Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Narda (1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Narda
Afbeelding van NardaToon afbeelding van titelpagina van Narda

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

Scans (8.51 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Narda

(1925)–Jan Renier Snieders–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 215]
[p. 215]

IX.
Bij pulm in den arend.

Dewijl Brinkpoel nog een omweg maakt om een oog te werpen over zijn akkerland, gaan wij hem vooruit naar de herberg.

De gelagkamer is zoo vol als een notendop. Boven de tafels en de hoofden der boeren zweeft een donkere tabaksdamp, gelijk een ondoordringbare mist boven de weiden.

Aan een zijtafel, bij eenige voorname ingezetenen zit mijnheer Veldenus, die voorheen al te hooghartig was om zich met die kinkels van boeren in te laten. Hij heeft het zeer druk; hij spreekt van administratie, gemeentelijke aangelegenheden en den reeds opgemeten spoorweg, welkè niet, zooals vroeger het plan bestond, een half uur ver van 't dorp moest loopen, maar nu door zijn toedoen, midden, vlak door de gemeente heensnijdt.

Hoe luisteren de boeren naar hem! Hoe knikken zij met het hoofd, wanneer de burgemeester knikt! Hoe schudden zij! wanneer hij ‘neen’ zegt. Men bewondert de diepe kennissen, den geheimen invloed van den ambtenaar, men luistert naar hem, als naar een godspraak.

[pagina 216]
[p. 216]

Is dat dezelfde mijnheer Veldenus wel, wien men eenigen tijd geleden, beschouwde als het ongeluk der gemeente, en wiens invloed voor eeuwig uit alle gemeentelijke aangelegenheden moest verdreven worden?

Het wordt buiten langzamerhand donker, het licht wordt ontstoken. Pulm heeft de vensterluiken gesloten, en zoodra de lichtjes boven de petroolwiek beginnen te pinken, en de drinkglazen op de tafels doen schitteren, wordt eensklaps alles eens zoo vroolijk.

De Woudgalm, een zangmaatschappij, zooals men er heden bijna in al de dorpen der Kempen aantreft, heft een koor aan, waarvan de ramen en de zolder dreunen, de glazen op de tafels dansen, en de harten der aanhoorders opspringen.

Bij het eindigen van het gezang, staat mijnheer Veldenus recht, en zijn glas in de hoogte heffend, roept hij:

- Op den bloei van den Woudgalm! waarop de rechtgesprongen zangers met al de aanwezigen roepen:

- Leve de burgemeester! Leve mijnheer Veldenus!

Juist op dit oogenblik komt Bavo Brinkpoel de gelagkamer binnen. Het geroep maakt hem duizelig; alles draait voor zijn oogen; hij weet zelf niet meer, of hij groen of geel ziet. Hij staat daar, alsof hij veroordeeld is om gesteenigd te worden, en reeds den eersten steen op zijn hoofd ware neder gevallen.

Weldra hief de Woudgalm een nieuw koor aan. De vensters de zolder, de glazen op de tafels, alles daverde opnieuw; heel de kamer zong het refrein, in vervoering mede, en de burgemeester, ofschoon hij nooit de muziek had beoefend, deed alsof hij met zijn lange aarden pijp de maat sloeg.

- Zijn de menschen hier zinneloos? dacht Brinkpoel, terwijl hij met zijn vinger in het oor peuterde, om den in-

[pagina 217]
[p. 217]

druk van dat ontzettend gedruisch op zijn trommelvlies eenigszins te matigen.

Ginds achter in de kamer tusschen eenige jonge boeren, de aristocratie van het dorp, zit een jong mensch. Hij draagt de kleeding der stedelingen; hij heeft een langen baard, zwarten knevel, en zwart krulhaar op het midden des schedels door een fijne streep, evenals bij de jonge meisjes, vaneen gescheiden. Hij is nog jong, ongeveer vier-en-twintig jaren, maar zijn fletsche blik en zware balken, waarop zijn oogen schijnen te rusten, geven hem het aanzien van iemand, die reeds hier en daar een zilverdraad tusschen het hoofdhaar moet hebben; en die zilverdraden in 't haar had reeds de afgeleefde jongeling.

Moeten wij zijn portret verder afwerken? neen, het is Oscar Veldenus, de afgeloopen student.

Zijn vader heeft hem van verre reeds eenige malen toegeknikt, en geeft hem nu wederom een teeken met ongemerkt de hand uit te steken.

- Waarom, zoo mompelt de burgemeester, is die jongen zoo gierig op...

- Waarop? vragen hem twee of drie zijner buren.

- Och, hij declameert zoo lief, fluistert mijnheer Veldenus; wie dat niet gehoord heeft, heeft niets gehoord.

De boeren die met hem zitten te praten, weten niet juist wat dit Fransch woord ‘declameeren’ wel mag beteekenen.

- Hij kent zoo een lief, aandoenlijk dichtstukje; tranen zoudt gij er mee schreien, verzekerde de burgemeester.

De boeren hooren gaarne dichtstukjes, die hen vroolijk doen lachen, maar nog liever dezulken, waar men bij weenen moet.

- Hij is in een goede luim, fluisterde mjnheer Veldenus; verzoek hem eens ‘Genoveva van Brabant’ voor te dra-

[pagina 218]
[p. 218]

gen... doch dring aan; Oscar is geen alledaagsch liefhebber, die op 't eerste woord gereed is.

Van alle zijden dringt men aan om ‘Genoveva van Brabant’ de heldin der alombekende legende, te hooren.

Oscar weigert; hoe? hier in een dorpsherberg, in die met damp gevulde gelagkamer, voor al die ongewijden een dichtstuk voordragen? Hoe vreemd, hoe gek! Neen, hij is verkoud, of liever hij kent het stukje uit zijn hoofd niet.

Doch de boeren laten niet af; men herinnert zich de voorgedragen dichtstukjes op de prijsuitdeeling der dorpsschool; men herinnert zich de tranen, die men daar weent, de tranen die men daar lacht.

De Woudgalm, wien reeds een sprankel van heilig kunstvuur door de aderen stroomt, wil en zal het stukje hooren; Koelwijk, de dorpsonderwijzer, een man wiens hart altijd poppelt, bij het hooren van iets wat de kunstenaars-ziel in beweging brengt, dringt aan; heel de gelagkamer roept om ‘Genoveva van Brabant’.

Oscar Veldenus is overgehaald.

Hij staat recht; alles is doodstil; een sneeuwvlokje hadde men op den vloer kunnen hooren nedervallen.

Genoveva van Brabant was een lief, eenvoudig, zeer verstaanbaar maar vooral een treurig dichtstuk; maar het was juist daarom dat het bij de boeren zoo beviel.

Nu, Oscar, die gedurende al zijn studiejaren misschien geen twee uren had besteed aan hetgeen hij moest weten, maar zijn tijd integendeel had doorgebracht met dingen, die hij zeer goed konde missen, Oscar was inderdaad een liefhebber, die voor een heel ander gezelschap, dan voor de boeren had mogen optreden.

Hij sprak duidelijk, met gevoel, en wist zijn stem, bij het dichterlijk verhaal der ongelukkige vorstin, zoo roerend te

[pagina 219]
[p. 219]

maken dat er menige traan begon te blinken in de oogen der eenvoudige toehoorders.

Brinkpoel zat op gloeiende kolen te luisteren.

Terwijl men bij het eindigen van het stuk de voordracht luid toejuichte, sloop hij de gelagkamer uit.

- Nu heb ik nog vergeten mijn bier te betalen, morde hij, toen hij buiten op de straat was; wil ik maar in de keuken bij den weerd gaan? Er is toch zooveel volk en leven in de gelagkamer, dat men mijn roepen en kloppen toch niet zou hooren.

Hij ging den hoek van het huis om naar de keuken, een zilverstukje in de hand houdend.

In de keuken was geen licht, doch door een geopende zijdeur viel het oog in de verlichte gelagkamer recht op Oscar Veldenus.

Toen Brinkpoel de keuken binnentrad. slopen eenige meisjes langs zijn zijde de deur uit, en verdwenen op de donkere straat.

- Wat komen die jonge vrouwen hier in den avond verrichten? vroeg hij; vooral de meisjes konden wel te huis blijven.

- De meisjes zijn nieuwsgierig, lachte de weerd Pulm, terwijl hij het geld van hem aannam.

- Deftige meisjes blijven te huis, meende de boer; foei! 't is een schande des avonds van huis te loopen; neen, deftige meisjes...

- Is Narda Brinkpoel geen deftig meisje? onderbrak Pulm eenigszins geraakt omdat de aanmerking zijn herberg betrof.

- Narda, mijn dochter? vroeg Bavo stamelend en verbleekend; wat zegt gij daar, Pulm?

- Ja, uw dochter, grinnikte de gestoorde herbergier; nu,

[pagina 220]
[p. 220]

is het ook niet natuurlijk dat zij eens een oogenblik luistert naar de flinke voordracht? En hij voegde er bij: het meisje heeft hier staan weenen als een kind; doch of zij weende om Genoveva van Brabant. of om den zoon van mijnheer Veldenus, zal ik niet beslissen.

- Goeden avond, zei Brinkpoel; daar is uw geld; en daarop ging hij de deur uit.

Nadenkend ging hij naar huis.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken