Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandsche gedichten uit de veertiende eeuw van Jan van Boendale, Hein van Aken e.a. (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandsche gedichten uit de veertiende eeuw van Jan van Boendale, Hein van Aken e.a.
Afbeelding van Nederlandsche gedichten uit de veertiende eeuw van Jan van Boendale, Hein van Aken e.a.Toon afbeelding van titelpagina van Nederlandsche gedichten uit de veertiende eeuw van Jan van Boendale, Hein van Aken e.a.

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.47 MB)

Scans (18.14 MB)

XML (1.76 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandsche gedichten uit de veertiende eeuw van Jan van Boendale, Hein van Aken e.a.

(1869)–F.A. Snellaert–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
bron

F.A. Snellaert, Nederlandsche gedichten uit de veertiende eeuw van Jan van Boendale, Hein van Aken e.a.. M. Hayez, Drukker der Koninklijke Akademie, Brussel 1869

codering

DBNL-TEI 1

Wijze van coderen: standaard

dbnl-nr snel003nede01_01
logboek

- 2010-07-27 AS colofon toegevoegd

- 2011-02-10 RG correcties doorgevoerd

verantwoording

gebruikt exemplaar

exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 1183 D 24

 

algemene opmerkingen

Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Nederlandsche gedichten uit de veertiende eeuw van Jan van Boendale, Hein van Aken e.a. van F.A. Snellaert uit 1869.

 

redactionele ingrepen

De teksten van de gedichten zijn in het origineel in de Duitse Frakturletter gezet. In deze digitale versie is dat niet overgenomen.

p. 51: in het origineel heeft versregel 1410 per abuis versregel 1405 gekregen. In deze digitale versie is dat gecorrigeerd.

p. 62: in het origineel heeft versregel 1715 per abuis versregel 1815 gekregen. In deze digitale versie is dat gecorrigeerd.

p. 451: van voetnoot 1 ontbreekt in het orgineel een nootverwijzingsnummer. In deze digitale versie is de noot onderaan de pagina geplaatst.

p. 508: van voetnoot 1 ontbreekt in het orgineel een nootverwijzingsnummer. In deze digitale versie is de noot achteraan de regel boven voetnoot 2 geplaatst.

p. 670: een accolade verspreid over meerdere regels kan in deze digitale versie niet weergegeven worden. Daarom wordt de accolade hier op iedere regel herhaald.

p. 834: in het origineel heeft deze pagina per abuis paginanummer 833 gekregen. In deze digitale versie is dat gecorrigeerd.

 

Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. π2, π 4, 134, 492, 550, 642, 644, 832) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.


[pagina π1]


 

NEDERLANDSCHE GEDICHTEN

 

UIT DE VEERTIENDE EEUW

 

VAN

 

JAN BOENDALE, HEIN VAN AKEN

 

EN ANDEREN.


[pagina π3]

NEDERLANDSCHE GEDICHTEN

UIT DE VEERTIENDE EEUW

VAN

JAN BOENDALE, HEIN VAN AKEN

EN ANDEREN,

NAAR HET OXFORDSCH HANDSCHRIFT,

OP GEZAG VAN HET STAATSBESTUUR EN IN NAAM DER KONINKLIJKE AKADEMIE VAN WETENSCHAPPEN, LETTEREN EN FRAAIE KUNSTEN,

uitgegeven door

F.-A. SNELLAERT,

lid der koninklijke Akademie van België, enz.


 

BRUSSEL,

M. HAYEZ, DRUKKER DER KONINKLIJKE AKADEMIE.

1869


[pagina 135]

DIT ES DIE TAFEL.


Bladz.
Prologhe 1
Capittel.  
I. Van Melibeus onverduldechede, ende van vrouwe Prudentien troeste 5
II. Hoe men wenen sal ende droeve sijn, ende waer omme 6
III. Hoe Melibeus sine vriende ontboet en̄ wat rade si hem gaven 10
IV. Noch van rade diemen hem gaf en̄ vrouwe Prudentien raet 13
V. Hoe Melibeus proest met vijf redenen dat die man niet en sal werken met sijns wijfs rade 18
VI. Hoe Prudentia weder proest met vijf redenen ende dat die man werken sal bi sijns wijfs rade 20
VII. Vijf redene waer bi die man sal werken met sijns wijss rade 26
VIII. Melibeus antworde Prudentien 30
IX. Van Wijsheiden 32
X. Hoe men wijsheyt ghewinnen sal 33
XI. Wat dinghen dat noetdorftich sijn den studenten 34
XII. Van sprekene 38
XIII. Wat scolieren toe behoert 40
XIV. Melibeus antworde 47
XV. Prudentia antworde op sotheyt 48
XVI. Aen wien ende hoe men raet soeken sal 49
XVII. Watmen vlien sal en̄ scuwen in rade 52
XVIII. Van ghierecheden te scuwene in rade 53
XIX. Van haesten te scuwene in rade 56
XX. Van heymelicheden niet tontdeckene en si om noet os om orbore 57
XXI. Hoe en̄ aen wien datmen raet sueken sal 59
XXII. Wies raet men scuwen sal 62
XXIII. Datmen in rade scuwen sal smekers ende volghers en̄ die hem veynsen 65
XXIV. Van te scuwene der gheenre raet die viande waren ende versoent sijn 66

 


[pagina 136]


Capittel.   Bladz.
XXV. Van te scuwene der gheenre raet die meer scinen vriende van vreesen dan van minnen 67
XXVI. Van te scuwene des dronckens raet 68
XXVII. Van te scuwene des gheens raet die heymelijc seghet dat een, en̄ openbaer een ander ib.
XXVIII. Van te scuwene des quaets menschen raet 69
XXIX. Hoe men versien sal of die raet orberlijc es die ghegheven es en̄ hoe men dien volghen sal ib.
XXX. Van te scuwene der jongher raet 71
XXXI. Melibeus antworde Prudentien 72
XXXII. Wanneer men gheloeften ende raet breken sal ende mach 73
XXXIII. Van Melibeus antworde 75
XXXIV. Van dolinghen in rade ib.
XXXV. Die antworde van Melibeus 77
XXXVI. Van rade te examineren weder hi orberlijc si os niet 78
XXXVII. Hoe hem een man verwaren sal in orloghe ende in stride 81
XXXVIII. Van husen en̄ van borghen te wareneren 83
XXXIX. Van hoverden 85
XL. Hoe men een huus wareneren sal in orloghen 87
XLI. Die sake waer om dat God gaf Melibeus die onraste 90
XLII. Vanden ambachte des rechts jeghen wrake 93
XLIII. Melibeus antworde en̄ vander avonturen 96
XLIV. Melibeus antworde ende Prudentien 98
XLV. Van Twisten 100
XLVI. Van Verduldecheden 101
XLVII. Melibeus antworde 102
XLVIII. Van rijcheyden ende van armoeden 103
XLIX. Van Noetdorfticheyden 105
L. Van arghen die comen van orloghen 107
LI. Van striden te scuwene ende orloghen 108
LII. Melibeus antworde 111
LIII. Om welke sake datmen vechten mach 112
LXIV. Melibeus antworde ende Prudentien 117
LV. Hoe Prudentia die soene maecte 122
LVI. Hoe Prudentia haren man toe sprac 125
LVII. Van goeder famen 126
LVIII. Van ontfermecheden en̄ goedertierenheden 129
LIX. Hoe die soene ghemaect waert 131

 


[pagina 285]

TAFEL VANDEN ANDREN BOEKE.


Bladz.
Prologhe   137
Capittel.  
I. Hier seghet Jan dat tfole nu also goet es alst ye was 141
II. Hoet coemt dat wi die vorders meer prisen dan die nu sijn 144
III. Hier proeft Jan die voerseyde dinghen met exemplen 146
IV. Exemple int Nuwe Testament 151
V. Bi wat redenen dat tfole nu also goet es alst wilen was 152
VI. Waer bi men wilen eer meer marteleren vant dant nu doet 155
VII. Waer bi die goede liede nu gheen miraculen en doen also si wilen daden 156
VIII. Waer bi den oudren dunet dat tfole wilen beter was dant nu es 158
IX. Waer bi der doetslaghe so vele sijn 159
X. Vanden overspelen die redene 163
XI. Vander lantsheren state en̄ haer ghebreke 165
XII. Hoe lantsheren leven souden en̄ van haren ghebreken 169
XIII. Vanden state en̄ vanden ghebreke der scepenen 173
XIV. Hoe men een stat regeren sal 178
XV. Exemple vanden Romeynen 181
XVI. Dits van Onsen Here 186
XVII. Vander avonturen 191
XVIII. Van drien principalen wetten 194
XIX. Vander heydene wet 196
XX. Vander joedscher wet 197
XXI. Vander kerstene wet 199
XXII. Wanen dienstliede en̄ eyghen liede quamen 202
XXIII. Wele edelheyt en̄ onedelheyt es 201
XXIV. Hier onderspreken hen Wouter en̄ Jan onder hen beyden 208
XXV. Van menegherande staet des volx 209

 


[pagina 286]


Capittel. Bladz.
XXVI. Van groter doghet des priesterscaps en̄ des maghedoems. 211
XXVII. Vanden groten orbore die coemt vanden coepman ende vanden ackerman 214
XXVIII. Vanden levene daer men mede comen mach ter zalichheden 218
XXIX. Vanden .X. gheboden 223
XXX. Vanden .VII. hoeftsonden 224
XXXI. Vander wive selsenheyt, ende dat si sijn onder den man. 226
XXXII. Noch vanden wiven 229
XXXIII. Een exempel vanden wiven 233
XXXIV. Noch meer vander manne vianden 236
XXXV. Vanden goeden wiven 237
XXXVI. Vander papen state en̄ ghebreken 245
XXXVII. Vanden state en̄ ghebreke der abden en̄ der abdissen 246
XXXVIII. Vanden biddenden ordenen 249
XXXIX. Hier berespt Wouter Janne van sinen woerden 250
XL. Vanden papen noch meer 255
XLI. Wat leven tpaepscap houden soude 265
XLII. Vander vreeslijcheyt des ordeels 266
XLIII. Wat die mensche es, ende vander bitterheyt der hellen, en̄ vander zueticheyt des hemelrijx 268
 
  Noch meer vanden wiven 276
  Dit es een exempel van ghevene 280

 


[pagina 489]

TAFEL VANDEN DERDEN BOEC.


Bladz.
Prologhe 286
Capittel.  
I. Vander yersten wraken Ons Heren 288
II. Hoe een tyran die Joden dwanc overmids haer quaetheyt 292
III. Hoe God sijns selfs doet wrac. Ende hoe prelaten en̄ papen leven souden 293
IV. Hoe die prelaten en̄ die papen staen na der werelt goet 298
V. Vanden Paeus en̄ vanden Keyser 300
VI. Hoe des Paeus macht ende des Keysers macht niet gheseeden en souden sijn 302
VII. Hoe God den keyserliken staet gheeert heeft 304
VIII. Vanden ghenen die den Roemschen rijc contrarie sijn 306
IX. Een plaghe op Babylonien, op Cartago en̄ op den coninc Alexander 308
X. Dat die van Lemborch te Woeronc bleven, en̄ vele here te Cortrijc 310
XI. Van plaghen die op vele lantsheren ghevallen sijn 311
XII. Vander stede regement en̄ van ghemeynen goede 318
XIII. Van .V. sonden die God swaerlike wreect, en̄ van ghemeynen goede 321
XIV. Een ander poent van ghemeynen goede 325
XV. Dat raetslude niet en selen discorderen maer ghemeyn goet in ghemeynen orboer keren 328
XVI. Datmen vader en̄ moeder sal eren en̄ Gode niet versweren 332
XVII. Datmen die arme onnosele niet verdrucken en sal 336
XVIII. Van .VIII. Sibillen 339
XIV. Van .IX. sonnen 340
XX. Hoe Sibilla die .IX. sonnen exponeert 342

 


[pagina 490]


Capittel. Bladz.
XXI. Noch vanden selven 349
XXII. Van .II. coninghen die regneren selen 352
 
II.
 
I. Hoe yerstwerf lantsheren ghemaect worden 357
II. Van eenre hant die noch sal comen der heyligher Kerstenheit te vromen 361
III. Dat Roemsche rijc vele riken verduert heeft en̄ verwonnen 366
IV. Hoe die werelt in .VI. of .VII. ghedeylt es van dat si began tot dat si eynden sal 368
V. Vander verkeertheyt der werelt 370
VI. Hoe die Ysmalyten selen comen toter werelt onvromen 373
VI. Dat die bisscop van Ludicke met anderen vremde heren street jeghen sine ghemeynte 376
VIII. Hoe die werelt gheplaghet sal werden met quaden volke en̄ overmids oncuyscheyt 378
IX. Dat vele liede tKersten ghelove noch selen laten ende Onsen Here afgaen 381
X. Hoe ende van wien die Ysmaliten weder verwonnen selen werden, ende in wat lande dat gheschien sal 385
XI. Hoe die Joden die Alexander sloet selen comen en̄ selen die werelt weder destruweren 388
XII. Hoe ende van wien die Heyden en̄ die Joden weder verwonnen selen werden en̄ waer Antkerst gheboren sal werden 391
XIII. Ute wat gheslechte dat Antkerst gheboren sal werden, en̄ waer af dat dansen yerstwerf quam 394
XIV. Hoe die coninc van Vrancrike verloes enen strijt jeghen den coninc van Ynglant, en̄ van drie poenten die elc goet here sculdich es te houdene 396
 
III.
 
I. Dat die mensche selve niet wreken en sal, en̄ hoe die rechter recht doen sal 403
II. Hoe God wilt datmen Hem die wrake gheven sal 406
III. Een byspel van enen here die enen cloester overlast dede 410
IV. Hoe die keyser Constantijn proefde die sinen God niet ghetruwe en es dat hi nieman ghetruwe en sal sijn 415

 


[pagina 491]


Capittel. Bladz.
V. Datmen testament ghetruwelijc volbringhen sal. Een exempel daer af 414
VI. Dat rechteren noch schepenen gheen miede nemen en selen vanden rechten. Ex[em]plen daer af 417
VII. Datmen persemaren, woekeneren en̄ dien ghiereghe ten rade en̄ ten regement seuwen sal. Exemplen vanden Romeynen 421
VIII. Bi wat saken die Romeynen ghewaer worden dat si den zeghe verloren hadden 425
IX. Van jammerliken plaghen die enen monic gheopenbaert worden 428
X. Van vele destruetien en̄ wonders dat binnen Rome ende in vele anderen landen ghescien sal 435
XI. Vander goedertierenheyt Gods en̄ dat die mensche hem selven kennen sal 443
XII. Van .X. poenten daer men Gods gratie mede ghewinnen mach, en̄ een exemple van eenre vrouwen die een kint hadde van haren sone 444
XIII. Van enen stride die int lant van Ludie gheviel 458
XIV. Van vele plaghen van groten sterften in menech lant 460
XV. Hoe die cruysbrueders ghingen en̄ hoe tfole penitencie dede 469
XVI. Noch vander gheesselinghen, en̄ hoe die Joden die putten ghefenijnt hadden 476
XVII. Van enen stride die in Zeelant gheviel, en̄ wat die mensche es ende wat hi werden sal 478

 


[pagina 641]

TAFEL VANDEN VIERDEN BOEC.


Bladz.
In den yrsten van Maskeroen 493
Item van Saladijn 539
Item van .X. plaghen ende vanden .X. ghebode 551
 
Dit sijn noch die .X. ghebode 635
 
Dit es noch van Salladine 639

 


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken