Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verhandeling over de Nederlandsche dichtkunst in België, sedert hare eerste opkomst tot aen de dood van Albert en Isabella (1838)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verhandeling over de Nederlandsche dichtkunst in België, sedert hare eerste opkomst tot aen de dood van Albert en Isabella
Afbeelding van Verhandeling over de Nederlandsche dichtkunst in België, sedert hare eerste opkomst tot aen de dood van Albert en IsabellaToon afbeelding van titelpagina van Verhandeling over de Nederlandsche dichtkunst in België, sedert hare eerste opkomst tot aen de dood van Albert en Isabella

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.32 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.56 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verhandeling over de Nederlandsche dichtkunst in België, sedert hare eerste opkomst tot aen de dood van Albert en Isabella

(1838)–F.A. Snellaert–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 69]
[p. 69]

Sproken, vertellingen.

De sproken (fabliaux) of vertellingen waren romans van kleinen omvang, of echte geschiedenissen uit het huisselyk leven getrokken, door haren aert geschikt om de nieuwsgierige aendacht op te wekken en te boeien. ‘Doorgaens zeer vermakelyk, zegt RoquefortGa naar voetnoot1, waren dezelve nog verfraeid door eene eenvoudige en naïve wyze van verhalen.’ Ze dienden byzonderlyk om feestmalen te veraengenamen of de avondstonden te verkorten. Derzelver eerste geboorte is in het zuidelyk Frankryk te zoeken, van waer zy tot ons zyn overgekomen. Ook zyn de reeds gevonden nederlandsche, meestal vertalingen of navolgingen uit het fransch. Tot nu toe is derzelver getal zeer klein, als Van den verwaenden keyser, van Jan Van Hollant; Van enen ridder die God sine sonden vergaf, van Colpaert; Wisen raet van vrouwen, van Pieter Van IerseleGa naar voetnoot2; Van eenre vrouwen die niet noode vigilyen seide over doode; Van enen jonghe kinde ende van haren scoelmeester; Van de borchgravinne van Vergi, enz. Ook Willem Vander Loren schreef sproken. De twee laetst opgenoemde alléén zyn uitgegeven, de eerste door WillemsGa naar voetnoot3, de laetste door BlommaertGa naar voetnoot4.

Men weet wat gebruik Boccacio en later Lafontaine, om van Rabelais, Molière en anderen niet te spreken, van de fransche sproken gemaekt hebben. Aen dezelve is Lafontaine grootelyks zyne geestige eenvoudigheid, als ik my zoo uitdrukken mag, verschuldigd. Van den kant van het naïve, hebben ze veel van onze romancen en dansliederen, en zyn ze der bestudering allerwaerdigst.

[pagina 70]
[p. 70]

Is tot nu toe het getal afzonderlyke sproken niet aenmerkelyk, wy bezitten dan toch eene verzameling vertellingen, welke dat verlies eenigzins vergoedt. Ik bedoel den Minneloep. Het is eene verzameling van zeven en veertig mingevallen, waeraen de schryver een zeker geheel heeft willen geven, met dezelve onderling te vergelyken. Hy neemt namelyk vier graden van min aen: onverstandige minne, edele reyne minne, ongheoirlofde minne en gheoirlofde minne. Elk der vier boeken, waerin de Minneloep verdeeld is, bevat de mingevallen van eenen dier graden. Zoo bevat het tweede boek degene van edele reyne minne. Ze zyn: 1o Van Leander des conincs zone van Abyden; 2o Van die burchgravinne van Virgi; 3o Van grave Floris van Holland ende van der gravinne van Clermont; 4o Van Pyramus ende Thisbes; 5o Van Quintiliaen ende van Penella; 6o Van Sabina ende Floridamas; 7o Van Suzanna ende van den twee valschen papen; 8o Van Othoncius ende Tydopee; 9o Van Pelops ende Ypodinia; 10o Van Achilles ende van Dydania; 11o Van Neptanabas ende Olimpia; 12o Van Pauline ende Romanelle; 13o Van Samite ende Aseenberch; 14o Hoe die ezel in die kist besloten was; 15o Van Tristram ende Ysalde; 16o Van eenre vrouwe ende haer schiltknaep; 17o Van Amon ende Siccula.

Wie men voor den schryver van den Minneloep te houden hebbe, is nog niet ontdekt. Althans schynt het wel zeker dat men Claes Willems niet voor den schryver, maer voor den afschryver moet aenzien, ten minste indien hy werkelyk in 1486 leefdeGa naar voetnoot1; trouwens de tael duidt de laetste helft der vyftiende eeuw volstrekt niet aen. Men heeft maer een oog op de schriften van dien tyd te slaen, om daervan overtuigd te wezen. Ik breng het werk gerustelyk tot het hier verhandelde tydvak. Wie weet of het wel het werk van éénen persoon zy, en of de meeste sproken niet reeds bestonden, gelyk men de

[pagina 71]
[p. 71]

kronykschryvers geheele brokken uit malkander ziet overnemen? Dewyl Blommaert De borchgravinne van Vergi thans uitgeeft, kan men reeds eene vergelyking maken. Zie hier, tot proeve, eene niet onaerdige plaets, waerin de schryver het liefdesgevoel by de voornaemste volkeren onderling vergelykt:

 
Dese goede minne is wael becant
 
Onder den goeden in Duutsce lant,
 
Mer Lombart, Engelsce ende Wael
 
Verstaen hem selden sulker tael;
 
Haer landen hebben een ander wet
 
Dan ons die minne heeft gheset;
 
Doch moghen daer wel sommighe sijn,
 
Die van herten sijn so fijn,
 
Dat sij wael die doghet merken
 
Ende na gherechte liefde werken,
 
Mer over berch en sijn sij niet,
 
Sij soeken thoen al bijden stiet.
 
Luttel doecht of reinicheit,
 
Luttel tru of stedicheit
 
Ende luttel waerheit suldi vinden
 
Onder der Italianen kinden.
 
Die vrouwen sijn daer goedertieren,
 
Sedich, simpel ende devoet,
 
Mer reinicheit is daer al doet.
voetnoot1
Poésie française, pag. 188.
voetnoot2
Belgisch Museum, deel I, bl. 349. Willems denkt aldaer dat Pieter Van Iersele misschien een Haerlemmer van geboorte of inwoonig was.
voetnoot3
Ibid., bl. 326.
voetnoot4
Oude vlaemsche gedichten uit de XIIIe en XIVe eeuw, bl. 60 en volg.
voetnoot1
In het handschrift aen de maetschappy van Leyden toebehoorende, leest men op het einde van het werk: Hier eyndet dat vierde boeck der minnenloep bi mi Claes Willems, int jaer ons Heren MCCCCLXXXVI, op sinte Maertyns avont. In het Codex, dat vroeger aen Clignett toebehoorde, staet daervan niets.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken