Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 34. Naar Cayenne (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 34. Naar Cayenne
Afbeelding van Werken. Deel 34. Naar CayenneToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 34. Naar Cayenne

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.79 MB)

Scans (6.69 MB)

ebook (3.23 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 34. Naar Cayenne

(1929)–August Snieders–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 81]
[p. 81]

III.
De vervolging.

Hoevele heldendaden, daden van zelfopoffering, werden in die vreeselijke oogenblikken voltrokken door eenvoudige dorpspastoors en vergeten kloosterlingen: daden, die nooit zullen bekend zijn bij de menschen, maar opgeteekend staan in het geheugen Gods. Hoevele dezer daden leefden nog bij overlevering in den mond onzer vaders en moeders, en zijn nu reeds zoodanig verminkt en onkennelijk geworden, dat men ze schier niet meer, jammer genoeg! in hunne wezenlijkheid herstellen kan.

Wat nu de kerken betreft, deze werden gesloten, of vervielen tot het meest prozaïsch gebruik. Nadat velen ten eenemale waren uitgeplunderd, nadat zelfs de grafzerken waren opgebroken, werd deze veranderd in eene kalkschuur, gene in eenen koei- of paardenstal, die in eene smederij of magazijn; anderen, en dat griefde den katholiek nog het meeste, werden hervormd in de onzedelijke tempels der Rede, waar openlijk bekende publieke vrouwen op het altaar werden geplaatst, bewierookt en als de personinficatie der menschelijke rede vereerd. Wat al gedrochtelijks de menschelijke rede voortbrengt, wanneer zij allen zedelijken teugel verbroken heeft!

De sieraden, zelfs het kruis, werden gebroken en in de oudijzerwinkels terug gevonden; de beelden der Heiligen, niet zelden kunststukken van groote meesters, werden onder de bijl gelegd en als brandhout gekliefd; de klokken werden soms aan stukken geslagen en het brons, dat zoo lang liefde en vrede verkondigd had, naar de kanon

[pagina 82]
[p. 82]

gieterijen gezonden. De prachtigste monumenten der christelijk-gothische kunst werden tot afbraak veroordeeld, en men huivert nog als men den brief leest der citoyens Van Breda, Saunnier en Aubert - drie Vandalen, wier naam eeuwig met een schandmerk beladen blijft - die den minister van financiën, den 13 Vendémiaire jaar VII, voorstelden, den prachtigsten tempel van België, de Onze-Lieve-Vrouwe kerk en haren toren te Antwerpen, af te breken.

Dat kunststuk, dat juweel der bouwkunst, die lichtbaak des geloofs, uit ‘versteend kantwerk’ gevormd, kon, zoo beweerden zij, ‘slechts als een kostbaar gedenkteeken beschouwd worden, ter oorzake van het veelvoudig lood, ijzer, koper en schoon timmerwerk, dat er in gevonden wordt’.

Men ziet, hoe diep de samenleving in het materialisme, in het cynisme gezonken was! Kunstgevoel en geloof aan hooger leven waren dood in den mensch; de stoffelijke waarde was alles.

Diep was de Vlaming in zijne godsdienstige gevoelens gekrenkt. Hij weende over het vernielen zijner kerken en het verjagen zijner priesters, evenals de kinderen Israëls weenden over het verlies van hun vaderland. Ook hier, in België, was het vaderland verloren; de omwenteling had het zóódanig omgekeerd, dat het den inwoner vreemd was geworden en hij denken mocht, door een boozen geest plotselings naar vreemde oevers, in ballingschap, te zijn overgevoerd.

Treffend van eenvoud schetst eene kronijk, geschreven door een ongeletterd man - ik meen den koster van Berlaer, een dorp in de provincie Antwerpen, - den toestand der gemeenten: ‘Op 24 September,’ zegt hij, ‘was 't Antwerpen en Lier geene dienst meer in de kerken. Dan 's Zondags kwamen die van Lier naar Berlaer en Kessel, zoolang als men daer nog kost mis lezen... Het

[pagina 83]
[p. 83]

volk gaet alle dag zoo te biegten en te communie, precies oft het was het eynde des werelds.... Alle avonden Rozenkrans.... Daer werden menigte van keersen te branden gesteld....’

En verder, als men op het punt was de kerk in die gemeente, zooals in alle andere gemeenten, te sluiten, zegt de kronijkschrijver: ‘De Hoogmisse wird gezongen op het oxsael, zonder priester.... Op den autaer stonden niets als keersen.... Men zong 't introitus en gloria en credo met d'orgel en de litanie.... Men zag het volk de kerke uytkomen alle met traenen; veel die luid op weenden.... Op Allerheiligen stelden wy ook de baere en zongen de vespers met de zielgetyden....’

De nagedachtenis der dierbare afgestorvenen, wilden die arme menschen toch altijd vieren!

Het was der republiek nog niet genoeg de geloovigen zóó te folteren: de gendarmen kwamen de sleutels der kerken afhalen; deze laatsten werden gesloten, verzegeld en men dreigde zelfs de deuren toe te metsen. Maar als de nacht gevallen was en de uitvoerders van zooveel beulachtige bevelen verdwenen waren, schoolden de dorpelingen bijeen; waakzame schildwachten werden uitgezet, de huizen van degenen welke met de republiek heulden bespied en men klom langs de vensters binnen, om ten minste op den gewijden vloer en onder de gewijde gewelven te kunnen knielen en er snikkend den rozenkrans te bidden, of de houten mis, zooals men zegde, op het dokzaal bij te wonen.

't Gevaar kon groot zijn; maar dààr in de kerk moest en wilde het volk bidden om genade. De kerk, men gevoelde het, was en bleef het middenpunt, de levensader, de hoop, het hart van allen.

Op Kerstdag werden te Berlaer andermaal de vesperen op het dokzaal gezongen. Er pinkte één enkel lichtje om niet te spoedig verraden te worden. De kerk was naakt,

[pagina 84]
[p. 84]

ontbloot, eenen stal gelijk. 't Was de stal van Bethleëm.... Eensklaps verschenen de gendarmen, en de sabel werd gekleurd met het bloed der weêrlooze bidders en smeekers, die nog de knie voor God durfden buigen.

In de groote steden verzette men zich manhaftig tegen de sluiting des tempels. Te Antwerpen, onder anderen, sloegen onbekend gebleven handen den commissaris der republiek, Rochet, het hoofd in, op het oogenblik dat hij de kathedraal kwam schenden en sluiten.

De hand Gods trof dien schurk, zegde het volk, want de kerk bleef voor dit laatste de ster der hoop. 't Was als zijne moeder, die van uit de gevangenis, waarin de beul haar opgesloten hield, hare liefdevolle armen, door de traliën heen, tot hare weenende kinderen uitstak.

Maar ook, hoe zal het volk derwaarts snellen, als het eens den moed zal hebben gevonden, om den beul weêrstand te bieden! Ja, als het dien moed zal hebben opgevat, als het zijn tot nu toe verborgen gehouden geweer zal durven opnemen, zal de boer het eerst van al naar de kerk ijlen, de deur openbreken, het angelus kleppen, neêrknielen, wel is waar zonder priester, zonder altaar, maar toch weêr in die kerk, waar al zijne herinneringen, al zijne liefde, al zijne toekomst besloten liggen!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Naar Cayenne. Episoden uit de geschiedenis der Fransche omwenteling


landen

  • Frankrijk