. Ik hoop als de Heere U in het vervolg in staad steld wel eens eenige regelen van U te ontvangen.

[pagina 215]
[p. 215]

Tot heden geschreven ontving ik u(w) eigenhandige brief. Ik werd in dezelve bevestigd de leiding van den zelfden Geest. Nu geliefde broeder, de Heere zij U en uwe lieve kinderen tot een leids en raadsman door dit leven, tot Hij U overvoerd in die zaligheid die Hij bereid heeft voor allen die Hem liefhebben. Groeten aan Overkamp, de PintoGa naar voetnoot57 en de overige broeders. Ook inzonderheid aan Mevrouw van Hall (en) Mevrouw Zeelt.Ga naar voetnoot58 En zijt gij vooral van ons gegroet en (be)denk dat wij zijn u(w) hartelijk deelnemende vrienden.

 

C.v.d. Meulen en Vrouw

voetnoot1
Men zie voor hem: EERSTE en TWEEDE DEEL, register; DERDE DEEL, idem; speciaal echter hoofdstuk 12 - ‘Twee brieven van ds. C. van der Meulen’; F. Staal Pz, De apostel van Zeeland, Bruinisse s.a. (circa 1937).
voetnoot2
Staal 10.
voetnoot3
Idem 42-47.
voetnoot4
En in die, van 3 en 18 december 1840, gericht aan Ds. Scholte, DERDE DEEL 188-191.
voetnoot5
Verslag synode 1840 Amsterdam 4.
voetnoot6
Verslag synode 1840, 37. Ook schrijft hij zelf over zijn optreden op de synode 1840: ‘Ik heb mijn zaken oprecht en blank blootgelegd, mij overgegeven... om in alles onderzocht te worden of ik dwaling koesterde en ik mij aan de kerk en haar ordening onderwierp’. (Staal 45-46) Wij betwijfelen daarom de waarde van de woorden van Scholte, dat Van der Meulen zou hebben gezegd (prov. vergad. Zuid-Holland te Schiedam, 29 en 30 april 1841!) ‘dat er een listig gebruik van zijne woorden gemaakt was’ (vergelijk DERDE DEEL 188, noot 3).
voetnoot7
Van der Meulen vreest dat Scholte niet zal toegeven tegen ds. S. van Velzen te hebben gelasterd; Scholte en Van Velzen zijn geheel verschillend van karakter.
voetnoot8
Staal 47.
voetnoot9
Verslag synode 1840, 48.
voetnoot10
Staal 48.
voetnoot11
TWEEDE DEEL 77-79. Het convent noemde zich in een uitgaand stuk: ‘De Algemeene Vergadering der Christelijk Afgescheidene Gemeenten in Holland, Zeeland en Utrecht’.
voetnoot12
Ter Nagedachtenis van Rev. Cornelius van der Meulen. Laatstpredikant te Grand Rapids, Mich., overleden aldaar den 23 Aug. 1876; Grand Rapids, Mich. 1876. Een exemplaar bevindt zich in de bibliotheek van Calvin College, Heritage Hall, Grand Rapids, Michigan. Het boekje van 160 bladzijden is samengesteld door de twee zoons van C. van der Meulen, Jacob en Johannes, beiden predikant. Het bevat onder meer een ‘Voorrede’ van Rev. Jacob van der Meulen (3-4), een auto-biografische schets van C. van der Meulen, verwerkt in een ‘Leerrede’ over Psalm 23 vers 5b en 6 (5-18), ‘Herinneringen van Rev. Jacob van der Meulen’ (19-68), ‘Herinneringen medegedeeld door Rev. Johannes van der Meulen’ (69-100) en een brief geschreven door één der eerste Afgescheiden ouderlingen te Rotterdam, J.G. van Hees (vgl. hoofdstuk 15, paragraaf 4) met als kenmerk ‘Zeeland (Mich.) Sept. 9, 1876’ (163-172).
voetnoot13
Men zie voor beiden EERSTE DEEL 165.
voetnoot14
Men zie voor hem TWEEDE DEEL, register.
voetnoot15
Vermoedelijk is deze “opwekking” een circulaire geweest; wij zijn er niet in geslaagd de tekst te achterhalen.
voetnoot16
De provincie Zeeland stond in 1846 buiten het kerkverband; men zie: Handelingen synode 1846 Groningen 2.
voetnoot17
Staal 16; In GKU ‘Personeele Staat van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Utrecht’ vinden we dat C. van der Meulen, zijn echtgenote en hun drie kinderen Jacob, Elizabeth en Johannes (geboren 8 augustus 1838) op 18 december als leden van de gemeente worden ingeschreven.
voetnoot18
Het Nederlands van Van der Meulen is verre van onberispelijk. Zoals uit het vervolg van deze brief blijkt, was hij zich dit ter dege bewust.
voetnoot19
Wegen van beproeving.
voetnoot20
Bedoeld zal zijn: als de gemeenten (die de opleiding door Scholte enigszins steunen) niet voldoende bijdragen.
voetnoot21
Mr. A.M.C. van Hall overleed te 's-Gravenhage 15 augustus 1838.
voetnoot22
Eén woord onleesbaar.
voetnoot23
Vermoedelijk: als de gemeenten een kerkenorde hebben aanvaard, moeten zij er ook oprecht aan vasthouden.
voetnoot24
HO (Zuid-Holland); provinciale vergadering te Gorinchem 23 en 24 juli 1838, art. 20: ‘Wordt gesproken over een broeder uit de Gemeente Middelharnis, die, wegens eerbiediging van Gods gebod ten opzigte van den rustdag, buiten bestaan is geraakt, zijnde hij visscher van beroep. De ouderling dier Gemeente (C. van der Meulen) draagt voor, dat zijne Gemeente niet magtig is om dien broeder aan het werk te helpen, en verzoekt daar den christelijken raad en de hulp dezer vergadering. Wordt voorgesteld door Ds. H.P. Scholte om te zien, of er niet zooveel bijelkander kan gebragt worden, dat er een schuitje gekocht wierde, waarmee die broeder ter visscherij zou kunnen uitgaan; kunnende hij dan daarvan huur betalen. Door ZEerw. wordt daartoe aangeboden ƒ 50,-; de andere broeders dragen gezamenlijk daartoe bij de somma van ƒ 51,50, welk bedrag aan den Ouderling J. van de Roovaart (Stad aan 't Haringvliet) wordt ter hand gesteld, welke zich met de administratie daarvan belast’.
voetnoot25
Volgens de ‘Lijst der texten’ preekte Scholte zondag 29 juli 1838 te Middelharnis tweemaal in de open lucht. De rechtbank te Brielle sprak 15 december 1838 Scholte en twee ambtsdragers van de Afgescheiden gemeente te Middelharnis vrij (Bos IV, 332-333).
voetnoot26
Bedoeld is: opgemaakt.
voetnoot27
Daarin vergiste Van der Meulen zich; maar er volgde wel - zoals we zagen - vrijspraak.
voetnoot28
Wij lezen: maar.
voetnoot29
J.C. Beyer, Handleiding tot den Nederlandschen stijl, 2e druk, 1825 Rotterdam bij Mensing en Van Westreenen; bij dezelfde uitgever verscheen: J.C. Beyer, Beknopte handleiding tot den Nederlandschen stijl 1823.
voetnoot30
Bedoeld zal zijn: Theodorus van der Groe, Het zaligmakend geloof etc. Men zie blz. 195, inzonderheid noot 21.
voetnoot31
Van der Meulen verwijst hier naar Romeinen 9 vers 21. Naar wij menen gaat Van der Meulen met deze passage in tegen de stellingen van zijn toekomstige leermeester Scholte. Laatstgenoemde toch wilde er niet van weten dat de ware gelovigen ook hun geestelijke inzinkingen konden hebben (vergelijk bijvoorbeeld EERSTE DEEL 338-339).
voetnoot32
Op initiatief van de provinciale vergadering van ‘Gelderland (bovengedeelte)’, gehouden 29 augustus 1838, werd woensdag 24 oktober een ‘Dank-, Vast- en Bededag’ gehouden. De Reformatie IV (1838) 278.
voetnoot33
Dit betrekkelijk korte schrijven werd door ons gepubliceerd in DERDE DEEL 160-161.
voetnoot34
Vergelijk TWEEDE DEEL 67; Ds. P. Blok en Th. de Waal, 100 jaar Gereformeerde Gemeente Dirksland, Dirksland 1967, 119-121.
voetnoot35
DERDE DEEL 160; Verslag synode 1840 Amsterdam 48.
voetnoot36
HO (Zuid-Holland etc.) 30 en 31 okt. 1840, art. 3 en 36.
voetnoot37
Men zie voor dit alles ook DERDE DEEL 128-129.
voetnoot38
Verslag synode 1840, 48-49, 63-64.
voetnoot39
met?
voetnoot40
Echter moet worden opgemerkt, dat de zaken van de Amsterdamse gemeente werden behandeld vóór de zaak Scholte. Overigens: de synode bevestigde de schorsing van de vier kerkeraadsleden (Verslag synode 1840, 44-46).
voetnoot41
Namelijk de vergadering van 6 en 7 maart 1840.
voetnoot42
De schrijver zal bedoeld hebben:... afgeraden om Ds. Scholte te schorsen.
voetnoot43
Verslag van de vergadering van opzieners 6 en 7 Maart 1840 te Amsterdam.
voetnoot44
Ds. Brummelkamp gaf deze raad echter ongeveer vier maanden na het sluiten van de vergadering in een persoonlijk woord. Hij schrijft de uitgave van het ‘Verslag’ te hebben vertraagd ‘terwijl ook de hoop nog niet ten eenenmale uitgebluscht was, dat ik de terugkeering van dezen of genen zoude hebben kunnen vermelden’. - Verslag vergadering etc. 10-12, 17.
voetnoot45
van de classicale vergadering.
voetnoot46
Hendrik Barendrecht (ook: Barendregt) te Zuid-Beijerland, in sterke mate een volgeling van Scholte. Men zie voor hem het register in de vorige delen.
voetnoot47
Van der Meulen had zich inderdaad in deze geest uitgelaten; vergel. bladzijde 208 en 209.
voetnoot48
Deze woorden zullen betrekking hebben op postale bepalingen.
voetnoot49
Twee woorden onleesbaar.
voetnoot50
H.S. van Hall-van Schermbeek.
voetnoot51
Isaac Overkamp, secretaris van Scholte.
voetnoot52
Vergelijk hoofdstuk 15.
voetnoot53
John Newton (1725-1807), Engels theoloog. Genoemd citaat vinden we in John Newton, Omicron - Brieven over verschillende onderwerpen (vertaald door M.J. Chevallier), Amsterdam 1836, 45: het is het slot van de ‘Vijfde brief - Over de verzoekingen en moeijelijkheden, welke het leeraarsambt vergezellen’. De uitgave is aanwezig in de Kon. Bibl. te 's-Gravenhage.
voetnoot54
Jacob van der Meulen, geboren 1 mei 1834 te Middelharnis werd - evenals zijn broer Johannes, geboren 8 augustus 1838 Middelharnis - predikant van de Reformed Church in America; men zie: Charles E. Corwin, A Manuel of the Reformed Church in America 1628-1922, New York 1922, 541-542.
In dit werk wordt aangaande Cornelius van der Meulen onder meer het volgende geschreven (541): ‘He was a pioneer pastor in the west, a speaker of force and eloquence, of a strong personality, and was generally admired for his many gifts, and good qualities.- See Levensgeschiedenis van Rev. Cornelius Vandermeulen by his sons, Revs. Jacob and John, and Rev. Peter De Pree.’
voetnoot55
Kind geboren na 1838.
voetnoot56
Ook Scholte legde het ‘ambtsgewaad’ al gauw af. Dit bestond uit driekanten steek, mantel, bef en korte kuitbroek. Sommige Afgescheidenen zagen in de driekanten steek een symbool van de Drieëenheid. Speciaal deze ‘gruwel’ kon Van der Meulen niet verdragen. Uiteindelijk aanvaardden verreweg de meesten van zijn gemeenteleden de nieuwe situatie. (Staal 41-42; Van der Does, De Afscheiding 304-309).
voetnoot57
GKU, Eerste lidmatenregister: Jacob Benjamin de Pinto, geb. 25 nov. 1809, aangesloten 1843.
voetnoot58
Vrouwe J.J. Zeelt te Baambrugge.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Henricus Petrus Scholte


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over C. van der Meulen

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van C. van der Meulen

  • brief aan Anthony Brummelkamp

  • brief van C. van der Meulen

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van C. van der Meulen

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van C. van der Meulen


datums

  • 11 september 1838

  • 22 februari 1841

  • 9 maart 1841

  • 26 januari 1844