Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind
Afbeelding van Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkindToon afbeelding van titelpagina van Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (27.43 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Illustrator

Jan Sluijters



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind

(1915)–H.W. Sonnega Ez–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina t.o. 1]
[p. t.o. 1]


illustratie

[pagina 3]
[p. 3]

I.
In de Lammertjessteeg.

Het was een trieste Septemberavond. Druilerig zeeg de fijne stofregen neer, druppelde van boomen en kozijnen en maakte zoetjesaan alles doornat, slijkerig en vies.

In de Reguliersbreestraat, een der hoofdstraten van Amsterdam, weerkaatste het felle licht der electrische lampen in den spiegelenden asphaltvloer; de anders zoo drukke straat was nu weinig begaan en leek bij dit vervelende weer lichter en vooral breeder dan gewoonlijk; het ontbreken der menigte deed de ruimte beter opmerken.

De groote, ruime winkels hadden ook hun lichten ontstoken en hielpen op die wijze de straatlantarens om de duisternis, die bijzonder vroeg was ingevallen, uit de straat te verdrijven: het was er licht als overdag.

Tusschen de nieuwerwetsche gebouwen waren er nog enkele uit lang vervlogen jaren gespaard gebleven; in een daarvan was een kruidenierswinkel gevestigd.

Daar ging de bel van dien winkel over en een armelijk gekleed jongetje verscheen op den drempel; hij stopte zijn boodschappen zorgvuldig onder de dunne, druipende keep, stak de straat over en verdween in een der stegen aan de overzijde.

Hij deed zijn best de plassen, waaraan de Lammertjessteeg bijzonder rijk was, te vermijden en bereikte zoo, al laveerende

[pagina 4]
[p. 4]

en springende, zijn woning, een ouderwetsch, vervallen huisje met trapgeveltje.

De jongen stiet de deur, die aanstond, open en begon in de halve duisternis zijn tocht naar boven. Een leuning ontbrak en de trap was niet alleen steil, maar de treden waren smal en uitgesleten. Doch de knaap wist den weg en gebruikte het aanwezige hulpmiddel: half heesch hij zich naar boven aan het vettige touw, dat naast de trap hing.

Zoo kwam hij veilig waar hij wezen moest: twee hoog, onder de kleine vliering. De natte keep gleed van zijn schouders.

‘Asjeblieft, tante.’

Bij deze woorden legde hij twee zakjes met winkelwaren voor de jonge vrouw, die bij de tafel zat.

‘Dank je, vent. Wat zijn je voeten nat. Regent het zoo?’

‘Ja tante, en mijn schoen is stuk.’

Hij had de lage schoenen, of liever de overblijfselen ervan, op het portaal uitgetrokken en nu teekende iedere voetstap zich op den onbedekten vloer af.

‘Hang je keep bij het fornuis en kleed je uit. 't Is bedtijd.’

Willem Hens, zoo heette de jongen, ging doen wat de vrouw zei: hij zette een stoel bij de muurkast, waarin hij sliep en begon zich uit te kleeden; heel spoedig was hij klaar.

De jonge vrouw, die hij tante had genoemd, zag er zeer eenvoudig, maar proper uit. Zorg en kommer stonden haar op 't gelaat, dat niet onvriendelijk was, te lezen.

De kamer ook gaf duidelijk blijk, dat de bewoners heel arm waren; een petroleumlampje verspreidde een zwak licht, 't welk bovendien onderschept werd door het waschgoed, dat overal in het vertrek aan lijntjes en op meubeltjes hing.

Het fornuis brandde, zeker om de wasch spoediger te doen drogen; maar door dat alles was het echt benauwd in die woon-slaapkamer. In de hoeken was het donker en men be-

[pagina 5]
[p. 5]

speurde ternauwernood de kist, die, links van de deur, tot slaapplaats van een klein meisje diende.

Een vloerkleed ontbrak; alle vier stoelen hadden zittingen van ruwe planken, zoo op het geraamte getimmerd. Aan den wand prijkte een schilderij, een kudde schapen op de heide voorstellende; verder wat plaatjes met spijkertjes vastgeslagen en het portret van een vrouw in een ovaalronde, zwarte lijst.

Eensklaps werd de straatdeur ruw opengestooten en vernam men een druk gestommel op de trap.

‘Mijn God,’ zuchtte de vrouw, ‘zou 't weer mis met Dirk zijn?’

Heel spoedig daarop zag ze haar vrees bewaarheid: de huisdeur zwaaide open en daar stond haar zwager, Wim's vader, voor haar.

De man was dronken, alweer!

‘Wat is 't hier weergaasch donker,’ bromde hij, ‘je ziet niet, waar je belandt.’

Een zware vloek volgde.

‘De drank is weer in den man,’ dacht de vrouw, ‘de wijsheid zal wel in de kan zijn.’ En hardop tot haar zwager, die op een stoel was neergevallen:

‘Dirk, Dirk, wat is 't weer slim met je. 't Is maar goed, dat zij je niet meer ziet. Die goede Aagt...’

En op 't portret der vrouw wijzende, pinkte zij een traan weg. Ook op den dronken man scheen de gedachte aan zijn overleden vrouw invloed te hebben; hij draaide schuw met zijn oogen, drukte de elleboogen op de hoog opgehaalde knieën en liet zijn hoofd tusschen de handen hangen.

Het was doodstil in de kamer; duidelijk hoorde men het tikken van den wekker op den schoorsteenmantel.

Toen, als uit een bezinning ontwakende, snauwde de dronkaard:

‘Heb je koffie?’

[pagina 6]
[p. 6]

‘Nee, er was geen geld; had Wim geen dubbeltje verdiend door van de markt een paar potten met bloemen voor een juffrouw naar huis te dragen, dan had je nu geen snee brood zelfs.... Heb je centen meegebracht?’

‘Nee.’

‘En je dagloon aan het veem?’

De man antwoordde niet, maar grabbelde diep in zijn zakken en haalde een paar centen voor den dag, die hij op 't plat van zijn hand uitspreidde.

‘Dat's alles wa 'k nog heb,’ zei hij met een dwazen glimlach; ‘maar,’ vervolgde hij, ‘wat kijk je sip; scheelt je wat? Hé?’

‘Mij niet, maar jou wel.’

Eenige ruwe woorden en een binnensmondsche verwensching waren het antwoord.

‘De kruidenier wil niet meer borgen; wat havermout en een half pondje zout kon Wim nog meekrijgen, maar nu is 't uit, zegt hij. En jij verdrinkt alles... je moest je schamen, Dirk...’ Verder kwam ze niet; de man was opgesprongen en schreeuwde ruw:

‘Hou je bek, of.... Denk je, dat ik me alweer de les door jou laat lezen....’

Ook de vrouw was opgestaan, doodsbleek.

‘Pas op, Dirk, dreig me niet, of 't is mijn laatste dag hier....’

‘Ruk voor mij op, je maakt me den boel toch maar op...’

Dat was te veel voor de goede tante, die uit liefde voor haar overleden zuster de zorg voor het huishouden op zich had genomen. Alleen innig medelijden met de drie jonge kinderen had haar tot hiertoe de kracht gegeven, in het ontredderde huishouden van den dronkaard te blijven.

Ze brak in snikken uit.

Eensklaps kwam er gerucht uit den hoek bij de bedstee.

[pagina 7]
[p. 7]

Wim, zijn tante hoorende schreien, verliet zijn schuilplaats en drukte zich tegen haar aan, terwijl hij schuw naar zijn vader opkeek.

‘Wat is 't, tante? Wil ie weer slaan?’

Die ‘ie’ was zijn vader! Maar het kind had al zoo dikwijls ruwe tooneelen gezien, als zijn vader zòò thuiskwam, dat alle eerbied was verdwenen; hij wou zijn tante helpen!

De plotselinge verschijning van het kind had den man doen schrikken; die schrik sloeg door den drank over tot dolle woede.

‘Kwaje aap,’ schreeuwde hij, ‘ga naar je bed, of ik ransel je tot gruis.’

De jongen ging niet, maar drukte zich nog vaster tegen tante aan.

‘Neen,’ zei hij, ‘'k ga niet, 'k zal haar helpen, als je haar slaat net als moeder....’

De man schoot vooruit, rukte het tegenspartelende kind los en sloeg het met zijn groote handen op het hoofd. Jammerend vluchtte Wim in de bedstede.

‘Wie nu?’ zuchtte de man, uitdagend voor de vrouw gaande staan.

Deze draaide zich om en ging naar haar stoel; de dronkaard viel op den zijnen neer.

's Nachts kon tante den slaap niet vatten; al te zeer had de herrie van den avond haar aangegrepen.

Wat ging de goede vrouw al niet door het hoofd!

Eerstens het lijden en heengaan van haar goede zuster Aagt, nu een maand of vijf geleden, en haar besluit, aan het verzoek van haar zwager te voldoen, heel uit Workum in Friesland over te komen naar Amsterdam, en de zorg voor het huishouden op zich te nemen. Dan haar teleurstelling als blijkt, dat het vroeger welvarende werkmansgezin

[pagina 8]
[p. 8]

arm is en dat haar eens zoo werkzame zwager drinkt. Drinkt in steeds erger mate! En eindelijk die grievende woorden, welke de man haar zoo nu en dan voor de voeten werpt.

's Morgens stond haar besluit vast: ze ging heen. Met betrekking tot de kinderen had ze een plan, waarop ze de toestemming van haar zwager hoopte te verkrijgen. Dat plan was:

Mientje, het meisje van ruim vijf jaar, en kleine Beppie van zes maanden, zou ze meenemen naar haar oude en arme moeder; voor Wim zou ze probeeren een goed tehuis in de stad te krijgen. Zoo dikwijls had ze gehoord van ‘thuishaalders’, van aangenomen kinderen, die het goed kregen, dat ze althans kon probeeren op die manier van de zorg voor één der drie ontheven te worden.

‘Luister eens, Dirk,’ zei ze 's morgens, vóór de man de deur uitging, ‘ik ga naar moeder terug.’

‘Zoo.’

‘Ja, ik houd het niet vol. Bovendien is er spoedig niets meer, waarvan ik de stumpers van kinderen kan kleeden en voeden. Jij verdrinkt alles.’

‘Stil, Trui, begin je alweer?’

‘Neen, Dirk, maar ik wil je nu wel zeggen, wat ik me voorgenomen heb.’

En ze vertelde den man alles, wat ze dien nacht had overlegd en besloten. Ze eindigde met hem op het hart te drukken, weer de oude Dirk van eertijds te worden door matigheid en arbeidzaamheid.

‘'k Wil 't wel probeeren,’ mompelde de man berouwvol, ‘maar hier moet ik dan vandaan. Ik moet weer het ruime sop op, als vroeger...’

‘Doe dat,’ viel de tante hem bij, ‘de verleiding hier doet je kwaad.’

‘En als 't met Wim niet lukt?’ vroeg hij.

[pagina 9]
[p. 9]

‘We zullen zien. Probeeren valt licht.’

‘Goed, Trui, ga je gang. Ik geloof ook, dat 't zòò mis met ons allen gaat.’

Tante ging haar gang, schreef aan haar moeder en vroeg den kruidenier uit de Breestraat, die een practisch man was, om raad in zake Wim. Hij gaf haar dien niet alleen, maar beloofde hulp naar zijn vermogen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken