Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verborgen geluk (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verborgen geluk
Afbeelding van Verborgen gelukToon afbeelding van titelpagina van Verborgen geluk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

ebook (2.79 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verborgen geluk

(1877)–August Snieders–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XIII.

't Is een heerlijke vrijdagmorgen. Reeds vroeg is Max Wilfried te been. Nog is de straat eenzaam. Er zijn zelfs huizen, die de oogen nog niet hebben geopend. Hier en daar stommelt eene boerenkar, een zware wagen, eene oude diligence door de straat en de stadspoort uit. Hier en daar is er eene buurvrouw en een melkmeisje te been. 't Is zeven ure, en nu reeds komt de procureursklerk van de bloemmarkt, op het Groen-Kerkhof.

Max verkiest de vroegte; later komt er al te veel volk onder de koele linden: moeders die hare dochters komen monsteren; wandelaars van allerlei aard, vooral advokaten die dáár veel drukker pleiten dan in het naburige paleis van justicie; blinkende officiers en grommende gepensioneerden, die er eenige centimes voor een potje resida of een geranium besteden; pronkers, die meer van de levende bloemen houden, door zekere moeders ten huwelijk aangeboden; werkmeisjes en huismoeders, die zich de pracht veroorloven een pot met bloemen op haar venster te zien pronken; schilders, die er de natuur bestudeeren, poëten die er schijnbaar ingevingen zoeken - pronkers en luiaards van verschillende soort, en van welke laatste de ondergeteekende gaarne deel maakt.

Niet lang heeft Max rond geslenterd; zijne keus was spoedig gedaan; nog sneller heeft hij het gekochte betaald.

[pagina 35]
[p. 35]

Snel stapt hij nu voort en houdt iets onder de slip van zijn zwarten jas verborgen.

Mijnheer Max denkt; zijne lippen bewegen zich alsof hij innerlijk eene rol opzegt. Zoo druk is de arme neef met zich zelven bezig, dat hij niet eens twee zijner kantoorgezellen bemerkt - twee gezellen, die nooit de zon zoo vroeg over de stad zien schijnen, tenzij dat ze den nacht te kort hebben gevonden en de morgen hun in hunne uitspanningen verrast.

‘Drommels, Max! reeds zoo vroeg op weg!’ roept men den jongman toe, die verschrikkelijk rood wordt, als had men hem op een crimineel feit betrapt. ‘En wat verbergt gij daar zoo zorgvuldig onder uwen jas?’ en met zijnen wandelstok wipt een der gezellen behendig de slip op. ‘Ha! een bloemtuil’ - en beiden bersten in lachen uit.

‘Max, Max!’ zegt een der vrienden, ‘gij zijt bepaald op den doolweg! Als men voor de meisjes doozen draagt, water pompt, als men naaisters aanbeveelt, vooral als men voor eene dame op de dwarsfluit speelt en bloemtuilen koopt - dan, helaas! dan vliegt het gulle jonkmansleven naar de maan!’

Die woorden doen Max nog gloeiender worden, en wat hij stamelt weet hij zelf niet.

‘Nu,’ zegt hij eensklaps, ‘ditmaal zult ge toch niet weten voor wie deze bloemen bestemd zijn,’ en zijne gezellen ontspringende, neemt de arme jongen de vlucht alsof hij een dief geweest ware. ‘Neen,’ herhaalt hij hijgend, nu hij zich eindelijk in vrijheid denkt, ‘neen, ditmaal zullen zij het niet weten!’

De kantoorgezellen lachen dat ze schokken met den wonderlijken jongen; ze willen hem volgen, doch ze moeten bekennen dat Max Wilfried al te veel talent in de beenen heeft. Maar toch is 't een vroolijk avontuur, dat dien dag de hoofd inhoud der eeuwige plagerijen op het kantoor zal uitmaken.

De bloemen zijn voor Betsy Richard bestemd. Zij staan nu in Richard's kamer op den schoorsteenmantel, in een gescheurd glas met water. De vader heeft dat alles eene domme flauwiteit genoemd. Dat zijn van die onpraktische dwaasheden, welke alleen aan kinderen toegelaten zijn.

Betsy zwijgt; zij zegt niet door wie die bloemen geschonken zijn. Al werkende heeft ze een oogenblik de kleuren willen verklaren; doch neen! zoo ver is de geest van haren buurman nog niet wakker geschud.

De bloemen zijn de inleiding, de onmisbare voorrede geweest van Max Wilfried, om alzoo tot een meer bepaald doel te geraken. Mijnheer Max doet gelijk de schrijvers die, geen vertrouwen in het publiek hebbende - en niet zonder reden! - zich op voorhand verontschuldigen over het zwakke en het onvolmaakte hunner verzen, en de schuld der uitgaaf op den aandrang hunner vrienden, of de

[pagina 36]
[p. 36]

welwillendheid van het publiek werpen. Dat zijn de eeuwige zondebokken der rijmers en zelfbewonderaars!

Doch dat laatste komt hier bij Max Wilfried niet te pas, en dewijl hij, bij zijn publiek, in beter geur staat dan de heeren dichters bij het hunne, is de aanbeveling eigenlijk onnoodig.

Na de inleiding heeft de jongeling over het geld gesproken, dat oom hem gelaten heeft. Wat daarmeê aangevangen? Nu, dat is eene groote vraag. In financieële operatiën is Betsy niet zoo goed thuis, als in de operatiën van het hart.

Ook in het eerste is het hart zonder twijfel afwezig. Een metalliek is voor haar het meest onbegrepen ding. Maar belachelijk, hoogst belachelijk vindt zij het ontwerp van Max Wilfried, om de twee duizend francs in een zakske te naaien, en dit als een heiligdom op het hart te dragen.

Neen, Betsy heeft hem gezegd: geld kweekt geld, en, wacht! dezen middag zal zij het raadsel weten op te lossen. Haar vader kent immers geldzaken; doch nooit zou zij hem durven zeggen, dat er in de kamer naast hem eene som geld verborgen is.... Och, vergeef het haar, maar ze heeft geen vertrouwen in haren vader!

Mijnheer Richard is thuis gekomen. Wat spreekt zijne dochter gedurig van geld? Ezels hebben geld; mannen van talent, zooals Richard, hebben het niet. De wereld is onrechtvaardig, slecht, vervloekt slecht! Hij Richard, een man die gansch zijn leven gewerkt, met talent gewerkt heeft, bezit niets, kan zelfs zijn brood niet verdienen, en anderen - kunnen zich borstrokken van banknoten maken....

Och, Richard is als het kind dat zich bezeert aan den tafelpoot en daarna den poot slaat om dien te straffen voor zijne stoutheid; hij is als die man welke voor den spiegel een leelijk gezicht trok en daarna den spiegel wilde verbrijzelen, omdat die het aangezicht zoo leelijk weêrgaf; maar spiegel noch tafelpoot hebben schuld, zoo min als de wereld jegens u, ongelukkige Richard!

Waarom komt Betsy alweêr op dat geld terug! Richard houdt zich wel voor dwaas, op dat alles te antwoorden en op zijne beurt te spreken van metallieken, russen, sardiniërs, leeningen, loten en wat dies meer zij. Domheid! .... Maar zoo slim heeft Betsy niet gepolst, of de nog slimmer vader heeft zeer ware gevolgtrekkingen gemaakt.

Van het bezoek des ooms tot het onrustig gaan en komen van mijnheer Max; verder tot het geheimzinnig fluisteren met Betsy en de wonderlijke vragen van deze, is mijnheer Richard tot de slotsom gekomen:

‘De domkop heeft geld.’

Zou de gewezen kantoorbediende nu een vriendschapsbond met hem sluiten? Zou de buurman zich nu in slang veranderen, en vleiend en kruipend worden? Neen, dat niet! Er is soms nog hoogmoed in dien man, en gisteren, na het ontvangen van het zilverstuk van mijnheer

[pagina 37]
[p. 37]

Georges is deze zelfs een oogenblik met kracht ontwaakt. Zou hij hem door Betsy geld doen te leen vragen? Ja, dat wel!

Maar Betsy weigert, al dreigt de vader dan ook nog zoo brutaal. Nu is deze uiterlijk kalmer, maar innerlijk wordt hij door den duivel geplaagd.

Onrustig klimt hij den trap op en daalt dezen af. Langer dan gewoonlijk blijft hij thuis en gaat hij uit, dan keert hij kort daarna terug. Zoo even heeft het meisje hem, erg gejaagd, voor de kamerdeur van den buurman zien stil staan, de kruk zien vast nemen en daarna weêr besluiteloos loslaten.

Betsy waakt, minder over den schat van Max Wilfried, dan over de eer haar vaders!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken