Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 34. Naar Cayenne (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 34. Naar Cayenne
Afbeelding van Werken. Deel 34. Naar CayenneToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 34. Naar Cayenne

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.79 MB)

Scans (6.69 MB)

ebook (3.23 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 34. Naar Cayenne

(1929)–August Snieders–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

II.
De eed der priesters.

Den 3en dag Complémentaire van het jaar V, zond de commisaris van het directoire exécutif bij de municipaliteit van Mechelen, eenen brief aan den kardinaal-aartsbisschop dezer stad, aan ‘citoyen’ Frankenberg, meldende, dat er een register zou open liggen in de zaal der gewone vereenigingen, om daarin den eed der geestelijken op te schrijven, welke geestelijken zich elken morgen van 10 tot 1 uur konden aanbieden.

Citoyen Auger, onderteekenaar van dien brief, dacht niet anders of de kardinaal van Mechelen zou de eerste zijn, om den eed aan de wettelijke overheid af te leggen; de prelaat zou immers aan zijne geestelijkheid het voor-

[pagina 77]
[p. 77]

beeld van onderwerping en gehoorzaamheid geven. ‘Indien de geestelijkheid weigert,’ zegt de commissaris, ‘zal er krachtens de strafwet jegens haar worden gehandeld.’

Het antwoord van den kardinaal was plechtig, waardig en oprecht evangelisch:

‘De katholieke, apostolische en roomsche godsdienst,’ zoo schreef de prelaat, ‘dien ik uit geheel mijn hart belijd, en van welken ik een der bedienaars ben en dien ten gevolge verplicht het voorbeeld aan de anderen te geven, verbiedt mij stellig den eed van haat af te leggen, hetzij die haat betrekking heeft op den persoon eens konings, hetzij hij het koningschap zelve aangaat. In het tweede geval kan het koningschap, in zich zelf goed en door God zelf ingesteld zijnde, geen voorwerp van haat zijn. Het is ons dus niet toegelaten het een of ander te haten, zonder de grondbeginselen van het christendom te verloochenen, en nog minder God tot getuige te nemen eener daad, welke Hij ons streng en op bedreiging met de eeuwige straffen, verbiedt. Die onmogelijkheid, in welke wij ons bevinden, om datgene te volbrengen wat men in deze omstandigheden van ons eischt, moet geenszins onze getrouwheid doen verdenken; want ik vlei mij, dat ge wel ter kennis van uw gouvernement zult willen brengen, dat noch ik, noch één lid mijner geestelijkheid, eenige moeilijkheid zullen maken om, des noodig en zelfs onder eed te beloven, van nooit, hetzij rechtstreeks, hetzij niet rechtstreeks, tot het herstel van het koningschap in Frankrijk mede te werken; dat gezegd gouvernement verzekerd zijn kan, dat er nooit priesters wegens inbreuk op de wetten zullen te straffen zijn en het hen slechts dan buiten zijne inzichten zal vinden, wanneer zijne constitutie en wetten niet overeenkomstig zullen zijn met de wetten Gods en de voorschriften van het Evangelie. Voor al het overige hebben wij klaarblijkende bewijzen gegeven van onze onderwerping

[pagina 78]
[p. 78]

aan het gezag, aan hetwelk de goddelijke Voorzienigheid ons heeft onderworpen, en wij zullen die bewijzen immer blijven geven. De geestelijkheid van België heeft zich tot op dit oogenblik zoo wijselijk getoond, door het verlies van al hare bezittingen geduldig te verdragen, dat men tot heden toe schier geene aanklacht tegen haar heeft kunnen richten. Groet en broederlijkheid.’

Voorwaar, een edel antwoord! 't Was overigens het eenige niet van dien aard, dat aan het dwingelandijachtig bewind gegeven werd. Ten allen kante stegen protesten op en men voorzag wel, dat het grootste deel der geestelijkheid zelfs niet onder het geweld bukken zou. Ook de Fransche geestelijkheid weigerde in grooten getalle. ‘Ik heb zeventig jaren bereikt,’ riep Mgr. Beaupoil, bisschop van Poitiers; ‘sedert zeven-en-dertig jaren bekleed ik de bisschoppelijke waardigheid: ik zal mijne witte haren door dien eed niet bezoedelen.’

Het valt niet in ons bestek hier de lange martelgeschiedenis dezer christenhelden te doen kennen. Frankrijk telt een gansch legioen priesters, van wie men met den grooten dichter Vondel zeggen kan:

 
Die 't hemelpadt op purper niet betreên,
 
Maer op het punt van spijckers, sne van zwaerden,
 
Gekloncken en geknarst door vleesch en been.

Hoe antwoordde de municipaliteit op de waarheidsvolle en treffende woorden van kardinaal Frankenberg? Den 10 Vendémiaire werd de prelaat verbannen, gelukkig niet naar het moordend Cayenne, maar slechts naar gene zij des Rijns. Aangehouden, naar Brussel overgebracht, werd hij op zekeren nacht, ofschoon ziek en afgemat, gelijk een schelm omringd door gendarmen, naar de Oostelijke grenzen vervoerd. Het voorbeeld van den prelaat droeg vruchten: de Belgische geestelijkheid bleef

[pagina 79]
[p. 79]

getrouw aan Rome en zijne leer, en in die getrouwheid werd zij gestaafd door een deel der Belgische magistratuur.

De pastoor de Haese, der St Janskerk te Brussel, had, zonder den vereischten eed af te leggen, de H. Mis gecelebreerd. Groot was die misdaad in de oogen der republiek, welke beweerde in den naam der vrijheid, in ons midden te zijn gekomen. De geestelijkheid beriep zich op de rechtbanken, alsof er nog justicie in die dagen bestond!

Den 22 Mei 1797 verscheen de Haese voor de rechtbank te Brussel en zijne advokaten Boucqeau en Barthelemy pleitten op de volgende rechtsgronden: ‘Dat de wet van 7 Vendémiaire jaar IV, opzichtens de policie der godsdiensten, niet verplichtend is in de departementen, die eerst den 9 Vendémiaire, met Frankrijk waren vereenigd. Die bepalingen strijden daarenboven met de vrijheid van godsdienst in de grondwet gewaarborgd; eindelijk, dat het directorium door de wet te proclameeren, na de inlijving, zich een recht had toegeëigend, dat alleen aan het Wetgevend Lichaam toekwam.’

De rechtbank, saamgesteld uit drie Belgen en twee Franschen, gaf ook met drie stemmen twee den eischer gelijk. Wel jubelde het volk, dat zich in de rechtszaal verdrong; wel juichte het den voorzitter Deswerte toe; wel brandde het 's avonds lampions aan vele huizen te Brussel; wel deed de uitspraak de hoop in het hart des volks herleven; doch de vreugde was van korten tijd.

Niet alleen werd het vonnis verbroken en de Haese veroordeeld, maar de rechters werden, beschuldigd van forfaiture, naar de vierschaar van het Wetgevend Lichaam verwezen.

De priesters, zooals gezegd is, weigerden in groot getal den eed; anderen, door verschillende beweegreden aangezet, gaven toe. In de geschiedenis van Antwerpen vindt men dienaangaande verschillende bijzonderheden, en eene

[pagina 80]
[p. 80]

dezer heeft mij altoos diep getroffen. Het document vermeldt de namen van dertien priesters, die door hunne handteekening verklaarden den eed bij te treden.

Een dezer geestelijken is Gaspard van Honsem priester.... ‘En hij heeft met ons geteekend’ - zoo leest men in het register en in de Fransche taal; doch er volgt onmiddellijk op: ‘op het punt van te teekenen is de gezegde Gaspard van Honsem gevallen en de dood is er op gevolgd.’

Laat ons dit feit niet doorgronden. God is een billijke rechter! De omstaanders, de pochende helden van ongeloof, van onbepaalde loochening, verbleekten en het volk wendde zich met des te meer afgrijzen van degenen af, welke het voorbeeld van onwankelbare trouw aan het voorvaderlijk geloof hadden moeten geven.

De trouw gebleven priesters namen de vlucht en verscholen zich in de bosschen, in holen onder den grond, in de afgelegen pachthoeven. Nu waren zij hier, dan daar, dan ginder, altijd vermomd, altijd van deze naar gene schuilplaats verjaagd, gedurig door eene ruwe gendarmerie achterna gezet; maar toch altijd, beschermd door den donkeren nacht, dààr terug keerende, waar zij hunne geestelijke kudde hadden achtergelaten. Waar onze schat is daar ook is ons hart!

Dan, in den nacht bracht de vermomde priester den zegen aan den stervende, den doop aan den pasgeborene en soms werd in eene armoedige kamer, soms in eenen stal, in eene schuur, bij het doodsche licht eener lantaarn, een altaar opgericht, en dààr hief de priester met bevende handen, zegenend het Brood des Levens op. Christus was in zijnen stal teruggekeerd! De bloedige Herodes, maar ditmaal met honderdduizend armen gewapend, dwaalde buiten rond en vermoordde de onnoozelen! De christen vluchtte andermaal in de catacomben, want honderdduizend Nero's zwoeren dààr buiten zijnen dood!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Naar Cayenne. Episoden uit de geschiedenis der Fransche omwenteling


landen

  • Frankrijk


datums

  • 22 mei 1797