Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verborgen geluk (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verborgen geluk
Afbeelding van Verborgen gelukToon afbeelding van titelpagina van Verborgen geluk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

ebook (2.79 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verborgen geluk

(1877)–August Snieders–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XII.

Georges Delmare heeft, even als de jeunesse dorée, zijne kleine verscheidenheden in de dagelijksche bezigheid; want ofschoon de zoon van den wisselaar niet onder de wezenlijke hooge wereld gerekend wordt, tracht hij toch haar in alles na te bootsen. Georges jaagt, rijdt, legt bezoeken af, danst, maakt deel van alle mogelijke roei-, honden- en paardenclubs, en dus natuurlijk niet van die gezelschappen waar geest en hart ten troon zit.

Ieder dag brengt dan ook zijne verscheidenheid in kleeding en gebruiken meê, die voor een welopgevoed jong mensch niet over het hoofd kunnen worden gezien.

Ik wil u den jongen held niet voorstellen in al de varianten, welke hij in den loop van het jaar ondergaat. Mijne lezers zouden de schouders optrekken, want men moet al heel hoog geplaatst zijn om te begrijpen, hoe een jagers-, een jockey- of een matrozenkleed dient

[pagina 31]
[p. 31]

gedragen te worden, om met het woord ‘elegant’ te worden bestempeld.

Laat mij een enkelen dag uit dergelijk leven nemen, en het zal u volkomen doen zien, hoe nuttig een welopgevoed jong mensch, zoo als Georges is, voor het maatschappelijke leven zijn kan, aangenomen dat al de dagen zijn zoo als de dag dien wij willen beschrijven.

Vandaag bestaat zijn dagwerk in drie hoofdbezigheden.

De eerste heeft hij met al de zorg die zij vereischt, volbracht: hij heeft - 't is bijzonder ernstig! - hij heeft een voortreffelijk schoonen strik in zijnen halsdas gelegd....

Lach niet, lezer, een schoone strik in een halsdas is in de oogen van zekere wereld eene bewerking, die hooger geschat wordt dan het voortbrengen van een meesterstuk in kunst of literatuur.

Gefriseerd en de knevels van punten voorzien, draait Georges op de hielen voor den spiegel en overtuigt zich, dat hij aan alle kanten onberispelijk is. Inderdaad, hij is over zichzelven tevreden en zeer geschikt om, met bijval, te gaan papillonneeren - een gek woord, niet waar lezer; maar onze ronde nederduitsche taal heeft niets gelijksoortigs om die fransche dwaasheid uit te drukken.

Na den knoop in den halsdas, komt de tweede hoofdzaak van een welopgevoed jong mensch - namelijk het hof maken aan de dames, zich hier als de nederige slaaf, daar als de losbol en verkwister, ginds als de kronkelende slang aan te stellen - enkel om langs verschillende wegen tot een en hetzelfde doel te geraken. Dat is de diplomatie dezer heeren.

Het derde en laatste gedeelte van den dag, even als een deel van den nacht, wordt besteed in dit of dat gezelschap, altijd van welopgevoede jongelieden, waar men drinkt, rook, bluft, grof speelt of biljart, en vooral.... waar men de eer der vrouwen bekladt.

Beken met mij dat die welopgevoede jonge menschen het zeer druk hebben, en men hun niet verwijten kan, dat ze in ledigheid hun brood eten!

Met de tweede voorname bezigheid is mijnheer Georges nu volop bezig.

Dat is niet altijd een eerlijk dagwerk, zult gij misschien uitroepen, gij, eenvoudige burger; maar gij zijt een domoor - en ik ook - en uwe dochters, lief, frisch en coquet, zouden zelfs vereerd mogen zijn, als die beschaafde jonkheid zich verwaardigt haar een oogenblik tot speelbal te nemen.

Nu, dat zult ge nooit kunnen begrijpen, en ge zult eeuwig in dat jammerlijk vooroordeel voortleven, dat ge ten laatste die welopgevoede jongeheeren, even als aan schooljongens, eenige tikken om de ooren moet geven, om hen te beletten uwe dochters en vrouwen, tot zelfs in de open straat, haar best en onbetaalbaar kleed - hare eer - te verscheuren.

O, wij zijn altijd onverbeterlijke burgers!

[pagina 32]
[p. 32]

Georges heeft reeds de schoone dame uit den handschoenwinkel bezocht, en met een wezenlijk genot door de dame zelve, zich de enge handschoenen laten aanpassen - niet zonder, bij die bewerking, een aantal geestige gezegden en zinspelingen te maken.

Hij heeft eene lange pauze gemaakt in den sigarenwinkel; eenige jonge jufvrouwen op straat gevolgd en haar in 't voorbijgaan een enkel, een heel onnoozel woord toegeworpen, terwijl hij haar belang stellend in de oogen heeft gezien. Hij heeft driemaal door eene straat gelanterfant en onbeschoft twee meisjes bewonderd, welke ieverig voor het raam werken, maar toch wel eens opzien als er een heer voorbij komt, hetgeen die heer de goedheid heeft voor eene soort van kennismaking te nemen. Ze zijn zoo goed, zoo lief, zoo innemend die welopgevoede jonge heeren!

Hij heeft verder zes en dertig knipoogen gegeven aan vrouwen, van ik weet niet welke wereld; twee honderd zes en dertig maal den hoed afgenomen - en eindelijk, want ik kan toch niet alles optellen, lezer, een bezoek afgelegd bij mevrouw *****, slechts kortelings gehuwd en die zich - volgens Georges, geweldig verveelt als Georges met zijnen (almanak-) geest niet tegenwoordig is. Wat kwaad steekt er in, dat die goede Georges aan mevrouw de keten des huwelijks helpt dragen!

Is die Georges niet een belangwekkend jong mensch? De eenvoudige burger zal misschien antwoorden: 't is een schoelje, maar nog eens, wij burgers zijn zoo kortzichtig!

Ook heeft mijnheer Georges een ganschen voorraad van bluf voor dezen avond opgedaan, en zijn geluk schijnt nog niet ten einde - want hij heeft daar zoo even een burgermeisje nagespoord.

Nederig, burgerlijk is ze gekleed - en daarom juist is het verwonderlijk, dat ze weinig aandacht schenkt aan den schoonen springer. Ze gaat snel door, vooral als ze een oogenblik vertoefd heeft, om dit of dat, hetwelk in de manufactuur- of goudwinkels ten toon ligt, te bewonderen - misschien wel te verlangen. Georges heeft stil gehouden aan den winkel voor welken zij stil hield; hij is haar nu eens voorbij gestapt, heeft zich daarna weêr laten inhalen en voorbij schuiven. Nu is hem dit, dan dat woord ontsnapt - doch geen lettergreep heeft hij ten antwoord bekomen.

Toch geeft hij den moed niet op; hij zal haar tien straten volgen. Een goed jager vervolgt het wild tot in zijn laatsten schuilhoek.

Maar stil! een man spreekt het meisje aan - een kerel, die er verwaarloosd en ellendig uitziet. Maar dat is Richard, de gewezen kantoorbediende van het huis Delmare! Alles is begrepen! Dat lieve kind is zijn dochter. Hoe jammer, dat de goede betrekking met dien kantoorklerk juist verbroken is!

‘Hé! mijnheer Richard, wat genoegen u te ontmoeten,’ zegt Georges, hoewel het genoegen in 't geheel niet groot was.

De kantoorbediende ziet op en werpt een blik van verachting

[pagina 33]
[p. 33]

op den afstammeling, van het door hem zoo gehate ras der Delmare's, en deze laatste voelt een walg in zich opwellen bij het zien van de verwaarloosde kleeding, den rooden neus en de met balken verzwaarde oogen van den dronkaard. Georges echter overwint zich en hervat, op het oogenblik dat de oude klerk zijnen weg wil vervolgen:

‘Het spijt mij, mijnheer Richard, dat die moeielijkheid tusschen u en papa is gerezen.

‘Moeielijkheid?’ mompelt Richard.

‘Hebt gij reeds eene andere betrekking?’

De klerk doet een stap nader.

‘Neen, die heb ik niet. Uw vader heeft me geen getuigschrift willen geven.’

‘Daarin heeft hij ongelijk.’

‘Ik kan geen geschikt kantoor vinden. 't Is hard, een trouwen beambte, den vader van een huisgezin, zoo onbeschoft aan de deur te zetten, gelijk mijnheer Delmare deed.’

‘Ja, dat beken ik. Het heeft me ook diep gegriefd.’

Mijnheer Richard vindt dat die jongen zoo slecht niet is; hij wil zijn hart wel eens lucht geven. Mijnheer Georges ziet rechts en links of er iemand is, in wiens oog zijne eer, met een zoo gemeenen kerel als Richard er uit ziet, in gevaar kan gebracht worden.

‘Maar ik,’ hervat Georges, ‘zal u waarschijnlijk eene betrekking kunnen bezorgen. Ik zal inlichtingen nemen - dezen avond.’

De haat van den kantoorbediende is gekoeld.

‘Ik dank u; ge zijt wel goed, mijnheer Georges!’ en zijne magere vuile vingers drukken de geganteerde hand des jongelings, die deze stil terug trekt. ‘Het gaat maar slecht met ons op dit oogenblik. De jaarwedde is niet groot geweest - al de jaarwedden zijn klein, mijnheer, - en nu zijn wij reeds eenigen tijd zonder eene duit te verdienen. Ik weet niet wat er gebeuren kan.’

De zinspeling is al te duidelijk om niet begrepen te worden.

‘Kan ik u pleizier doen met eene kleinigheid.....’

De oogen van den dronkaard glinsteren en volgen de beweging der vingers, die de geldtesch te voorschijn brengen.

‘Indien u zoo vriendelijk wilt zijn, mijnheer Georges.....’

Een vijffrancstuk is in de hand van Richard gegleden.

‘Gij zult mij dat later weêr geven, mijnheer Richard, als ge in eene eervolle betrekking zult zijn terug gekeerd. Mag ik u nu verzoeken mij uw adres op te geven, om u den uitslag mijner pogingen te doen kennen?’

‘Volgaarne!’ en Richard haalt uit een oude en versleten portefeuille, welker kleur niet meer te raden is, een geel geworden adreskaartje. 't Is eene pracht van voor vele jaren, toen de familie Richard nog een huis, even buiten de stad, bewoonde. Nu is de

[pagina 34]
[p. 34]

gesteendrukte naam der straat doorgeschrapt en met de pen werd er het tegenwoordige adres boven geschreven.

‘Ik dank u,’ zegt mijnheer Georges, en den liederlijken kerel groetende, slaat hij snel eene zijstraat in, terwijl Richard met den Judaspenning, voor welken hij den sleutel zijner woning aan dat welopgevoed jong mensch verkocht, zich naar den drankwinkel spoedt.

De jonge Delmare, niet waar Richard, kan een ezel, een domoor, een fat zijn; maar nu toch moet ge bekennen, dat gij u in hem bedrogen hebt; dat hij het hart op de rechte plaats heeft!

Zeg nu nog, dat de dag van den jongen springer niet voortreffelijk is aangevuld!

Gij, met uwe miserere-philosophie zult zonder twijfel vragen, of die jongens der jeunesse dorée nooit ernstig lezen of denken? ... Zij, die zich den naam geven van de grootste denkers te zijn in onzen tijd, denken nooit, en hunne lectuur... doch waarom die opmerkingen!

Stoor hun niet in het sierlijk knoopen van hun halsdas, en handel naar welgevallen, maar met kracht, als de welopgevoede jonge lieden, de tweede bezigheid van hunnen dag op uwen huiskring zouden willen komen toepassen!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken