Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Narda (1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Narda
Afbeelding van NardaToon afbeelding van titelpagina van Narda

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

Scans (8.51 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Narda

(1925)–Jan Renier Snieders–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 221]
[p. 221]

X.
Waarom komt de dood niet?

Zijn dat nu nog veronderstellingen? zoo dacht hij; neen, er bestaan betrekkingen tusschen de jonge lieden; ik ben toch niet blind, zoo min als een ander... maar toch krijgt die kale komediant mijne dochter niet; ik had nog liever dat..

Indien hij niet, bijna zonder het te weten, de klink van de huisdeur in zijn hand had gevoeld, ware hem misschien een woord ontvallen, waarover hij later stellig berouw zou gehad hebben.

Brinkpoel kwam binnen, en ging zonder een woord te spreken, in den hoek bij het vuur zitten.

Hij zat daar een half uur lang de eene pijp achter de andere op te stoppen en uit te rooked, speelde met vuurklontjes, die hij met de tang uit de vlam haalde, en dan weer liet vallen, of schopte met den voet tegen de turven, die te hard of niet hard genoeg naar zijn zin brandden.

Narda zat aan de tafel, en las in haar gebedenboek; de knechten en meiden waren niet in huis.

Brinkpoel had reeds dikwijls willen aanleggen om iets te zeggen, doch wat er in zat, wilde er niet uit.

[pagina 222]
[p. 222]

Eindelijk keek hij bezorgd door het huis rond, kuchte een paar malen, en zei:

- Narda.

Het meisje beangst voor den hevigen uitval, dien zij verwachtte, had tot hiertoe de oogen niet durven opheffen, geen woord durven spreken; de toon waarop haar naam werd uitgesproken gaf haar moed.

- Vader? sprak zij.

- Schuif uw stoel wat nader bij het vuur; ik wil niet dat wij worden afgeluisterd; en alles heeft hier ooren, niet aleen de menschen, maar de tafelpooten, de deurklink, de vuurlamp en de aschschop.

- Ja, vader.

- Zeg eens, Narda, waarom gaat gij des avonds naar de herberg? Of weet gij niet dat het daar de plaats niet is voor jonge meisjes?

- Naar de herberg, vader? ik ben een oogenblik in de keuken geweest... ach! ik durf u niet zeggen...

- Wat durft gij niet zeggen, Narda? Ja, ja, ik weet wel wat het is; doch herinner u, dat er dingen zijn die mij oneindig mishagen; waarom gaat u dat altijd het een oor in en het andere uit?

- Wordt gij nu boos op Narda? Ja, voor de allereerste maal van mijn leven, zie ik dat gij boos wordt... vader, zijt gij boos op Narda?

Het meisje weende, en kuste haar vader op het voorhoofd.

- Dat kussen heeft altemaal niets te beteekenen, hernam hij met gemaakten ernst; want het geween van het meisje, die zich achter haar voorschoot verborg, bracht hem van zijn stuk.

- Vader, zoo hebt gij mij nog nooit aangesproken, nokte zij achter haar voorschoot.

[pagina 223]
[p. 223]

- Zooveel verdriet als heden hebt gij mij nog nooit aangedaan, zei hij kort af.

Zij liet haar, met het voorschoot bedekt hoofd op hare borst vallen en vroeg weenend, waarom hij toch zoo boos was op zijn Narda.

- Of ik daartoe geen reden had? sprak hij bitter; gij weet, hoe ik over die zaak denk... gij weet wat ik u eenigen tijd geleden daarover heb gezegd...

En herinnert gij u nog wat gij zelve hebt gezegd? Dat gij geen zin hadt om te trouwen? Dat zijn letterlijk uw eigen woorden.

- Och ja, en dat meen ik nog, nokte zij, met het hoofd op vaders knie gelegen.

- Waarom loopt gij dan die kaalhansen achterna? Ja, ja, Nardje, zie me maar zoo verwonderd niet aan; Pulm, de weerd uit de herberg, heeft mij alles verhaald.

Het meisje keek hem strak in de oogen; zij wilde spreken, maar er wilde geen woord over haar lippen; haar keel was dicht van plotselinge verbazing, van aandoening en droefheid.

Met een gil, die den vader door het gebeente ging, liep zij naar haar slaapkamer, waar zij ging zitten weenen en huilen.

- Dat is nu toch een ongelukkig meisje, mompelde Bavo medelijdend; in plaats van openhartig te verklaren wat zij wil, gaat ze daar zitten huilen, en maakt zich zoo zenuwachtig, zoo bedroefd dat zij niet meer in staat is een woord uit te brengen.

Brinkpoel zat mijmerend in de gloeiende kolen van den haard te staren, en overdacht met droefheid, hoe het met hem en zijn dochter gaan zou, wanneer deze eens de echtgenoote zou geworden zijn van den zoon van mijnheer Vel-

[pagina 224]
[p. 224]

denus.

- Voorzeker zou ik niet gaarne sterven, zoo dacht hij; doch indien ik ooit gedwongen word aan de neiging des harten van mijn kind toe te geven, wilde ik wel dat de Heer mij maar spoedig naar den Hemel riep. Ik verdraaide er de hand niet om, indien op staanden voet de dood hier binnen kwam.

De dood verscheen niet, maar er kwam een boer in huis, die hem een woord wilde spreken over de verkiezing, welke binnen eenige dagen moest plaats hebben. Er was veel en gewichtig nieuws in het dorp, en hij had het noodig geoordeeld Brinkpoel over het een en ander in te lichten.

- Luister eens, zei Bavo; wij zijn altijd goede vrienden geweest, en willen het blijven ook; doch neem niet kwalijk, dat ik mij met al die dingen volstrekt niet meer wil inlaten... ik ben reeds oud en bijna geheel versleten, en heb gedacht mijn gezondheid en de rust mijns harten aan al die haspelarij en onaangenaamheden, onafscheidbaar van elke verkiezing niet op te offeren.

- Trekt gij dan uw gegeven woord in? vroeg de boer hem met verbazing beziende.

- Het is mij thans niet mogelijk mij met de minste hoofdbrekerij bezig te houden, sprak Brinkpoel; indien ik u alles konde vertellen, zoudt gij met mij instemmen dat ik gelijk heb.

- Dat is nu toch een jammere zaak, zei zijn tusschenspreker, met zichtbare teleurstelling; dan moet het hek maar aan den ouden paal blijven hangen.

- Och, ja, mij is het om 't even... handel naar goedvinden, en denk maar dat Brinkpoel uit de wereld is.

- Dat is onbegrijpelijk! Gisteren nog waart gij zoo he-

[pagina 225]
[p. 225]

vig opgewonden en vandaag zoo onverschillig; gij zijt toch niet ziek, Brinkpoel?

- Neen, ziek ben ik eigenlijk niet, doch 't spijt mij zeer dat ik zoo ver ben gegaan.

- De tegenpartij wint veld, veel veld, Brinkpoel, indien dat zoo voortgaat...

- In Gods naam, indien het zoo wezen moet, is daaraan toch niets te veranderen.

- Nu, dat ware voor onze partij toch een eeuwige schande; spreek, zeg ik de waarheid?

- Dat is waar, maar nog eens, neem mij niet kwalijk; ik ben stellig besloten mij met niets meer te bemoeien; voor het overige zal het mij aangenaam zijn indien de goede zaak mag zegepralen.

- Is dat uw laatste woord? vroeg de boer; bedenk u tot morgen.

- Neen, 't is mijn laatste woord, zei Brinkpoel kort af; 't is onnoodig mij nog te bedenken.

Daarmede ging zijn buurman de deur uit en morde bij zich zelven:

- Wat mag Brinkpoel schelen dat hij zoo mistroostig is, en in eens die gekke kuren in 't hoofd krijgt? Of is dat wederom een trek van zijn oude eigenzinnigheid en stijfhoofdigheid? Een braaf man is hij, maar om een rechte voor met hem te ploegen, dat is wat anders. En Brinkpoel morde ook bij zich zelven:

- Neen, met gemeentezaken laat ik mij niet meer in. Indien men zonder Brinkpoel in den Raad, niet heenkan, moge de boel maar draaien zooals 't valt. Wat kan 't mij ook eigenlijk schelen, wie hier in 't dorp de baas is? Wat geef ik er om of de aarde rond of vierkant is, en of ze draait of stilstaat? Brinkpoel blijft toch dezelfde. Neen, met al dat har-

[pagina 226]
[p. 226]

rewarren in mijn huis loopt alles tegen mijn zin... liever wil ik maar op 't oogenblik sterven, dan nog langer te leven om iets te zien gebeuren, dat mij toch binnen kort in de kist legt.

Hij luisterde een oogenblik naar zijn dochter, die in haar slaapvertrek zat te snikken, weende zelf als een kind en zuchtte.

- Ik wilde wel sterven, dacht hij al wederom; waarom komt de dood niet? Ik heb haar toch geroepen?



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken