Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind
Afbeelding van Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkindToon afbeelding van titelpagina van Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (27.43 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Illustrator

Jan Sluijters



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind

(1915)–H.W. Sonnega Ez–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 91]
[p. 91]

XIV.
Boete en berouw.

Zoo bleef Wim door een gelukkig toeval gespaard voor een tweeden en in de gevolgen veel ergeren misstap.

Wat was er van hem geworden na zijn vlucht?

Hij was als een dolleman het land doorgerend, nog over een sloot gesprongen, over een schutting geklommen en zoo had hij, zonder tegenslag, weer den openbaren weg bereikt. Toen de Meer uit, naar huis! Hij begreep, dat zijn lot beslist was, als de politie oplettend ging uitkijken bij de beide bruggen, die naar de stad voerden; vóór dien tijd moest hij binnen zijn.

Het lukte hem; bleek als een doode, uitgeput en ontdaan als een opgejaagd konijn, vol schrik en stof, zoo sloop de deugniet op dien mooien Zondagmiddag het huis binnen, waar hij zooveel liefde en gunsten had ontvangen. Hij ging naar boven, naar zijn kamertje, trok andere kousen en zijn pantoffels aan, waschte zich gezicht en handen en bleef toen roerloos op den stoel voor zijn bed zitten.

Er werd gebeld. Hij gaf een schreeuw en verschool zich haastig achter zijn ledikant; het zweet brak hem uit. Hij wachtte een kwartier, meenende telkens ooms stap te hooren, die hem boven kwam zoeken. Toen alles stil bleef, durfde hij zich weer roeren; voorzichtig sloop hij naar de deur, opende ze op een kier en blikte in de gang.

[pagina 92]
[p. 92]

‘Willem!’ klonk plotseling ooms zware stem.

‘Ja, oom,’ riep de jongen terug, meer dood dan levend.

‘Kom je direct beneden?’

‘Ja, oom.’

Maar hij talmde niet zuinig, drentelde heen en weer, zag eens in den spiegel en.... schrok van zijn gezicht. Wat zag hij er uit! Als 't oom maar niet opviel en deze hem dadelijk begon te ondervragen.

‘Kom je nou?’ klonk Mien's stem.

Hij raapte al zijn moed bijeen en ging, voetje voor voetje.

‘Wat zie je warm,’ zei oom, na een poosje, ‘scheelt er wat aan?’

‘Nee, oom, niks, ik ben maar zoo warm.’

‘Je hebt je zeker weer te druk gemaakt vanmiddag. Werkdagen zijn beter voor je dan Zondagen.’

Meer maakte oom er niet van en de maaltijd verliep zonder dat er iets bijzonders voorviel.

Er volgde een slapelooze nacht voor den jongen en hij was blij, toen de eerste schemer het begin van de werkweek aankondigde. Hij stond heel vroeg en heel zacht op, kleedde zich aan en ging weer uit het raam turen.

Plotseling brak hij in snikken uit. Hij leunde met het hoofd op beide handen en liet zijn tranen den vrijen loop. Berouw en spijt over het verleden, angst voor de toekomst konden hem maar niet tot bedaren doen komen. De werkweek, die hij zich zoo bemoedigend had voorgesteld, begon slecht.

Neen! niet slecht, goed voor den jongen, die door snoep- en speelzucht zoo zwaar had misdaan, maar die thans het slechte, het verschrikkelijke van zijn daad begon in te zien.

‘Moeder, help me!’ kreunde hij.

Hij dacht aan zijn ouders, die hem geen steun konden geven;

[pagina 93]
[p. 93]

hij dacht vooral aan zijn pleegmoedertje, wie hij alles, ja alles had willen vertellen, als vroeger bij kleiner leed; maar ook deze lieve troosteres was heengegaan.

En hij snike opnieuw, zonder op of om te zien. Hij bemerkte niet, hoe de deur werd geopend en oom Van Bergen binnentrad.

‘Wat scheelt jou?’ klonk het eensklaps vrij ruw.

Het was de jongen, of hij door den grond ging.

Hij hief het hoofd niet op en antwoordde niet.

‘Wat scheelt eraan, Willem?’ vroeg oom iets zachter, ‘ben je niet goed?’

Geen antwoord.

Oom boog zich over hem, nam het hoofd tusschen de handen en herhaalde.

‘Wat scheelt je toch? Ben je niet goed?’

Wim schudde het hoofd, maar antwoordde nog niet. Hij wist niet wat te doen. Hij verlangde, in zijn diep berouw, zijn hart voor iemand uit te storten en aan den anderen kant was zijn vrees voor den strengen man zoo groot, dat hij niet durfde bekennen.

‘Kom, zeg me, wat is er?’ drong deze aan.

Toen kwam het hooge woord er uit.

‘Ik ben zoo bang, oom!’

‘Bang? Waarvoor?’

Wims aarzeling was overwonnen en in één adem vertelde hij van het spelen, dat hij niet had kunnen laten, van het slenteren door de Meer; van het openstaande raampje en wat er toen verder was gebeurd.

Oom luisterde met gespannen aandacht; hij fronste menigmaal zijn voorhoofd, maar zei geen woord.

Eindelijk zweeg de jongen, zijn vonnis afwachtende.

Het viel hem mee.

[pagina 94]
[p. 94]

Oom stoof niet op, sloeg hem niet, maar zei alleen op ernstigen, bijna weemoedigen toon:

‘God heeft je voor een misdaad behoed. Denk aan haar, die veel, te veel van je hield en overdenk goed, wat je te doen staat, om goed te maken, wat je misdeed en jezelf voor ondergang te behoeden. Ik zal je nog niet straffen; groot is de kans, dat de straf van andere, strengere zijde komt.’

Zoo was het ook; den volgenden dag vervoegde zich een rechercheur bij Wims baas.

De politieman haalde een zakmes voor den dag en vroeg, of dat mes misschien ook aan een der knechten behoorde!

‘Wel zeker’, was 't antwoord, ‘tenminste een dergelijk heb ik bij een van de jongens gezien. Wat is 't er mee?’

‘Is die jongen aan den winkel?’ was de wedervraag.

‘Neen.’

‘Waar woont hij?’

De baas gaf het adres op en de agent vertrok.

Nog dienzelfden avond zat Wim op het politiebureau in het hok der arrestanten!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken