Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 42. In 't vervallen huis (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 42. In 't vervallen huis
Afbeelding van Werken. Deel 42. In 't vervallen huisToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 42. In 't vervallen huis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.10 MB)

Scans (10.76 MB)

ebook (3.09 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 42. In 't vervallen huis

(1932)–August Snieders–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 195]
[p. 195]


illustratie

Lodewijk Gerrits.
Herinneringen uit het Vlaamsche Leven.

I.

In het jaar 1844 bestond er te Antwerpen, in de bovenzaal der bekende herberg De Klok, in het Klapdorp, een Vlaamsch gezelschap, gedoopt, volgens een vroegere instelling van dien aard, met den naam De Ongeachten. Het was eigenlijk een leesgezelschap, terwijl eenige der leden, jongens uit den burgerstand, onbekend en ongeacht, zich beieverden ook hun steentje bij te brengen, tot opbouw van de nationale letterkunde.

Conscience, Th. van Ryswyk, de Laet, van Kerckhoven hadden reeds eenige boeken geschreven; in Gent ieverden Willems, Snellaert, van Duyse en Ledeganck; in Dixmude Maria Doolaeghe; in Leuven hadden David, Em. van Straelen, Renier Snieders, Nolet de Brauwere, Delgeur,

[pagina 196]
[p. 196]

Van der Molen en anderen de stem verheven - kortom, het Vlaamsche licht begon door de grauwe wolken te tintelen.

Pas in Antwerpen aangekomen, had ik mij als lid der Ongeachten laten voordragen. Bij mijne intrede zou ik, zooals plicht was, een mijner stukken voorlezen. Ik moest, alvorens mijn meesterrecht te bekomen, mijn proefstuk leveren.

Het was op een Zondagnamiddag; een candidaat der alwetende koninklijke Academie kan gewis met een zoo kloppend hart de trappen van den tempel der geleerdheid niet optreden, als ik den donkeren trap der Klok opging, om, voor het eerst van mijn leven en in het openbaar, een proeve van mijne kunst in het ‘rijmelen’ te geven.

Het auditorium was echter uit welwillende jongens, in hun zondagspak gekleed, saamgesteld; zij zaten in eene tamelijk ruime kamer verspreid, omwolkten zich het hoofd met den tabakswierook en lieten zich het gerstenbier voortreffelijk smaken: - de Academie der Ongeachten was dus precies geen stijve Academie van pruiken, en wel geschikt om mijn kloppend hart eenigszins te doen bedaren.

Dit belette niet dat ik altijd ontroerd bleef, en men zal zulks des te gereeder begrijpen als ik zeg, dat ik zoo wat negentien jaar telde, niets had gezien dan het dorp, de school en zoo wat een hoeksken straat eener provinciestad.

Er was in die vergadering, misschien uit een dertigtal aspiranten en vereerders naar en van Vlaamschen roem saamgesteld, geen enkel gezicht dat ik kende. Ik zag enkel dat des voorzitters, versierd met een der kolossaalste neuzen die er bestaan, hetgeen hem dan ook, en dit alleen, eenige befaamdheid kan gegeven hebben.

Las ik goed, las ik slecht? Ik weet het niet. Had de voordracht letterkundige waarde? Ik weet het nog veel

[pagina 197]
[p. 197]

minder; doch de leden der Klok-Academie klapten in de handen.

Toen ik mijn bewijs in de ‘conste van 't rymen’ gegeven had, stond voor mij een jong man met een ietwat vierkant gezicht, blond-bruinachtig haar, grauw oog, geelachtige huid en eenigszins opgewipten neus - kortom, iets ‘katterigs’ in het geheel, en juist niet geschikt om een gunstigen indruk te maken, te meer als men de wonderlijke sissende uitspraak van dien aspirant hoorde.

Zijne gelukwensching maakte op mijn gemoed geen al te gunstigen indruk. Gewis bracht daartoe de vorm, dien hij bezigde, en de zonderlinge toon zijner stem, iets bij. Die jonge man was Jozef Dierckxens, die kort daarna zijn familienaam liet varen en onder dien van Eugeen Zetternam verdienstelijke romans schreef.

Een tweede naderde mij; hij was lang en schraal van lichaamsbouw en dientengevolge was zijn rug eenigszins neêrgedrukt. Zijn gelaat, langwerpig en zeer regelmatig, was matbleek, door donkerbruine en natuurlijke haarkrullen omlijst, en onder de fijn geteekende wenkbrauwen blonk een groot, donker oog, waarin iets helders, iets vriendschappelijks tintelde. Hij was, kortom, een schoon jongeling, een dichterlijke kop - in alles, zoo kwam het mij voor, het sprekend contrast van den eerstgenoemde.

De tweede gelukwenscher stak mij, met eene zenuwachtige trilling, de magere en eêle hand toe. De toon zijner woorden was rond en vol; zijne uitspraak sterk Antwerpsch, bondig, gekenmerkt en aangenaam klinkend.

Spraak en handdruk zeiden: wij zijn vrienden! - en wij waren het ook en bleven het, totdat hij naar het vaderland der eeuwige rust overging.

Die Ongeachte was Lodewijk Gerrits, welke destijds tusschen de zeventien en achttien jaren tellen kon.

Gerrits had nog niets geschreven, of beter gezegd niets uitgegeven; eerst drie jaren later, in 1847, verscheen zijn

[pagina 198]
[p. 198]

Zoon des Volks, welk boek hij aan mij, ‘zijn boezemvriend’ zeide hij, opdroeg, terwijl ik hem in 1848 een bundeltje gedichten, onder den titel van Mijne eerste Zangen - mijn eenige zonde in dit genre van letterkunde - toewijdde.

Kort na onze eerste bijeenkomst, corrigeerden wij te zamen de drukproeven van Zetternam's Rowna, eene legende, welk boekje de schrijver zoo onheilspellend scheen te willen maken van binnen als van buiten; want, na de legende met alle mogelijke duivelarijen opgesierd te hebben, gaf hij aan zijne beide vrienden een exemplaar ten geschenke, gebonden in pikzwart papier en den titel in zilveren letters gedrukt.

Voorwaar, het boekje zag er uit als een baarkleed met zilveren tranen bezaaid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken