Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anne-Dieu-le-Veut (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anne-Dieu-le-Veut
Afbeelding van Anne-Dieu-le-VeutToon afbeelding van titelpagina van Anne-Dieu-le-Veut

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anne-Dieu-le-Veut

(1877)–August Snieders–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 28]
[p. 28]

V. Op den dorpel der kerk.

De herberg het Koninklijke Hof, was in een der zijstraten die op den Magdalene-Steenweg uitliep, in de Putterij, gelegen; evenals de Gouden Ster was zij eene voorname afspanning.

Het fransche gezantschap, waarvan markies d'Ambrelle deel maakte, had daar zijn intrek genomen.

De secretaris had des nachts, toen hij van de serenade terugkwam, lang en hard op de groote ingangpoort moeten trommelen, voordat de slaperige knecht den ijzeren sluitboom kwam wegnemen.

Aan slapen was bij den markies niet te denken; de ontroeringen van den vorigen dag en nacht, waren voor hem al te hevig geweest.

Hij hield het voorhoofd tegen den arm gedrukt, dien hij tegen den kruisbalk van het venster leunen liet; hij zag zonder te zien.

De woningen beneden in de straat waren nog gesloten; de luifels wierpen donkere schaduwen van zich af; de nachtwaker ging, met hellebaard en uitgedoofden lantaarn, aan den overkant der straat langs de huizen; 't was misschien zijne laatste ronde.

Die rust, die stilte had d'Ambrelle sedert lang gewenscht.

Hij had dus Anne, de vriendin zijner jeugd, weêrgezien! 't Had hem niet gegriefd dat zij de vrouw van een ander geworden was, doch zij had geweigerd hem te herkennen; zij had hem met blijkbare minachting behandeld!

Ten slotte moest hij ook hier zeggen: 't zij zoo. Ook dit kon in haren toestand gerechtvaardigd worden; als vriend van den vader der gravin had de markies echter een heiligen plicht te vervullen, en daaraan zou hij niet te kort blijven.

[pagina 29]
[p. 29]

Het eerste licht brak door de grauwe wolken; nog was alles stil als een graf; in de verte kraaide de haan, die misschien hier of daar, als een gevangene, in een kelder gemest werd; nog verder klepte de klok van een klooster: de haan, de klok, de musschen, dat zijn de morgenwekkers.

Het licht werd helderder en tintelde op de vergulde en veelkleurige uithangborden van den stoelmatter, den schoenmaker, den bloemwinkel en den barbier-chirurgijn.

De geschilderde gevels kregen leven, want hier en daar werd een luik geopend, en dat geeft aan den gevel van een huis het uitzicht dat het zijne oogen open doet; dan ratelde er soms eene hondenkar, eene eigenaardigheid van Brussel in de 17e eeuw, door de straat.

Binnen een goed half uur zullen de huizen allen geopend zijn, ten minste die waar winkel gehouden wordt; de koopwaren worden onder den luifel uitgestald; in het diep van het huis en door de openstaande deur zal men den eerlijken man, de kraaknette vrouw, het half dozijn kinderen zien werken, rond gaan en woelen.

Doch genoeg, het was reeds licht genoeg in de kamer om te schrijven, en met die bezigheid hield de markies zich onledig, nadat hij zich ontkleed en in een gebloemden, sitsen kamerjapon gehuld had.

De brief dien hij schreef, was gericht aan graaf Raoul Dieu-le-Veut, lid der koninklijke tresorie, te Parijs.

Laat ons den brief, dien de markies schreef, vertalen:

 

‘Edele graaf Raoul Dieu-le-Veut!

 

Zooals UEd. weten zal, bevind ik mij te Brussel in het gezantschap van Zijne Excellentie den hertog van Chantilly, en zoude niet op het denkbeeld gekomen zijn UEd. te schrijven zonder het wonderlijk toeval, dat mij gisteren en vandaag overkomen is, en mij in de tegenwoordigheid heeft gebracht van jonkvrouw Anne, UEd. dochter, die zich hier in deze stad bevindt, onder den naam en titel van gravin de Vertigneul. Mevrouw is vergezeld van haren echtgenoot. De gravin heeft geweigerd mij te herkennen; ik schrijf deze omstandigheid hieraan toe dat zij gehuwd is en aan het verledene niet meer wil herinnerd worden. Ik heb dan ook geen andere reden om UEd. die tijding te brengen, dan den vader te berichten dat zijne dochter, nu straks tien jaren geleden verdwenen, nog leeft en hem te vragen of ik hem in dit geval van dienst kan wezen. Zonder het door UEd. te nemen besluit te kort te doen, denk ik toch voorzichtig te handelen, met het gerecht van den toestand te onderrichten, opdat het maatregelen neme om UEd. in te lichten, indien het UEd. mochte behagen, gevolg te geven aan die ontdekking. Edele heer graaf, UEd. dienstwillige vriend,

 

Markies Henry d'Ambrelle.’

[pagina 30]
[p. 30]

Die brief was koel en van het standpunt van den markies genomen, blijkbaar met berekening geschreven. De gezantschaps-secretaris wilde daarin niets van het vroegere gebeurde, tusschen hem en de jonge gravin, laten doorstralen.

Dat verledene was dood en moest dood blijven, en zelfs het lied den avond te voren gezongen, was enkel een middel van inleiding voor hem geweest.

Anne Dieu-le-Veut was weleer door den vader tot zijne bruid bestemd.

Plotseling verdween echter het meisje; men doorzocht het park, de bosschen, men vischte in de grachten - geen spoor deed zich op.

De schoone zestienjarige bruid moest, zeide men, door den booze, en door hem alleen, ontvoerd zijn, dewijl op den grond nergens een spoor van haar te vinden was.

't Moest wel zoo zijn, beweerde men, want aan het kruis van den naburigen dorpstoren meende men iets wits te zien wapperen, en dat moest een stuk van den bruidssluier zijn!

In de luchtvaart had gewis - men ziet, de legende werd meer en meer volledig - de bruid zich te vergeefs aan het kruis willen vastklampen en zich alzoo redden; de sluier werd er door gescheurd.

Wat echter de zaak zeer bedenkelijk maakte, was, dat tevens een deel van de kostbare gewijde vaten uit de slotkapel verdwenen waren.

Heiligschennis en diefstal dus!

Stonden deze twee misdaden met de verdwijning der jonge gravin in verband? Niemand kon daarover eenige opheldering geven.

Toen men eenige dagen later in het bosch kwam, om den jager van het kasteel eenige bevelen te geven, was het jachthuis ledig en alle spoor van den bewoner verdwenen.

Henri d'Ambrelle deed zich meer praktische vragen dan wel de wereld der kortzichtigen, over dat plotseling verdwijnen.

Was Anne afkeerig van haren bruidegom?

Wilde zij den man niet huwen, dien haar vader haar aanwees?

Of wel, was de reden te vinden in het gedrag des vaders, die sedert eenigen tijd tot het aangaan van een tweede huwelijk, en dit beneden zijn stand, scheen over te hellen? Was het misnoegen omtrent die nieuwe verbintenis, welke als de reden van de verwijdering zijner dochter uit het ouderlijke huis, moest beschouwd worden?

De laatste reden had den markies altijd het meest nabij de waarheid geschenen; doch in de familie Dieu-le-Veut nam men, ten minste uiterlijk, meer de eerste, namelijk den afkeer voor den markies, aan.

Hoe het zij, Henri d'Ambrelle trachtte het hinderlijke van zijn toestand, evenals zijne wispelturige bruid, te vergeten en slaagde daarin voortreffelijk.

De markies bleef echter altijd een levendig belang in de familie

[pagina 31]
[p. 31]

des graven stellen; hij wist hoe de vader, onder het juk zijner tweede vrouw gebogen, heimelijk het verlies van zijne dochter beweende en hoe gelukkig hij zijn zou, indien hij haar nog eens aan het hart zou kunnen drukken alvorens te sterven.

Lange jaren had de graaf de hoop gekoesterd iets van zijn kind te hooren; doch eindelijk meende hij verzekerd te zijn, dat Anne zich niet meer onder de levenden bevond; terwijl het plotseling verdwijnen van de jonge gravin allengs in de vergetelheid geraakte bij het publiek, bleef de wonde bij den vader erg bloeden.

Hoeveel reden hij dan ook tot klagen over haar had, betreurde de graaf haar verlies, omdat er tegenover de schaduwzijde ook heldere lichtpunten in het karakter zijner dochter aanwezig waren.

Bij poozen, en daarin was het Henri d'Ambrelle met den vader eens, welde inderdaad eene ruime en milde bron van edelmoedigheid uit haar hart op. Dan was dit een kristalheldere fontein, in het midden van het dorre, stuivende woestijnzand, eene frissche bedauwde bloemgarf, tusschen de naakte rotsen opgeschoten!

Welk waren de lotgevallen van Anne in die jaren van afwezigheid? In welke landen en standen had zij omgezwalkt? Hetgeen men van haar in den kring der hooge wereld te Brussel vertelde, deed aan een avontuurlijk leven gelooven: aan vreemde landen, vreemde toestanden, vreemde gewoonten.

Tòch was zij wel dezelfde Anne gebleven: dezelfde mengeling van losheid en etiquette, van zucht naar onafhankelijkheid en hooge onderscheiding, doch een en ander had zich, zoo mogelijk, scherper in haar karakter afgeteekend.

En wie was de graaf de Vertigneul? Waar had deze zijne vrouw aangetroffen? Waar waren zij getrouwd? Welk waren hunne lotgevallen? Wie zou ooit dit wargaren, dat sterk ingewikkelde leven, kunnen of mogen ontcijferen?

Deze en meer andere vragen verdrongen zich in den geest van den markies, terwijl zijn kamerknecht, na het ontbijt, hem in het aankleeden behulpzaam was.

Eindelijk was de jonge man gereed; hij ging nogmaals, toen de knecht de kamer verlaten had, naar de tafel aan het venster, waar de brief omgekeerd, doch nog niet gevouwen, was neêrgelegd.

De markies herlas het schrijven, en toen hij overtuigd was dat geen woord daarin hem in eenige moeielijkheid brengen kon, vouwde hij het papier en borg het in een omslag of enveloppe; daarna ontstak hij licht, liet den fijnen rooden cir d'Espagne, toen nog iets nieuws, brandend op de achterzijde druppelen en drukte er zijn met een wapen besneden signet in.

Dien dag zou een koerier van het gezantschap naar Parijs vertrekken, en de brief zou binnen den tijd van twee dagen en twee nachten, als de zendeling aan de heeren dieven en baanstroopers ontspringen kon, te Parijs zijn.

[pagina 32]
[p. 32]

In den loop van den voormiddag bevond zich de markies aan den ingang der St.-Gudula-kerk, toen eensklaps de gravin de Vertigneul deze zou binnentreden.

De markies ontblootte het hoofd en zeide:

‘Mevrouw de Vertigneul.’

De aangesprokene stond stil en antwoordde koel, terwijl de bleekte haar aangezicht overtoog:

‘Wat verlangt mijnheer de markies?’

‘Loochenen dat ge de gravin Anne Dieu-le-Veut zijt, is nutteloos; ik vraag echter niets voor mij; het verledene is dood en begraven; doch, mevrouw, uw oude vader, graaf Raoul Dieu-le-Veut, verlangt innig zijne dochter weêr te zien en haar te omhelzen, alvorens te sterven.’

Eene diepe ontroering teekende zich plotseling op het gelaat der gravin af; zij herwon echter spoedig hare tegenwoordigheid van geest, en den markies met een strengen blik aanstarende, zeide zij voortgaande:

‘Ik verlang in vrede gelaten te worden, mijnheer!’

‘Mevrouw, er staat geschreven: eer uwen vader!’

De toegesprokene verwaardigde zich niet meer het hoofd om te wenden.

Henri d'Ambrelle stond als versteend; hij oogde de jonge vrouw na; zij trad voor een altaar, knielde en bad.

‘Zij bidt,’ morde hij, ‘en zij heeft geen enkelen vonk van medelijden over voor dien stokouden vader! En toch, het is Anne wel; neen, geen twijfel meer.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken