Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geuzen in de Kempen. Deel 1 (1875)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geuzen in de Kempen. Deel 1
Afbeelding van De geuzen in de Kempen. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van De geuzen in de Kempen. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

ebook (2.84 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geuzen in de Kempen. Deel 1

(1875)–Jan Renier Snieders–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 71]
[p. 71]

VI.
Op het kerkhof.

- Wat kan het toch helsch donker wezen hier in de Stad en Vrijheid van Turnhout! Waarom gaf onze lieve Heer ons des avonds niet altijd een weinig maan- of slechts sterlicht! Dat ware toch gemakkelijk, vertroostend en bemoedigend ook; en wat meer is, het zou de schavuiten, die even als de schapen zoo dicht loopen, zoo wat van hier wegdrijven; want dieven en kwaaddoeners houden niet van het licht.

De man, die daar spreekt en zoo sterk voor het licht uitkomt, is Bavo's Quinte, de vorster. Hij komt uit de Audaanstraat waar hij bij een zijner vrienden tot dicht bij middernacbt bleef zitten praten.

Hij herneemt zijne alleenspraak:

- Ja, dat is hier helsch donker, wanneer de wind met zijne gewone onbeleefdheid al de oliepitjes en de kaarsjes aan de

[pagina 72]
[p. 72]

heiligenhuisjes komt uitblazen. Waarom ook heb ik bij het heengaan daareven mijne lantaarn niet ontstoken? Maar wie konde zich ook aan dergelijke duisternis verwachten? Toch ga ik beproeven om licht te maken. Hij stond tegen den kerkhofmuur, en had zijne kleine lantaarn, die met een haak aan zijn gordel hing, afgehaakt en op den grond nedergezet. Toen sloeg hij vuur in zijn tondelpot, en haalde een zwavelstok uit een blikken koker. Zoo dikwijls de zwavel vuur vatte, blies de wind de vlam uit, en het was slechts na herhaalde pogingen dat de vorster, achter zijn, tegen den wind, opengespreiden mantel, het licht in zijne lantaarn konde krijgen.

- Wat hoorde ik daar op het kerkhof? vroeg Quinte bij zich zelven; hoor ik daar geen volk? Of is het de wind?

Hij keek, op de teenen staande over den muur, en meende daar op eenige schreden afstands zwarte gedaanten te zien zweven; het kwam hem voor dat er boven de zwevende gedaanten iets uitstak dat niet slecht op een ladder geleek.

De vorster, die, zoo als den lezer reeds bekend is, niet voor den moedigste te boek stond, huiverde door al zijne leden en werd ijskoud. Was het niet rond het uur van middernacht, het uur der geesten en der spoken, waarvan Quinte van zijne kinderjaren af steeds zoo bang was?

- Wat is dat? sprak hij met eene stem, die maar half uit zijne keel wilde.

- Ik zou u raden, uw weg te vervolgen, sprak iemand, die aan den overkant tegen een der huizen stond. De stem klonk barsch en gebiedend. Er waren dingen, die de vorster, des nachts, wanneer hij alleen was, zich geen tweemaal liet zeggen; als een rukwind verdween hij in de duisternis.

- Welke zonderlinge stem is dat? mompelde hij, onder het loopen; is dat de stem niet van dien schavuit, den Amsterdamschen bedelaar, wien ik, eenige avonden geleden, daar ginds heb ontmoet? Ja, dat was dezelfde stem.... Wat mag dat beteekenen? Is dat niet zonderling?

[pagina 73]
[p. 73]

De vorster was in zekere omstandigheden een uitmuntend looper; ook was hij in een paar minuten voor zijne woning.

In de steeg, waar hij woonde, zaten eenige wevers nog op hun getouw.

In een oogenblik had hij heel de buurt wakker, en verhaalde op hoogen en lagen toon, tienmaal achtervolgens, aan al wie maar wilde luisteren, wat hij op het kerkhof had gezien. En wat had Quinte nu gezien? Hij beweerde dat het geesten, spoken of gauwdieven waren; een van de drie, dat was zeker.

- Wel, laat ons er heen gaan, stelde een tijkenwever voor; aan spoken of geesten steek ik de handen niet, maar toch wel aan kerkdieven.

- Dat iedereen zich wapene! zei een ander, en dan voorwaarts!

- Met hoeveel zijn wij? vroeg Quinte.

Iemand uit den hoop telde tien weerbare mannen.

Het getal kwam den vorster voldoende voor; hij meende dat men geen oogenblik moest wachten.

De lantaarns werden ontstoken, deze nam een gaffel, gene een mestvork, terwijl anderen zich wapenden met een knuppel, blaaspijp, of het eerste het beste stuk hout dat onder de hand viel.

- Voorwaarts! Op een draf! zei de vorster. Hij stelde zich gewis aan het hoofd zijner buren? Neen, aan een moediger dan hij droeg hij het opperbevel op, en met zijne gewone voorzichtigheid vond hij beter, deel te maken van de achterwacht.

Het was een tooverachtig verschijnsel, een tiental, met gaffels en stokken, gewapende mannen, bijna allen van brandende lantaarns voorzien, daar door de pikdonkere straten der Vrijheid te zien voorbij loopen.

Een paar minuten later stond de groep voor de kerk stil. Alles was daar echter rustig op het kerkhof. Bij het rondgaan met de lantaarnen, kwamen de graven, hier met een houten kruis, daar met verwelkte bloemkransen bedekt, een voor een, zich aan het oog vertoonen. Hier en daar, waar een zerk het

[pagina 74]
[p. 74]

graf toesloot, schitterde, in het voorbijgaan der lantaarnen, het gouden opschrift, en scheen het doodshoofd, dat boven de twee kruiselings liggende schenkels, onder in den steen was gebeiteld, den voorbijganger akelig toe te grimmen. Doch dat alles vertoonde zich zoo als altijd; alles was onaangeroerd, niets van zijne plaats. Ook in het beenderhuisje, waar men met de lantaarn ging rondlichten, was alles onaangeroerd, alles zoo als gisteren. Toen gingen de lantaarnen rondom de kerk, men lichtte tegen de muren, deuren en vensters, langs den kerkhofmuur, achter elken muurpilaar, in elken hoek, doch nergens was de minste onraad te bespeuren. De torendeur en de andere ingangen waren gesloten, en ook de luchtvensters in de ramen waren dicht.

Wat er na dat vruchteloos onderzoek zoude volgen, was gemakkelijk te voorzien; het was een algemeene schaterlach, en het herhaald geroep dat de vorster hun iets had willen wijs maken, of bij het al te laat naar huis komen, gedroomd had.

Quinte beweerde de zwarte gedaanten met de ladder gezien, met eigen oogen wel degelijk gezien, en de gebiedende stem gehoord te hebben, en herhaalde voor de tiende maal, hoe hij achter zijn opengespreiden mantel zijne lantaarn had ontstoken, en daarna, bij het hooren van een zonderling gedommel, over den muur had gekeken.

- Na een tijd lang in het donker te zijn geweest, hebt gij, bij de eerste lichtstralen uwer lantaarn, de twee of drie treurwilgen, daar op het kerkhof, voor menschen genomen, meende een zijner buren.

- Heb ik gezegd dat het menschen waren? vroeg Quinte; ik heb gezegd: ‘het zijn geesten, spoken of gauwdieven, een van de drie, dat heb ik gezegd; en dat zeg ik nog eens.

- Schijnbeelden, niets anders, meende een tweede.

- Dat Quinte gedroomd had, hield een derde staande.

- Of hij soms ook hier of daar het beste stadsbier, waarvan men met zoo veel lof hoorde spreken, had mogen drinken? lachte wederom een ander.

[pagina 75]
[p. 75]

De vorster verzekerde, dien avond volstrekt geen bier geproefd te hebben, en beweerde bij hoog en bij laag, dat hij wel stellig verzekerd was zich niet te hebben bedrogen.

De groep met hare gaffels, blaaspijpen, knuppels en lantaarnen ging langzaam van het kerkhof, waar grafzerken, kruisen, zoden en muren weldra in hunne vorige duisternis terugkeerden.

- Zou ik ook de speelbal der begoocheling geweest zijn? vroeg de vorster bij zich zelven, terwijl hij met zijne gewapende buren huiswaarts keerde; zou 's menschen verbeelding dat alles kunnen doen zien en hooren, als of het waarlijk zoo plaats had?

Neen, de vorster had wel goed gezien, wel goed gehoord; des anderen daags vroeg in den morgen zou het geheim wel verklaard worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken