Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind
Afbeelding van Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkindToon afbeelding van titelpagina van Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (27.43 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Illustrator

Jan Sluijters



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind

(1915)–H.W. Sonnega Ez–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 32]
[p. 32]

VI.
De afrekening.

Stokkie nam het stevige onderstuk van den hengel, Wim een lat en Prop besloot zich op zijn dikken riem te verlaten.

Maar Wim scheen nog niet tevreden met zijn bewapening. Hij zocht het heele huis door en kwam zoodoende weer in de keuken.

‘Zoek je weer appeltjes?’ lachte Mien, ‘die staan al op, hoor!’

‘Neen,’ zei Wim kort, ‘ik zoek een touw.’

‘Hier,’ zei Mien, en ze gaf hem een bindtouwtje.

‘Nee, zoo een niet, een dik, een steigertouw.’

‘Waarvoor?’

‘Dat zal ik je zeggen, als je me er een wijst.’

Mien wist er eentje in den kelder en zei het.

‘En wat moet je er nu mee uitvoeren?’

‘Vechten, afrossen,’ zei Wim doodleuk.

‘Hè??’

‘Ja, Mien, vechten! Afrekenen met Slier!’

Eer Mien recht van haar schrik en verbazing was bekomen, waren de jongens verdwenen, Mien hoofdschuddend in haar koninkrijk achterlatend.

Op de kade voegden zich nog twee strijdlustige vrienden, Hein en Gerrit, bij ons drietal en met zijn vijven ging het er op los.

[pagina 33]
[p. 33]

Ze moesten over de brug en ongemerkt kwamen ze zoover, maar daar kregen de anderen hen in de gaten. Als de wind zoo vlug pakten ze hun vischgerij bijeen en gingen aan den haal, Slier voorop. Onze vrienden ze achterna, zwaaiend met hun wapens en luid schreeuwend.

De vreemde jongens verdwenen in een doodloopend slop en kregen daar plotseling versterking, zoodat ze wel zeven man telden, tegenover de vijf, die kwamen aanzetten.

‘Hou stand, jongens!’ riep Slier, die plotseling dapper werd.

‘Vooruit!’ brulde Prop, vuurrood van 't harde loopen en van strijdlust, en de daad bij 't woord voegende, stormde hij erop in en gaf Slier zoo'n fellen slag met zijn riem, dat deze half huilend achteruit deinsde. Maar twee andere jongens grepen nu Prop aan en gaven hem met hun stokken een paar gevoelige tikken. Prop was in zijn drift te ver vooruit geloopen en hij begon 't geducht te kwaad te krijgen. Als een razende zwaaide hij met zijn riem, maar de twee vijanden waren ook niet voor de poes.

Gelukkig, daar was Bul, de generaal met de lat, en adjudant Stokkie met zijn hengel. Zij wierpen zich op de jongens en hielpen Prop uit de benauwdheid. En toen nu ook de andere twee makkers verschenen, keken de drie vijanden, die nog standhielden, achterom en begonnen vervolgens te wijken, eerst langzaam, toen op een draf.

‘Hoezee! vooruit!’ schreeuwden onze vrienden, ‘geef ze troef!’

Eensklaps gaf echter een der hunnen een luiden schreeuw; alle vijf staakten de vervolging en keken naar Hein. Het bloed vloeide hem over de wangen: een scherpe steen had hem, bepaald van nabij, tegen 't voorhoofd getroffen; hij had een gaatje even boven den rechterslaap.

[pagina 34]
[p. 34]

‘Valsche schelmen!’ riep Bul, uiterst boos, tegen de onzichtbare vijanden, ‘gooien durven ze, maar vechten niet.’

‘Zeker weer werk van Slier,’ mompelde Stokkie, ‘dien jongen moesten we eens te pakken kunnen krijgen.’

Ze gingen naar de Ringvaart terug, waar Win; zijn zakdoek in het niet bepaald reine water doopte, er het wondje even mee bette en de wang afwiesch. Toen bonden ze Prop's zakdoek er om, en gingen in het gras van den onderwal zitten.

Er werd over den strijd gesproken, dat begrijp je; Wim, ofschoon op één na de jongste, voerde het hoogste woord.

Stokkie, die bleek zag, wou liefst naar huis; Hein, de gewonde, ging al spoedig op stap, maar de andere drie waren nog tot hun pet vol krijgsvuur.

Ze moesten dien Slier in handen hebben! Gevangen nemen moeten ze hem en dan meevoeren, net als de Edelen Floris V. ‘Dat waren ook zulke valschaards,’ zei Wim, die juist van den dapperen graaf had geleerd, en in zijn vuur er geen erg in had, dat de zaken hier juist andersom stonden!

Dat meevoeren was echter gemakkelijker gezegd dan gedaan, want vooreerst was van Slier noch van een der anderen iets meer te bespeuren en dan zou de noodige tegenstand geboden worden!

Evenwel, na wat praten en overleggen bedacht Stokkie, die weer op zijn verhaal was gekomen, een plannetje, dat allen verbazend toelachte. Ze vonden het zoo fijn, dat aan de uitvoering dadelijk werd begonnen.

Wim tippelde daartoe op z'n eentje de ‘laan’ weer in, gewapend met touw en stok; na een poosje scherp rondgezien te hebben, kreeg hij zijn touw en maakte er een lus in.

Daarna vervolgde hij zijn weg; er was geen vijand te zien. Onze vriend werd bang, dat de jongens naar huis waren ge-

[pagina 35]
[p. 35]

gaan en hij wilde ze ‘uit hun tent lokken’, letterlijk. Daartoe begon hij hard te schreeuwen en met zijn stok te zwaaien.

Eensklaps suisde den waaghals weer een steen om de ooren. Wim sloeg de hand tegen zijn oor, liet zijn stok uit de hand vallen, begon erbarmelijk te huilen en zette het meteen op een loopen!

Nauwelijks had hij rechtsomkeert gemaakt, of daar schoten een paar dappere aanvallers uit hun schuilhoek en gingen hem achterna, Slier voorop.

‘Hou'm! Hou'm!’ schreeuwde de lange slungel, buiten zich zelf van dapperheid!

Wim keek een paar maal vreeselijk angstig achterom, maar ging dan weer aan den haal, naar den dijk!

Terwijl dit aan de laan gebeurde, hadden de drie vrienden op den dijk niet stilgezeten. Er lagen in de vaart verscheidene vlotjes van heipalen, die straks voor de bouwerij moesten dienen. Nu was Stokkie op zoo'n vlotje gesprongen en had het dwars in de vaart weten te krijgen met zijn lat; Bul had het toegeworpen touw gepakt en de palen met den kop naar den wal getrokken; Gerrit lag op den uitkijk Juist waren de gebroeders Zwavel met hun operatie klaar, toen Gerrit gejaagd zei:

‘Daar komen ze! Daar komen ze! Neer!’

Stokkie sprong van het vlot, zijn lat niet vergetende, en liet zich vlug naast de twee anderen vallen. Alle drie hielden hun wapen omklemd. De jongens naderden minder snel dan men wenschte, want Slier en zijn kameraad schenen het zaakje niet te vertrouwen, keken telkens om zich heen en hielden den pas in.

Wim bemerkte het ook; alles dreigde nog mis te loopen.

Hij keerde zich dus om, bleef staan en schreeuwde:

‘Nu durf je, hé, nu ik alleen ben! Leelijke slierasperge!’

[pagina 36]
[p. 36]

Slier naderde met opgeheven stok en Wim op den loop, den dijk op!

‘Pas op, daar komt ie!’ fluisterde Bul, ‘tegelijk hoor!’

Inderdaad, de groote jongen zat Wim weer op de hielen, vooral daar deze deed, of hij slechts met groote moeite den dijk kon beklimmen. Daar waren ze boven!

Juist wou Slier hem een fermen tik met zijn knuppel geven, toen....

Toen er plotseling drie jongens van achter den dijk opdoken en hem vastgrepen; ook de vreesachtige en kwasi gewonde vluchteling keerde zich om, sloeg het steigertouw als een lasso over Sliers hoofd en eer deze goed wist, wat er met hem gebeurde, stond hij met langs het lijf gebonden armen aan den walkant, vlak voor het vlot.

‘Help, help!’ schreeuwde de dappere.

Het was in den laten namiddag en er waren zeer weinig menschen in den omtrek; zijn kameraad had het hazenpad gekozen.

‘Help, help!’

‘We zullen je helpen,’ lachte Bul en hij gaf Slier een duw in den rug, zoodat deze, meer tuimelend dan stappend, op het vlot terecht kwam.

‘Vooruit, zet af!’ kommandeerde Wim, en de jongens duwden met vereende krachten hun schip van den wal. Slier brulde.

Bons! Daar stieten de palen tegen de overzij.

‘Kom mee en houd je mond,’ zei Wim tegen den gevangene, ‘we zullen je niets doen, maar je moet mee.’

Slier hoopte daar spoedig vrijgelaten te zullen worden en hield zich dus vrij kalm; hij stapte op den anderen wal en zei:

‘Laat me nou los, Bul, anders......’

‘Wat, anders?’

[pagina 37]
[p. 37]

‘Anders zeg ik 't tegen je vader!’

De jongens barstten in lachen uit.

‘Dat moest je niet doen, Slier,’ viel Stokkie in, ‘daar ben je veel te flink voor, om op die manier te gaan klikken.’

Al pratende en zacht duwende kregen de jongens Slier vrij gewillig mee tot voor Wim's huis.

Wim schelde aan, Mien kwam voor.

‘Is tante al thuis, Mien?’

‘Nee, wat dan? Moet je nog langer vechten?’

‘Nee, hoor.’

Mien had het druk en was al weer weg, Wim bij de open deur latende.

‘Vooruit, naar binnen!’ kommandeerde deze. De vrienden grepen Slier vast.

‘Nooit!’ huilde de groote jongen en in een plotselinge opwelling van woede liet hij zich op den grond vallen en trapte van zich af als een razende. Prop, die het langst vasthield, kreeg een flinken knauw in de hand, want Slier verweerde zich ook met zijn tanden. En tusschen de bedrijven door schreeuwde hij moord en brand. Een slagersjongen en een karrijder kwamen toeloopen, spoedig gevolgd door meer menschen. Slier merkte het en verdubbelde zijn hulpgeroep; hij was onmogelijk door het drietal naar binnen te krijgen, hoe graag ze 't ook wilden en hoezeer ze er hun best ook toe deden.

Tot overmaat van teleurstelling voor de jongens verscheen er een helm op den hoek der kade, den helm van een diender.

‘'n Smeris,’ zei Prop, ‘laat 'm gaan, Bul!’

‘Zul je ons nooit weer op zoo'n gemeene manier plagen, Slier?’ beet Bul den jongen toe, vlak onder zijn neus.

Slier begreep, dat hij spoedig vrij zou zijn, maar hij was nog bang voor een opstopper bij het afscheid: zoo de waard is, vertrouwt hij zijn gasten.

[pagina 38]
[p. 38]

Hij koos dus eieren voor zijn geld; en ondanks zijn woede, zei hij:

‘Nee, Bul!’

Toen knoopte onze vriend het touw los en weldra was Slier verdwenen.

‘Jammer, dat we hem nog niet even bij “Adriaantje” hebben kunnen opsluiten,’ mopperde Stokkie, ‘maar afijn, we kunnen tevreden zijn.’

Dat vonden de anderen ook en alle strijders keerden welvoldaan en met spoed naar hun respectieve ‘haardsteden’ terug.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken