Print Voor jong Nederland. Deel 2(ca. 1925)–Caspert van Son, A. van Son– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 2] [p. 2] [pagina 3] [p. 3] De geschiedenis van een slimme rat Wij hadden eens in onzen tuin Een kleine kippenren, Het was de stille woning van Een mooie broedsche hen. Ze zat op veertien eieren En ging alleen er af, Wanneer de meid haar elken dag Heur kippenmaaltijd gaf. Na twintig dagen hoorden wij Een piepend, fijn geluid: Er kwamen negen kuikentjes Het warme nestje uit. Zij waren kleiner dan mijn duim, Heel zwak en o, zoo kaal; Maar onze kloek, die leerde ze Gauw loopen allemaal. Wat kwetterde dat kleine goed, Vlug uit en in het hok, Hun moeder hield een oog in 't zeil En riep maar steeds: tok... tok! Doch op een morgen telden w'er Tot onzen schrik maar acht; - Een rat, dacht vader, had er één Dien nacht om hals gebracht. Een flinke rattenklem werd gauw Van zolder afgehaald En vader zie: Dat zetten we Dien kuikendief betaald! Een heerlijk stukje varkensspek Werd aan de pin gehecht - Er was toen nog geen oorlogsnood, Dat dient er bij gezegd. Des morgens keek ik uit het raam, Of 't wat geholpen had: Het spek was weg, de klem zat dicht, Maar.... geen gevangen rat. Zoo tegen d'avond werd de klem Alweer van spek voorzien, Een tweeden keer, zoo dachten wij, Zou 't lukken wel misschien. Ik was nieuwsgierig hoe het beest Met 't spek gehandeld had, En ging voor 't keukenvenster staan, Stil wachtend op de rat. De hen was met haar kuikentjes Al reeds naar kooi gegaan - Daar kwam op eens uit 't bloemenbed De rat stil sluipend aan. [pagina 4] [p. 4] Zij kwam voorzichtig naderbij, Was weldra op de plek, Berook heel eventjes de klem, Maar... raakte niet aan 't spek. Ze tripte op den steel der klem En wipte op en neer, Zoolang tot met een harden knap, De klem sprong uit haar veer. Toen kon zij veilig knabb'len gaan Aan de versnapering En daarna toog zij naar haar nest, Die ratten-slimmeling. Toen ik, nog zelf geheel verbaasd, Het binnen had verteld, Stond vader, moeder en ook zus, Van mijn verhaal versteld. Maar vader zei: We krijgen ze Toch wel, die slimme rat! En 's avonds liet hij in den tuin, Onze gestreepte kat. Dat die de rat gevangen heeft, Staat wel zoo goed als vast, Want onze hen had na dien tijd Van 't ongediert geen last. Ik vond het jammer van de rat, Die zoo slim, was geweest; Want ik bewonder 't overleg, Getoond door zulk een beest. Toch was ik blij, dat onze kloek Geen kleintjes meer verloor - Al ben je nog zoo slim, o rat, De kuikentjes gaan voor. [pagina 5] [p. 5] Vorige Volgende