Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind
Afbeelding van Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkindToon afbeelding van titelpagina van Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (27.43 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Illustrator

Jan Sluijters



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind

(1915)–H.W. Sonnega Ez–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 84]
[p. 84]

XIII.
Nog niet genezen.

Het uit Mien's portemonnaie genomen kwartje werd van de vijf wekelijksche centen terugbetaald: rond vijf weken had de deugniet geen cent te versnoepen. Mien was in de eerste weken even wantrouwend, als ze voorheen vertrouwend was. De geheele week mocht hij niet op straat; hij moest daarna plechtig beloven, dat hij niet meer naar die slechte jongens zou omkijken.

Bovendien nam oom hem van de school; hij had de vervolgklasse bijna doorloopen en de school ‘liet den schelm te veel vrijen tijd.’ Hij zou voortaan oom bij het schrijfwerk helpen, dan was hij meteen onder voortdurend toezicht.

Maar reeds na een week zei de jongen, dat hij veel liever een vak zou leeren.

‘En welk vak dan?’ vroeg mijnheer Van Bergen.

‘Loodgieter,’ zei Wim, zonder zich lang te bedenken.

‘Ook goed, ik zal je een baas zoeken,’ was het antwoord.

Zoo kwam Wim van school en werd hij loodgietersleerling.

Bijzondere liefhebberij had hij niet voor dat vak; hij wou onder oom's bestendige leiding vandaan en had toen maar een vak genoemd, dat hem 't eerst was te binnen geschoten

Zijn nieuwe baas vond hem eerst onbeholpen en stug; ware het niet geweest om Van Bergen, die een goede klant van hem was, dan zou hij Wim spoedig hebben weggejaagd.

De noodige waarschuwingen en terechtwijzingen, dikwijls

[pagina 85]
[p. 85]

gekleed in den vorm van ruwe straat- of scheldtaal, bleven niet uit.

Evenwel, na eenige weken was er vooruitgang in allerlei opzicht bij den nieuwen leerjongen te bespeuren en nog een maand later vertelde de loodgieter aan mijnheer Van Bergen, dat de jongen gewillig en leerzaam werd en dat er dus mettertijd wel een goede vakman uit zou groeien. Hij had hem goed achter de broek gezeten en zoodoende, volgens zijn eigen getuigenis, niet weinig bijgedragen tot dezen gunstigen keer.

Maar het was eenvoudig een gevolg van het feit, dat Wim zoetjesaan zijn verdriet te boven kwam en weer zichzelf werd.

Dirk of een der anderen zocht hij niet meer op en hij zag ze dus weinig.

Maar eens, op een Zondag, toen hij sigaren voor oom haalde, ontmoette hij den slechten jongen weer.

‘Zoo Bul, zien we je niet meer?’

‘Nee Dirk, 't is beter zoo. Het werd tijd, dat ik ophield.’

‘Bij wien ben je ook?’

‘Bij Slot in den Amstelhoek.’

‘Verdien je al?’

‘Ja, sinds verleden week: zestig cent.’

‘Mag je ze houden?’

‘Nee, één duppie is voor mezelf; de rest legt oom weg voor een fiets.’

‘Hier, lust je?’ zei Dirk plotseling, Wim een reep chocolade overreikende.

Wim weifelde; hij voelde, dat hij het gulle aanbod niet moest aanvaarden en toch..... wat stak er eigenlijk in? 't Was bovendien ‘sneu’ voor Dirk, zijn ouden vriend, die hem toch nooit wat misdaan had.........

[pagina 86]
[p. 86]

‘Merci,’ zei hij, in de zachte chocolâ bijtende.

‘Waar moet je heen?’ vroeg Dirk.

‘Sigaren halen.’

‘'k Loop zoover mee.’

De twee jongens smulden van hun lekkernij en babbelden over alles en nog wat, ook over het laatste ‘spelletje’ van Wim. Dirk vermeed zorgvuldig de gevolgen daarvan aan te roeren; hij vond het alleen jammer, dat Wim zoo dom en zoo driftig had gedaan.

‘Kom je nog ereis kijken?’ vroeg hij, toen ze voor Wim's huis stonden; ‘'t is tegenwoordig veel leuker, nu Jan er niet meer is.’

‘Komt Jan er niet meer?’

‘Nee, die is verhuisd..... naar de tuchtschool. Een half jaar. Lange vingers. Nou, tot ziens.’

‘Dag,’ zei Wim en hij verdween haastig binnen de deur.

Den volgenden Zondag verveelde onze vriend zich extra bij het partijtje damspel, dat Oom met hem speelde. Na een uurtje ging hij een eindje omwandelen; oom moest nog wat schrijven.

Wim slenterde de kade af, keek naar de roeischuitjes in de vaart en.... speelde wat met het dubbeltje, dat diep in zijn broekzak zat.

Wat zou hij koopen? Hij wist niet goed, waarin hij zin had, en verlangde naar raad van een makker. Hij was ook zoo alleen en dien Piet Vermeer, dien oom hem als kameraad had aangewezen, vond hij zoo saai. Woonden de Zwaveltjes nog maar op de kade! Enfin, hij zou Piet Vermeer dan maar opzoeken, want het was toch aardiger met zijn tweeën dan geheel alleen zoo'n Zondagmiddag te ‘verdoen.’

Maar hij trof het slecht vandaag: Piet was niet goed en moest binnen blijven.

[pagina 87]
[p. 87]

Wim ging weer op stap en belandde als vanzelf...... bij de ondeugende bengels, waarvan zijn gulle vriend Dirk de hoofdman was.

Ze speelden ditmaal een onschuldig spelletje: voetbal.

‘Zoo Bul, zien we jou ook weer eens’ riep er een.

‘Doe je mee?’ vroeg een ander.

‘Dat's goed,’ zei Wim.

Onze vriend vermaakte zich dien middag kostelijk; de tijd vloog letterlijk om en toen hij, naar huis terugkeerende, zich nog te goed kon doen aan wat snoeperij, toen - vergat hij geheel, dat oom hem den omgang met die jongens ten strengste had verboden.

‘Er stak toch ook niets in,’ vond Wim, toen 't hem even later te binnen schoot.

Zóó kwam de jongen weer bij de slechte kameraden en zóó... kwam hij van kwaad tot erger.

Want van het een kwam het ander; na het meedoen aan het onschuldige spel kwam het toekijken bij het andere, het raadgeven, het meeleven, - en eindelijk.... het weer meedoen eraan.

Toen had de speelzucht den jongen weer te pakken met de noodzakelijke gevolgen: opwinding, snoeperij en geldgebrek. Zijn dubbeltje was hij soms heel gauw kwijt, maar hij paste nauwlettend op, dat oom geen argwaan kon krijgen. De vrees zat erin, zooals oom zei, en menigmaal dacht Wim bij zijn thuiskomst, dat oom het kloppen van zijn hart zou kunnen hooren. Maar alles liep goed, dat beteekent: Oom was te zeer overtuigd, dat zijn straf had geholpen, dan om deze groote ongehoorzaamheid zelfs maar te vermoeden.

Op een Zondagmiddag was Wim vroeg heengegaan en.... vroeg berooid van zijn zakcenten. Toen ging hij, mokkend, alleen aan den wandel, de Meer in.

[pagina 88]
[p. 88]

Daar zag hij een heerenhuis, waarvan het kelderraampje openstond. Toen hij bij de ramen opzag, bemerkte hij, dat het benedenhuis onbewoond was.

‘Zou ik eens een kijkje nemen?’ dacht hij, ‘misschien vind ik er nog wat, dat waarde heeft.’

En hij wrong zich door het kleine raampje.

Hij kwam in den kelder terecht, vond in het halfduister de keldertrap, en beklom deze. De deur was niet op slot en weldra stond hij in de gang van het groote, stille huis.

't Was hem vreemd te moede. Wat moest hij daar doen? Zou hij maar niet gauw terugkeeren? Of eventjes verder zien? 't Was toch geen onaardig avontuur; wie weet, wat hij nog zag en vond en.... de buitendeur was op slot, zoodat niemand hem kon overvallen.

Wacht, dat zou hij toch eerst voor alle zekerheid eens even nakijken. In orde; kwam er onraad, dan had hij tijd, om over de schutting op het land te vluchten, dat achter het huis was. Toen liep hij behoedzaam de heele woning door, snuffelde in alle hoeken en gaten, deed kasten open en draaide aan de kranen.

Sapperloot, dat was een mooie; met vakkennis bekeek hij de kraan in de keuken, draaide hem dicht en weer open, kortom, hij had schik in het degelijke stuk werk.

‘Die is geld waard,’ mompelde hij.

Hij kon er zijn oogen bijna niet afwenden.... Maar stil, wat was dat? Haastig dook bij weg achter de keukendeur en wachtte met kloppend hart den loop der dingen af. Doch er gebeurde niets, want het geluid, dat hem had doen schrikken, was eenvoudig het gerucht van twee luidsprekende voorbijgangers geweest.

Toen liep hij weer naar de kraan en de ‘prachtige’ looden pijp, die er aanzat, en hij greep naar zijn zakmes, dat scherp genoeg was, om.......

[pagina 89]
[p. 89]

Nee, dat wou hij toch niet, dat was al te slecht.

En bovendien, het water zou met vaart uit de gebroken pijp stroomen en de keuken in een paar uren onder water zetten en dan werd zijn schuld nog veel grooter.....

‘Maar,’ dacht hij, ‘wat dat betreft, ik kan de hoofdkraan afsluiten, die beneden in den kelder zal zitten.’ En hij richtte zijn schreden naar den kelder, vond spoedig de hoofdkraan, sloot haar af en begaf zich weer naar boven.

't Was een kraan van wel twee gulden en hij wist als loodgieter heel goed, dat het nu een klein kunstje was, dat ding eraf te krijgen. Zou hij 't nu maar niet doen? Hoeveel weken zou hij dan geld in overvloed hebben! En 't was onmogelijk, dat men uitvond, wie het gedaan had; want het kelderraamje stond toch open. Had hij de kraan eenmaal thuis, dan wist hij ze morgen wel aan den man te brengen.

Kom, niet kinderachtig wezen!

Hij maakte zijn zakmes open....

Plotseling ontviel het mes aan zijn handen, een rilling van schrik ging hem door de leden, en zijn beenen weigerden hun dienst....

De voordeur was opengegaan en de muts van een dienstmeisje verscheen om den hoek van de tochtdeur!

Angstig bevend klonk haar stem:

‘Is daar iemand?’

Wim kwam tot zich zelf. Zonder te antwoorden of zelfs maar om te zien, wierp hij zich naar buiten, stormde het keukentrapje af, rende den tuin door, klauterde als een kat over de lage schutting en... kwam tot zijn knieën in het greppelwater terecht, dat achter de schutting stond.

Ondertusschen ondernam het dienstmeisje een even haastige vlucht de vóórdeur uit en de trap van het bovenhuis op, aldoor roepende:

[pagina 90]
[p. 90]

‘Mevrouw! mevrouw! d'er zijn dieven en inbrekers beneden! Mijnheer, mijnheer! Mevrouw!!’

Mijnheer en mevrouw en de kinderen des huizes en het dienstmeisje begaven zich behoedzaam in het benedenhuis; mijnheer had zijn stevigen wandelstok in de hand.

De hond werd bovendien vooruitgestuurd, het leege huis in.

‘Pak ze, pak ze!’

Woedend vloog de kleine keffer overal rond, tot hij eindelijk met vaart tegen de schutting van den tuin opsprong. Daar werd echter niet meer op gelet, want de familie keek te goed in het huis alles na, om verder op de handelingen van den fox acht te geven.

Men vond niemand, natuurlijk niet; alleen een zakmes lag op den grond in de keuken.

Mijnheer raapte het op, stak het in zijn zak en zei:

‘Looddieven waarschijnlijk. Ze zullen de hoofdkraan afgesloten hebben, om hier vrij hun slag te kunnen slaan; maar ze hebben niet vermoed, dat ze ook ons den watertoevoer afsneden.’

In den kelder bleek, dat mijnheer het juist geraden had: het open raampje en de dichte kraan zeiden genoeg.

Het eerste werd goed gesloten, de tweede geopend en de familie begaf zich weer naar haar eigen huis, na de politie te hebben gewaarschuwd.

Weldra verscheen een agent, die de noodige inlichtingen kreeg, ook omtrent de vlucht door den tuin, en die het zakmes medenam.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken