Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verborgen geluk (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verborgen geluk
Afbeelding van Verborgen gelukToon afbeelding van titelpagina van Verborgen geluk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

ebook (2.79 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verborgen geluk

(1877)–August Snieders–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 53]
[p. 53]

XXI.

Er wordt aan de deur geklopt, nog eens geklopt. Dat is een late bezoeker. Het is reeds tien ure geslagen. Klak heeft de vervalschte oudheid weer geborgen en gaat eindelijk voorzichtig de deur openen.

Een jonge heer, warm in zijn breeden overjas gedoffeld en een sigaar in den mond, treedt binnen.

‘Goeden avond, Klak!’ zegt de binnentreder.

‘Zie, 't is mijnheer... 'k mag wel iets zijn, als ik wist wie het was...’ antwoordt de boekworm en sluit zorgvuldig de deur. ‘En wat is er van uwen dienst, mijnheer? Eenige oudheid, een kostbaar boek, een rariteit?..’

‘Gij weet wel, Klak, dat ik van niets hoû dat oud is, en heel uw winkel mij nog zoo veel niet waard is als een blik van...’

‘Ssst!’ zegt Klak en legt den wijsvinger op de lippen en doet een stap naar het kabinet; doch hij bedenkt zich plotseling. Op dat oogenblik is hem een kleine berekening in den geest gekomen, en hij hoopt dat ze ten zijnen voordeele zal uitvallen.

‘Ik mag een deugniet zijn mijnheer, als ik iets begrijp van al wat gij zegt!’ hervat de oude tamelijk luid.

‘Hoe! dan hebt gij een slecht geheugen, Klak.’

‘In waarheid, mijnheer,’ zegt Klak de opengespreide hand op het hart leggende - gesteld dat daar nog een hart klopt - ‘ik mag, als eerlijk man u de inlichtingen niet geven. Uwe bedoelingen kunnen eerlijk zijn, maar....’

‘Klak, ik maak den sleutel om het geheime slot te openen, eens zoo zwaar!’ en mijnheer Georges speelt met een fonkelnieuwen gouden Napoleon, en dat doet het oog van den boekworm schitteren.

‘Neen, mijnheer, neen! 't Is een eerlijk meisje...’ en de oude rakker neemt met een duivelschen glimlach het nieuwe goudstuk, dat in zijn smerigen vestzak verdwijnt. ‘Nu begrijp ik dat gij haar wilt voorthelpen in de wereld.... Och, mijnheer, ze verdient het wel; 'k mag een wolf zijn, mijnheer, als er een eerlijker meisje in de buurt is dan die juffer Betsy.’

‘'t Zij zoo, maar ter zake!’

Klak heeft juist opgegeven, omtrent welk uur de weeze uitgaat en thuis komt, voor welke huizen ze arbeidt; hij maakt hare gewoonten kenbaar, de personen welke haar kennen en haar bezoeken - maar dat alles is fluisterend toegegaan, en van tijd tot tijd spreekt hij luid, zeer luid: ‘'t Is een eerlijk meisje, mijnheer, en wie haar kwaad zou willen toebrengen, zou met Klak te doen hebben. Oud ben ik, ja, maar ik zou haar nog verdedigen, het goede kind! Ze kan zoo goedaardig met den ouden Klak komen

[pagina 54]
[p. 54]

praten. 'k Mag een deugniet zijn, mijnheer, als de tranen mij niet in de oogen komen!’

En bij die woorden heeft Klak een oogslag naar het kabinetje geworpen, zonder dat Georges, die quasi in een boek bladert, zulks heeft gezien.

Mijnheer Georges heeft nog een en ander gevraagd. Doch genoeg! Die sjachelpartij walgt u, lezer, ik ben daar zeker van. Er wordt daar nog gehandeld over eene boodschap, die Klak aan Betsy zou verzoeken; over eenige bijzonderheden die Klak aan het meisje zou doen kennen, en dat alles gebeurt fluisterend van den kant des boekworms, die enkel van tijd tot tijd zijne fluisteringen afwisselt, met luidop te weigeren, en de eerlijkheid van Betsy Richard te verkondigen.

Dat alles zou u, lezer, wonderlijk voorgekomen zijn, indien gij niet wist wie er zich stil als eene muis, in het kabinetje bevindt - en die, na eenigen tijd geslapen te hebben, wakker wordt, met ingehouden adem luistert, zich de oogen wrijft, nogmaals luistert - maar niets hoort dan soms een woord van mijnheer Georges en de verdediging van den boekworm.

Er zijn daar twee menschen voor Wilfried: de onbekende is een schurk; maar Klak is een eerlijk man, en hij zal de goede woorden, met welke hij Betsy Richard verdedigt, ook door een goudstuk vergoeden.

De speculatie van Klak kon niet beter uitvallen.

Max Wilfried staat bevend op; zijne handen zijn tot vuisten gebald, zijne tanden klapperen. Hij begrijpt alles. Nu gevoelt hij zich in staat om mannelijk te handelen. Op het oogenblik dat, bij het tegenstribbelen van Klak, de hem nog onbekende persoon op hoogen toon zegt: ‘Ik zal hare kennis maken, of....’ treedt hij te voorschijn, en bleek van verontwaardiging staat hij voor mijnheer Georges.

‘Gij zult u bedriegen, mijnheer Delmare,’ duwt hij hem toe, en bij die woorden heeft hij den springer bij de borst gegrepen, en hem zoo ruw tegen het boekenrek aan gebonsd, dat Grotius, Vondel, Erasmus, Melis Stoke, Horatius en Virgilius, in gezelschap van Pigault-Lebrun, Vergier, Piron en Voltaire, van hunne voetstukken waggelen en als een hagelslag op het hoofd van mijnheer Georges te recht komen.

Mijnheer Delmare zal gewis moeten bekennen, als hij de builen op zijn hoofd voelt, dat die mannen van vroegeren tijd ongenadige kneukels hebben!

Meester Klak steekt de twee armen uit, om het neêrvallende boekenrek tegen te houden, alsook om een ouden St. Joris te paard, geloof ik, te beletten, zich insgelijks met die driftige historie te bemoeien. En dat is de patroon van mijnheer Georges nog wel! Tu quoque, kon deze gezegd hebben.

[pagina 55]
[p. 55]

De boekworm heeft het uitmuntend denkbeeld de deur te openen, en nadat de worsteling nog een oogenblik geduurd heeft, tuimelt en rolt de jonker over het beslijkte gaanpad.

‘Dat is nu de tweede maal dat hij dien sprong doet’, zegt spotlachend de oude.

Maar die hoon moet gewroken worden. Razend schiet mijnheer Georges op en begint in de glasruiten van den boekwinkel, met een ongehoord talent, den triangel en de bekkens te spelen. De buren wakker geworden, openen de vensters en roepen, schreeuwen en tieren - en de nachtronde, die juist den hoek omkeert, legt de hand op den rumoermaker en voert hem, na eenig tegenstribbelen, met zich, om misschien achter de traliën te gaan nadenken over de wisselvalligheden van het avondvermaak van een jongen heer.

En niettemin is die jongeling reeds verloofd met Ada Dolberg!

Max Wilfried is op een stoel in het winkeltje neêrgezakt, en het hoofd tusschen de beide handen latende rusten, weent hij van ontroering.

Beneden op den trap staat Betsy Richard.

Klak raapt jammerend Grotius, Vondel, Voltaire en consoorten op en scheldt en jouwt op dien slechten kerel; hij doet hoog zijne eerlijkheid en zijne deugd klinken - en weet behendig tusschen al zijne jeremiaden te doen begrijpen, dat hij er een fonkelnieuwen gouden Napoleon bij verloren heeft. Geweigerd heeft hij het geld van dien slechten knaap, en hij mag een otter zijn als hij.....

Maar al steekt de oude kransbaard herhaalde malen de hand uit, Max Wilfried vergeet hem eenen tegenhanger te schenken van dengene díe de looze schurk reeds in den vestzak heeft. Nu, als er niets afvalt, denkt Klak, zal hij morgen eene apothekersrekening maken, en zoowel binnen als buiten, zal de schade hem dubbel worden vergoed.

‘Max,’ zegt het meisje dat naderbij getreden is, ‘waarom maakt gij uwe handen aan zoodanigen vuil! Mijn eergevoel alleen, Max, is sterk genoeg om mij tegen al die booze aanvallen te verdedigen.’

‘Ja, dat is zeker waar,’ valt Klak de spreekster in de rede.

‘Mijnheer Klak, als ge voortaan weêr een zoo dubbele rol speelt, raad ik u aan nog stiller te spreken dan gij het deedt, en den gouden Napoleon nog beter te verstoppen.’

‘Ik mag een deugniet zijn, mejuffer.....’

‘Gij beoordeelt u zelf, mijnheer Klak!’ en Betsy gaat heen, wel besloten dat afschuwelijk huis den volgenden dag te verlaten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken