Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Narda (1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Narda
Afbeelding van NardaToon afbeelding van titelpagina van Narda

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

Scans (8.51 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Narda

(1925)–Jan Renier Snieders–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 179]
[p. 179]

V
Een brief uit de stad.

Zes weken later zag Brinkpoel, terwijl ihj voor 't venster, zijn pijp zat te rooken, over het akkerpad de weduwe Horbaak aankomen.

- Moeder Horbaak is zoo gehaast, dacht hij; zou er te huis iets haperen? Of zou ze ook een brief hebben ontvangen van Hild? De arme moeder kan niet lezen, en moet zich dus met haar brieven wel hier of daar in de buurt aanbieden. De deur ging open; ja, zij had nieuws van haar zoon.

- Hebt gij nieuws, moeder? vroeg de boer; goed of slecht nieuws!

Een brief van Hild; wat de jongen mij schrijft, is mij tot hiertoe onbekend dewijl...

- Gij niet geleerd zijt, moeder dat weet ik.

Brinkpoel legde de pijp neder, zette zijn bril op den neus, en brak den brief open.

- Narda, een brief van Hild, sprak hij, haar van achter het opengevouwen papier bespiedend.

- Een brief van Hild, vader? zei Narda.

- Zie dat meisje daar nu eens rood worden! dacht

[pagina 180]
[p. 180]

Brinkpoel; zij gloeit als een brandende houtskool.

Hij las stil.

- Wel verduiveld! riep hij eensklaps met blijde verrassing; het examen is afgelegd! Hild is dokter; geluk, moeder, duizendmaal geluk!

De weduwe begon van blijdschap te weenen.

- Ja, ween maar, moeder, lacht Brinkpoel; weenen doet goed aan het hart; zoo aanstonds zult gij ook wel lachen, dat weet ik vooruit.

En tot Narda, die even buiten was geweest, en weer binnenkwam, zeid hij:

- Hebt gij gehoord, dat Hild zijn examen heeft afgelegd? Hebt gij 't gehoord?

Het meisje knikte, ja.

- Dat is toch een wonder meisje, dacht Brinkpoel: hoe bleek en beteuterd staat zij daar nu te zien? wat scheelt u, Nardje? toch niet ziek?

Hij hernam de lezing van den brief en zeide:

- En wat staat hier nog? zie, dat is nu nog het schoonste van alles; Hild heeft al wederom de hoogste onderscheiding bekomen; dat is verduiveld! toch een rappe jongen, die Hild. Dat is geheel wat anders, mijnheer Veldenus, dan een luiaard te huis te krijgen, een luiaard die de duiten van vader en moeder verteert.

De hoogste onerscheiding? herhaalde de weduwe haar tranen afdroogend.

- Stante pede, schrijft hij... nu, ik kan geen Latijn... Waar is Narda? Dat meisje gaat altijd loopen; waar is zij nu weer heen? Narda, waarom komt zij niet binnen?

Hij vouwde den brief toe, stak hem de weduwe in de hand, en zei lachend, dat zij den brief van dokter Horbaak goed zou bewaren.

[pagina 181]
[p. 181]

- Wat gaat het toch wonder in de wereld! hernam hij; zie eens, hoe de hoogmoedige burgemeester langzaam naar beneden schuift, en de nederige weduwe met haar brave kinren omhoog klimt!

Bavo hield den wijsvinger opgestoken, en er een vlugge op- en afgaande beweging mede makend, vervolgde hij:

- Hoe wonder alles toch dooreen draait en eindelijk toch goed uitkomt! Neen, dat ging zoo niet, indien er geen God was, die over alles een wakend oog houdt, een God die den brave loont en het onrecht, weduwen en weezen aangedaan, ook weet te wreken! Ik denk er dikwijls aan, hoe onbegrijpelijk alles in de wereld toegaat!

Eenige jaren geleden, meende mijnheer Veldenus in zijn eer gekrenkt te zijn omdat een geringe jongen, evenals zijn zoon zich op de hooge studie der geneeskunde wilde toeleggen; neen, die arme bliksem (dat zijn letterlijk zijn woorden) met zijn gebedeld geld, mocht de studiemakker van zijn zoon niet wezen!

En nu? Wie is nu die arme bliksem, en wie de groote heer?

O, gij ziet wel dat de Heer daarboven geen hoogmoed kan verdragen. Maar ook de menschen kunnen geen hoogmoedige lijden.

De hoovaardige mensch, waar hij gaat of staat, werpt ook alles overhoop; en vriendschap, vertrouwen, vrede, eensgezindheid verdwijnen waar hij zich vestigt.

En kan dat anders? De hoogmoedige moet immers overal de eerste wezen? Wat hij zelf denkt, zegt en doet, is alleen goed en recht!

Zoo ook handelde mijnheer Veldenus; doch eenmaal, ik heb 't immers altijd voorzegd, moest dat hooge hart ver-

[pagina 182]
[p. 182]

nederd worden; zegt men niet dat de hoogmoed altijd voor den val komt?

Zie, ik gevoel een onuitsprekelijk genoegen, wanneer ik het oog sla van den hoovaardigen ambtenaar op de ootmoedige weduwe. ...

Hij had haar twee handen in de zijne, drukte dezelve met goedheid, en zag haar zoo vaderlijk in de oogen.

- Ik heb daarboven op de kleerkas, vervolgde hij, een oud boek van mijn grootvader liggen, en weet gij wat daar onder andere schoone dingen in te lezen staat? Het is iets wat God zelf, tijdens zijn verblijf hier op de aarde, ons geleerd heeft en geheel toepaslijk is op u: ‘Leer van mij, zeide de Heer, niet hoe ik wonderen verricht, maar dat ik zacht en eenvoudig van harte ben!’

En dat laatste hebt gij en ook uw zoon Hild van Hem geleerd, en daarom ook heeft de Heer u beiden gezegnd!

- Ach, Brinkpoel, waar haalt gij die schoone dingen vandaan? vroeg de weduwe lachend van vreugde en traanoogend van aandoening.

- Uit het boek dat daarboven op de kleerkas ligt; er staan daar vele waarheden in, welke zooals gij ziet, toepaslijk zijn zoowel op u en den jongen dokter, als op mijnheer Veldenus. Iedereen krijgt in dat boek een les, ik zelf niet uitgezonderd.

- Gij toch zijt niet hoogmoedig, vader Brinkpoel, meende de weduwe.

- Neen, maar zoo wat stijfhoofdig en eigenzinnig, zooals de burgemeester zegt; doch nooit zal het mij berouwen dat geweest te zijn, toen hij u tijdens de loting, den voet dwars zette.

Nu, die deugnieterij is hem sedert lang vergeven; maar moet of kan men ook altijd vergeten, wat reeds lang verge-

[pagina 183]
[p. 183]

ven was? Neen, vergeten, kan ik niet; dat is boven mijn macht.

Doch laat ons van die hatelijke dingen niet meer spreken, en liever denken aan het geluk, dat u voortaan staat te wachten.

Weet gij wel, moeder, dat het briefje, hetwelk gij daar hebt, u eensklaps van den nederigen stand, waarin gij altijd hebt geleefd, verheft tot een stand van eer en aanzien?

- En ons, hoop ik, in staat zal stellen u alles te vergelden wat gij voor ons deedt, en voornamelijk u het geleende geld weder te geven, zei de weduwe.

- Denkt gij daaraan moeder? lachte Brinkpoel; al die dingen zullen later wel worden geregeld; doch wat ik u op voorhand wel wil zeggen is, dat het hier in mijn huis feest is, wanneer Hild voor goed overkomt; ja, daar kan wat op af! Sedert mijn huwelijk werd hier in huis geen wijn meer gedronken; maar wanneer de jonge dokter terugkeert, komt de flesch op de tafel!

- Waarom toch meent gij het zoo goed met ons? vroeg zij, half weenend.

- Zwijg maar, antwoordde de boer, haar op den schouder kloppend; mijn grootste geluk is u en uw kinderen gelukkig te zien.

- Ach! Brinkpoel, gij doet mij toch altijd weenen!

- Nu, gij weet dus dat Hild nog een half jaar noodig heeft om zijn doctoraat in de heelkunde af te leggen, en dan nog zes maanden om zijn diploma in de vroedkunde te krijgen. In dien tusschentijd zou ik niet gaarne zien dat er eenige verandering kwam in uw leven.

- Wat bedoelt Brinkpoel?

- Zooals gij weet, komt het huis dat gij bewoont, door

[pagina 184]
[p. 184]

het afsterven van den eigenaar binnen een paar maanden te koop. Het paalt van de eene zijde tegen een mijner akkers; daarom had ik besloten huis en hof te koopen; de prijs kan niet hooger loopen dan drie tot vierhonderd gulden. Zoodoende moet gij niet uit uw nestje, vôôr Hild in 't dorp wederkeert, om er zich te vestigen; bevalt u dat?

- Indien gij mijn eigen vader waart, kondet gij niet zoo goed voor mij wezen, zei de weduwe.

- Nu, dat is dan ook al weer afgedaan; huis en hof hebben toch altijd hun waarde... doch in dat kleine nestje, kan geen dokter wonen... nu, van dat alles spreken wij later... Rome en Keulen werden niet op één en dezelfden dag gebouwd... wij hebben nog een jaar tijd om over al die aangelegenheden na te denken.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken