Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Narda (1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Narda
Afbeelding van NardaToon afbeelding van titelpagina van Narda

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

Scans (8.51 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Narda

(1925)–Jan Renier Snieders–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 185]
[p. 185]

VI.
Daar steekt iets achter.

De brief van Hild Horbaak werd dien dag door al de buren gelezen. Dergelijke brieven gaan in de dorpen van hand tot hand over, en worden slechts aan den eigenaar teruggegeven, nadat om zoo te zeggen iedereen er kennis van heeft genomen.

Wie had het toch ooit durven denken dat Hild Horbaak, de zoon der arme weduwe, eens over een hek zou springen, waar de zoon van mijnheer Veldenus niet over kon? En dat die eenvoudige Hild eens een groot man zou worden? Doch men voegde er bij, dat de oude pastoor zulks altijd had voorzegd, en het nu uitkwam, dat de brave pastoor goede oogen had.

De burgemeester hoorde al dat gepraat en al die loftuigingen den mededinger zijns zoons toegezwaaid, en de afgunst die hem in zijn hooghartige borst zat, werd er nog grooter om.

Het eindeloos gemor van jufvrouw Veldenus, die gedurig herhaalde, dat de hoogmoed van haar man het ongeluk van haar zoon en den ondergang der familie had bewerkt, bracht

[pagina 186]
[p. 186]

niet weinig bij om zijn ouden haat tegen Brinkpoel en zijn beschermeling nog te vergrooten.

Het denkbeeld, door zijn zoon Oscar, voor wien zijn hoogmoedig hart altijd een hoogen stand had gedroomd, en die nu een verachtelijke lediglooper in het dorp was geworden, geruïneerd te zijn, had het leven des burgemeesters verbitterd. Doch gaarne had hij zich dit alles nog getroost, indien hij maar nooit iets had moeten zien of hooren van het gezwets van den ouden Brinkpoel en het geluk van den jongen Horbaak, die zich, vôôr er misschien een jaar zou verloopen zijn, als geneesheer in zijn geboortedorp zou gevestigd hebben.

Ja, want had Brinkpoel niet reeds laten hooren dat de jonge Horbaak, na het afleggen van zijn laatst examen, stellig dat plan had opgevat?

Dat denkbeeld plaagde den burgemeester dag en nacht, en ondermijnde zijn gezondheid. Zijn hart klopte eens zoo snel, eens zoo hard dan bij anderen; hij had een geelachtige waskleur; zijn oogen trokken dagelijks dieper zijn hoofd in; de eetlust was verminderd en de slaap, dat kenteeken der ongestoorde gezondheid, was zijn sponde ontvloden.

Toen hij, na lang zoeken, een oud plattelandsheelmeester had gevonden, dien hij had weten te bewegen zich van heden af, in het dorp te vestigen, werd zijn geest eenigszins rustig. Dacht hij ook het midel te hebben gevonden om het verblijf van Hild Horbaak, als geneesheer in het dorp onmogelijk te maken?

Ja, dat dacht hij.

 

In het begin van de maand December kwam het huis, door de weduwe Horbaak sedert jaren bewoond, te koop.

Brinkpoel had huis en hof ingemijnd, en er zooveel hoo-

[pagina 187]
[p. 187]

gen op geplaatst, dat de koop stellig aan zijn hoogste waarde was, en er niemand aan denken kon er nog een stuiver bij te voegen. Hij wilde en zoude dat oude nestje aan zijn naam hebben, al ware het dan maar alleen om de arme weduwe en haar zoon genoegen te geven.

De eindelijke verkooping der goederen, waarvan het huis door de weduwe bewoond, deelmaakte, zou dien avond bij kaarsbranding plaats hebben.

In de dorpen woont bijna iedereen, groot en klein, dergelijke verkoopingen bij, welke in een of ander herberg plaats hebben, en in de winteravonden gewoonlijk nog het meeste volk bijeentrekken.

Voor deze is de koopdag een doel van bloote nieuwsgierigheid, voor gene, een liefhebberij, voor de meesten een gelegenheid om te kunnen uitgaan, en tot laat in den avond te drinken, te rooken en een partij te kruisjassen.

Dien dag was er veel volk in de gelagkamer der grootste dorpsherberg, bij Mulburg; de voornaamste ingezetenen en ook de boeren waren tegenwoodig.

In een hoek der kamer stond een tafel en daarop een tinnen bord met rechtstaande waspitten. Achter de tafel zat de notaris met zijn klerk.

De verkooping had een aanvang genomen; er brandde een waspitje op de tinnen schotel, waarop aller oogen gericht waren.

- Twintig hoogen voor mij, riep een stem uit den tegenovergestelden hoek der kamer.

Aller blikken hadden zich daarheen gewend.

Hij die daar had gesproken, was Peulwijk, de wildkooper, die om den anderen dag met zijn hondenkar naar de stad reed.

- Dat maakt reeds zonder de beschrijvingskosten vier-

[pagina 188]
[p. 188]

honderd gulden, dacht Brinkpoel; het goed is reeds iets of wat boven zijn waarde, maar toch wil ik er nog iets aan wagen, en hij voegde er luid sprekend bij: voor mij ook nog twintig!

Het woord was niet uit zijn mond of de wildkooper had reeds geroepen:

- Nog veertig hoogen!

Brinkpoel deed bijna alsof hem een hommel in den vinger had gestoken.

De notarisklerk blies het pitje uit, en ontstak een ander.

- Nog twintig! sprak Bavo een nieuwsgierigen blik werpend naar den wildkooper.

Alles was doodstil in de kamer, maar er liet zich een dof gerucht hooren op 't oogenblik dat de wildkooper weer veertig hoogen bijzette.

- Wat wil die arme drommel met dat huis aanvangen? dacht Brinkpoel; nu, om het even de prijs is voor mij te hoog.

Hij ging zitten, en scheen geen trek meer te hebben om hooger te bieden.

- Merkt gij niet waar dat heengaat? Ziet gij niet dat daar dwarsdrijverij achter zit? vroeg iemand die naast hem aan de tafel zat; ja, daar zit iets achter.

Zoo iets kon de boer niet verdragen; 't begon hem verschrikkelijk te jeuken.

- Nog twintig! riep hij.

- Nog veertig! riep Peulwijk.

Algemeen gelach en geschater.

- Uitgelachen wil ik niet worden, zei Brinkpoel, wiens hoofdkarakter van eigenzinnigheid en stijfhoofdigheid eensklaps de overhand nam.

[pagina 189]
[p. 189]

En toen het pitje weer brandde, riep hij:

- Nog twintig!

De wildkooper had het oog op iemand, die in een anderen hoek der kamer zat te rooken, en zoodra deze de pijp even uit den mond trok, riep hij, den toon, waarop Brinkpoel had gesproken, nabootsend:

- Nog veertig!

Dat zou de duivel! morde de oude boer; hij keek of de kleine vlam van het pitje weer boven het tinnen bord flikkerde, en knikte toen met het hoofd.

- Zet Brinkpoel nog twintig hoogen? vroeg de notaris die zijn hoofdknik toch wel verstond.

De wildkooper keek naar den anderen hoek der kamer, en toen hij zag dat de rooker wederom de pijp uit den mond trok, richtte hij zijn blik naar den notaris, en knikte evenals Brinkpoel ook met het hoofd.

- Nog veertig? vroeg de notaris.

De wildkooper knikte nog eens.

Men blies al wederom het licht uit, en ontstak een ander.

- Indien ik het niet deed voor de arme weduwe, zei Brinkpoel stil tot eenige kennissen die met hem aan dezelfde tafel zaten, wilde ik het goed voor driehonderd gulden aan mijn naam niet... kost het nu reeds niet bij de duizend?

- Het pitje brandt, fluisterde men hem in het oor; pas op, Brinkpoel!

- Kom, dan nog twintig! riep hij; en dan is 't uit ook... gek ben ik nog niet.

- Kom, dan nog veertig! riep Peulwijk op denzelfden toon; ook ik heb nog mijn vol verstand.

De heele kamer schaterde, vooreerst om de nabootsing van toon en voornamelijk omdat Brinkpoel zoo lastig werd.

- Dat heeft iets in, zei Bavo met het hoofd schuddend;

[pagina 190]
[p. 190]

ja; daar zit iets achter; maar toch wil ik uitscheiden... over de duizend gulden, waar wil dat heen?

Er brandde al wederom een waspitje.

Brinkpoel gevoelde een geweldige jeuking om 't laatste woord te hebben.

Hij knikte nog eens met het hoofd.

Hij zag dat de wildkooper onmiddellijk ook knikte.

Een vroolijker koopdag had men nooit bijgewoond; iedereen vermaakte zich om den ouden boer, die zoo hardnekkig durfde bijbieden; allen hadden het oog op den wildkooper, die aan de andere zijde der kamer op een stoel stond, en met een strak gezicht naar Brinkpoel keek, en al wederom gereed scheen om, indien hij durfde spreken of knikken onmiddellijk af te hoogen.

- Geen liefhebbers meer? vroeg de notaris, terwijl de klerk wederom een pitje aanstak.

- Ja, enkel uit liefhebberij nog vijftig hoogen, zei Brinkpoel; en dan is het uit ook, en dat voor goed.

- Uit liefhebberij schrijf er nog honderd bij voor den armen wildkooper, zei deze.

- Nu, houd het dan maar, morde Brinkpoel; ik voor mij heb geen geld om gekheden te begaan.

De verkooping was ten einde.

- Daar zit de eigenlijke man, zei de wildkooper de hand uitstekend naar mijnheer Veldenus, die daar rustig zat te rooken.

- De burgemeester? vroeg men van alle zijden, terwijl men recht stond om den man te zien, die Brinkpoel daar een bril op den neus had gezet.

- Dat had ik moeten weten! bromde deze; hij betaalde zijn gelag en ging de kamer uit.

In 't naar huis gaan, morde hij gedurig:

[pagina 191]
[p. 191]

- Wat zou daar achter steken? Mijnheer Veldenus toch heeft geen geld om goederen te koopen? Heeft hij nog wel een nagel, om er zijn hoed aan te hangen? De kerel steekt tot over de ooren vol schuld; bij wien staat hij niet in 't krijt? Bij groot en klein... en, zou hij de gemaakte schulden van zijn afgeloopen dokter reeds hebben vereffend? Wie daarvan het juiste woord wil weten, reize naar Luik en Leuven.

Brijnbosch, een zijner buren, die hem op den weg inhaalde, meende te weten dat de eigenlijke kooper niemand anders was, dan de groote eigenaar uit de stad, die vele eigendommn in 't dorp bezat, en waarvan de burgemeester tot rentmeester was aangesteld. Deze meening had des te meer grond, daar het huis, door de weduwe Horbaak bewoond, van de eene zijde door de eigendommen van bedoelden eigenaar was ingesloten.

- Het huis is meer dan duizend gulden te duur, merkte Brinkpoel's buurman aan.

- Dat is het ook, meende deze; doch kan de kooper dat weten? En wat geeft de burgemeester er om, iemand voor duizend gulden in de luren te leggen? Doch daar zit iets achter, of ik heet geen Brinkpoel meer.

Ja, daar zat iets achter.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken