Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verborgen geluk (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verborgen geluk
Afbeelding van Verborgen gelukToon afbeelding van titelpagina van Verborgen geluk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

ebook (2.79 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verborgen geluk

(1877)–August Snieders–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XXX.

Het is de tweede maal dat een oud man bij Max Wilfried belt. Even als de eerste maal heeft hij van dichtbij op den deurstijl gelezen, neen! gespeld: M.... ax... dubbel V... il... Wil... fried... fried Max Wilfried.’ Toen heeft eene jonge vrouw hem gezegd:

‘Mijnheer Wilfried is niet thuis. Kan ik de boodschap niet aannemen?’

‘Ik zal wel eens terugkomen, mevrouw!’ zegt de oude man.

‘Wie moet ik zeggen dat hier geweest is, vriend?’

‘Och, dat is niet noodig; ik zal wel eens terug komen.’

En nu komt hij terug. De oude man heeft een ouden bruinen jas aan, waaraan nog al een enkelen knoop ontbreekt, eene blauwe muts op met een zwart geworden valsch gouden band, eene gestreepte zomerbroek, al is het dan ook in het najaar, en klompen aan. Hij is zeker arm, dat ziet men, maar een eerlijk gezicht heeft hij - dat is zeker.

De jonge vrouw opent nogmaals de deur en herkent den man, die er echter armoediger uitziet dan voor een paar weken, toen hij voor de eerste maal belde.

[pagina 73]
[p. 73]

‘Nu is mijnheer Wilfried thuis, vriend!’ zegt ze gul weg.

De oude man mompelt iets dat ik niet versta, neemt de muts af, treedt binnen en doet daar zijn klompen uit, om op zijn sokken door den schoonen gang te gaan.

‘Neen, neen!’ zegt de jonge vrouw, ‘doe spoedig uwe klompen aan, vriend! De steenen zijn zoo koud!’

‘Ik zou uwen gang vuil maken, mevrouw!’

‘Daar is middel voor; voor eene ziekte op uwe jaren vindt men zeker het middel zoo gemakkelijk niet.’

De oude man klotst nu door den gang; maar aan de kamer doet hij nogmaals de holleblokken uit - want op het tapijt zal hij geen koû aan de voeten hebben.

Wie is die arme man?

Lezer, het is raadsheer Jan, dien gij op Rozenhof hebt ontmoet. Max Wilfried heeft hem gulhartig ontvangen, de hand gedrukt, doen neêrzitten, hem een goed glas wijn geschonken - en de eerlijke oude man is zoo aangedaan, dat hij tranen uit de oogen heeft gewischt. Nu, dat alles geeft hem moed om aan mijnheer Wilfried zijn belang te doen kennen.

Bij mijnheer Dolberg heeft hij nog eenigen tijd in de stad gewoond, toen deze Rozenhof verkocht had. Maar dat ging daar niet meer zoo als vroeger. Daar werd de necadencie meer en meer zichtbaar, toen mejuffer Ada getrouwd was. Mijnheer was wel goed, ja heel goed; maar mevrouw.... nu, dat potje wil Jan maar gedekt laten.... 't Was er niet meer uit te houden, en uit goede kennis had mevrouw Delmare hem op 't laatst in dienst genomen. Maar dat ging nog al veel minder. Och mijnheer Wilfried wat huishouden! ... Nu, dat weet iedereen, en Jan houdt er niet van alles wat hij gezien heeft, aan het klokzeel te hangen. Toch weet dat iedereen, en binnen eenige dagen wordt alles bij mijnheer Delmare verkocht; want ze gaan naar Parijs wonen, waar mijnheer Albert, die tot direkteur in een groote societeit benoemd is, aan mijnheer Delmare eene plaats heeft bezorgd.

Mijnheer Wilfried heeft met eene droevige uitdrukking op het gelaat geluisterd; wel is hem iets van dit alles toegekomen, maar zoo diep gevallen dacht hij het paar niet, dat met hem, op denzelfden dag, een nieuw leven begonnen was. Nooit heeft hij zóó innig gevoeld, hoe gelukkig hij met zijne Betsy geweest is!

‘En nu,’ zegt Jan bedremmeld, want de groote zaak moet nu aankomen, ‘nu ben ik sedert maanden zonder dienst; ook zou ik niet meer kunnen werken, mijnheer Wilfried; inderdaad, neen, ik zou niet meer kunnen.’

‘Ik begrijp het, gij zijt reeds oud, Jan!’

‘Straks twee en zeventig! Ik heb al wat beleefd, mijnheer! 'k Ben van 't jaar drie en negentig, van 't bloed jaar, zooals mijn moeder altijd zeide. Ik heb den franschen- en den patriotten-tijd, den hol-

[pagina 74]
[p. 74]

landschen-tijd en het jaar dertig gezien. 't Begint te tellen, mijnheer, ja, ja, en nu nog in mijn ouden dag’ - en de grijze knecht weent, en dat doet Betsy zoo zeer, dat hare schoone blauwe oogen met tranen worden gevuld.

Er heerscht eene poos stilte.

‘In mijn ouden dag nog de hand moeten uitsteken....’ nokt de man beschaamd.

Het hart van Max Wilfried wordt week.

‘Ik ben er niet van gekomen, mijnheer Max. Neen zeker niet! Ik ben een boerenzoon, maar och! de hoovaardij joeg mij van moeders huis. Ik dacht dat ik den vogel had afgeschoten, toen ik, kort na ons dorp verlaten te hebben, in 't livrei-pak terugkeerde. Later betreurde ik dat alles, maar ik was het harde werken ontwend, en het luie leven te veel gewoon geworden. Och, men ziet maar dat het verkeerd loopt, als het te laat is.’

‘En gij hebt dus niets kunnen sparen? ....’ vraagt Max.

‘Ja, ik had spaarduiten, maar dan kwam men voor dit, dan voor dat op mijne beurs kloppen. Jaren geleden heb ik voor een mijner broêrs eenen nummerverwisselaar gekocht, en dat kost veel, mijnheer Wilfried! Zeven honderd francs. Toen men het paard der boerderij heeft moeten afmaken, mijnheer! heb ik nog al eens de beurs omgeschud, en toen mijne moeder gestorven is, heb ik haar eene eerlijke begrafenis willen geven. Ze waren thuis ten onder gegaan, mijnheer - en zie, we waren er niet van gekomen, om haar door den armen te doen begraven.’

Max Wilfried grijpt diep bewogen de hand van den ouden man.

't Is een eerlijk man, die gewezen livrei-knecht!

‘En nu hebt ge niets meer?’ vraagt Betsy.

‘Ja wel, mevrouw,’ antwoordt de oude man koortsachtig, ‘hier op het hart, in een beursje heb ik nog honderd francs, en daarmêe zou ik gaarne in een godshuis opgenomen worden, om van de straat weg te zijn; want’ - de man schijnt dat niet genoeg te kunnen herhalen - ‘want we zijn er, op mijn woord, niet van gekomen.... Maar 't kan niet zijn, zeggen mij de heeren; 't kan niet voor honderd francs, en ik moet nog wachten - en dat kan nog al lang duren.’

‘Nu, laat dat maar aan mij over, Jan,’ zegt mijnheer Wilfried, en Betsy knikt hem bemoedigend toe.

‘Ik dank u, mijnheer, als 't niet te veel gevergd is van uwe goedheid. Mijnheer Dolberg, uw oom, is een braaf man, maar die zegt mij geen tijd te hebben. Anders had die wel iets gedaan. Nu, dat zal God u loonen, mijnheer Wilfried. Dan zal men mij toch niet op straat zien, gedwongen de hand uit te steken, en wie weet! nog ten laatste door de gendarmen naar het bedelaarsgesticht gebracht worden. En zie, mijnheer! de weg daarheen loopt door mijn dorp. Och, geloof me, ik ben er niet van gekomen....’

[pagina 75]
[p. 75]

Er zit gevoel in dien armen drommel, en wie weet hoeveel slapelooze nachten hij heeft doorgebracht, gekweld door dat denkbeeld, door dat spook, eens gelijk een dief door zijn dorp geleid te worden.

Jan is heen gegaan; duizendmaal heeft hij zijnen dank uitgedrukt voor al het goede dat hem gezegd, voor alles dat hem beloofd en ook..... gegeven werd.

‘We meenden dezen avond naar het concert te gaan,’ zegt Wilfried tot zijne vrouw; ‘willen wij liever eens naar de stad wandelen en dezen of genen gaan raadplegen, hoe wij dien braven kerel in het godshuis zullen krijgen?’

‘Ik meende 't u voor te stellen,’ antwoordt Betsy. ‘Denkt ge dat het gelukken zal?’

‘Dat moet gelukken; als 't noodig is, zullen wij er de beurs voor openen, en dan gelukt alles.... Zijt gij gereed? .... Doffel u goed in uwe boa. Zoo! .... Is boven alles in orde? .... Nu, laat ons wat vlug doorstappen, om des te vroeger thuis te zijn.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken