Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verborgen geluk (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verborgen geluk
Afbeelding van Verborgen gelukToon afbeelding van titelpagina van Verborgen geluk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

ebook (2.79 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verborgen geluk

(1877)–August Snieders–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XXXI.

Ik zie dikwijls, als ik voor mijn venster zit, een oud man voorbij gaan, met twee deftig gekleede kinderen aan de hand. 't Moet een oud soldaat zijn, te oordeelen naar den grijzen snorrebaard, dien hij draagt en de medaille van St. Helena, die in het knoopsgat van zijn blauwen jas bengelt.

't Kan de vader, of zelfs de grootvader van die kinderen niet zijn, want er is geen betrekking te vinden tusschen het armoedige kleed van den ouden man en de nette kleeding der kinderen; maar ge zoudt moeten zien hoe die kleinen, de blonde kopjes oplichtend, met den grijzen knevelbaard redeneeren, en hoe goedhartig hij hun antwoordt en beschermt!

't Is inderdaad een oud soldaat - die, na met roem onder het groote leger gevochten te hebben, nu nog als eene soort van kindermeid bij eene rijke familie dient. In zijn jongelingstijd heeft hij misschien op het bivak, gedroomd eens als gepensioneerd generaal in zijne geboortestad te wonen.

Dat doet mij nu aan raadsheer Jan denken, die ook na een lang leven van werkzaamheid, tot den post van kindermeid geraakt is; doch slechts bij tusschenpoozen en nog wel voor zijn pleizier.

Den tijd die Jan buiten het oudmannen-huis mag doorbrengen, slijt hij bij Max Wilfried en houdt er zich vooral met de kinderen bezig, die raadsheer Jan ook met een onbeschrijflijk ongeduld verwachten. Maar ook Jan maakt zich kind met de kinderen: hij laat ze op

[pagina 76]
[p. 76]

de knieën rijden, knutselt poppen, vliegers, geweren, sabels, vertelt honderde tooververtelsels en zal den knaap leeren visschen, jagen en paardrijden.

Jan drentelt met de twee kinderen aan de hand door de straat, nu er twee oudjes, een heer en eene dame, voor hem stil staan; want de gewezen livreiknecht heeft beiden, mijnheer en mevrouw Dolberg, gegroet, die nu weêr op hunne voetjes wandelen, gelijk ze voor vele jaren deden.

‘Hé, Jan!’ zegt de oude heer. ‘Wat pleizier u te zien! En hoe stelt gij het tegenwoordig?’

‘O heel wel, mijnheer!’ antwoordt de man, met zichtbare voldoening. ‘Ik ben in het oudmannen-huis geplaatst.’

‘Nu, dat is gelukkig.’

‘En van wie zijn die lieve kinderen?’ vraagt mevrouw, den schoonen knaap met zijn helder blauw oog aanstarende.

‘Van mijnheer Wilfried, mevrouw.’

‘Van Max Wilfried?’ hervat de gewezen kruidenier met belangstelling.

‘Wel ja, mijnheer. Een braaf man. En daar, in dat schoone huis mag ik iederen zondag komen, als ik kan uitgaan. Daar, het derde, No. 72, daar woont mijnheer Wilfried, mijnheer.’

Die woorden doen de twee oudjes zeer. Mevrouw werpt een vluchtigen, benijdenden oogslag op het huis; mijnheer Dolberg houdt er geruimen tijd den blik op gericht. Mevrouw wil voortwandelen, maar de oude blijft nog een oogenblik staan en vraagt, zich tot het jongske wendende:

‘Hoe is uw naam, lieve jongen?’

‘Hendrik, mijnheer, en mijne zuster heet Betsy, precies als mijn moeder!’ zegt de knaap, en de oude heer heeft maar een half woord er bij te voegen, om heel veel dingen te hooren vertellen; maar Dolberg zwijgt, zichtbaar aangedaan en mompelt tot zijne vrouw:

‘Zóó zou de kleine Georges nu ook zijn....’

‘Gaat ge mijnheer Wilfried niet eens bezoeken, mijnheer?’ vraagt raadsheer Jan.

‘Neen... voor het oogenblik niet... later. Nu, houd u goed... Dag beste kleinen....’ En de oude knecht neemt, even als de jongen, de muts af en het drietal staart het sleffende paar na.

‘Hij zou wel eens zijn binnen gegaan,’ zegt Jan later aan mijnheer Wilfried, ‘maar mevrouw had haast om weg te zijn. Och, wat heeft hij de kinderen bezien, en uw huis ook. Mijnheer! 't was alsof hij een goed woord voor u op de lippen had, dat hij niet durfde uitspreken. Ja, de tijden zijn wèl veranderd, mijnheer....’

Max Wilfried antwoordt zoo min op hetgeen de oude knecht zegt, als op de vragen van Hendrik, die stellig wil weten wie die oude heer is, en nu de knaap tot vermoeienis toe de vraag herhaalt, zegt de vader:

[pagina 77]
[p. 77]

‘Dat zal ik u eens vertellen als gij groot zult geworden zijn; maar als gij dien ouden heer en die dame weêr ontmoet, wees dan heel lief jegens alle twee.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken