Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind
Afbeelding van Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkindToon afbeelding van titelpagina van Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (27.43 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Illustrator

Jan Sluijters



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind

(1915)–H.W. Sonnega Ez–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 98]
[p. 98]

XVI.
Besluit.

‘De wilde haren zijn er bij mijn pleegzoon uit,’ vertelde Van Bergen, eenige maanden na de in het vorige hoofdstuk vertelde gebeurtenis, vol trots aan een huisvriend. ‘De ruwe bolster is gepeld, de goede kern, waarvan mijn vrouw zaliger steeds sprak, is bloot gekomen.’

Inderdaad, zoo was het. Wim ging niet naar den loodgietersbaas terug, maar bleef bij den heer Van Bergen op het kantoor.

Wat hij vroeger niet had gewild, scheen hem nu beter dan iets anders: onder oom's leiding wou hij zich bekwamen, om later eerlijk en goed zijn brood te kunnen verdienen. Met vreemden behoefde hij op deze wijze voorloopig niet in aanraking te komen.

Werk was er genoeg: de oogen van den bejaarden man werden minder en al heel spoedig nam de pleegzoon dan ook al het cijfer- en notitiewerk voor zijn rekening. Later volgden de brieven en na een jaar was het, of er twee compagnons op het kantoortje bezig waren in plaats van den chef en zijn jongen klerk.

Alles overlegden ze samen; oom, die eerst nauwkeurig had uit- en nagekeken, verloor in den loop der maanden zijn wantrouwen geheel en al.

En Wim maakte het er naar, want hij deed niet alleen zijn plicht getrouw, maar hij volbracht ze met opgewektheid.

[pagina 99]
[p. 99]

Zoo werd zijn leven en dat van het heele gezin, gelukkig. Doch ook hierin kwam in den loop van den tijd weer verandering.

En de oorzaak was ditmaal niet bij Wim of bij Van Bergen te zoeken, ze lag ver buiten het rustige leventje aan de Amstelkade.

Wims vader namelijk, die in zoo langen tijd niets van zich had laten hooren, gaf plotseling het meest duidelijk teeken van zijn voortbestaan, door in levenden lijve in Amsterdam te verschijnen.

Wat was er gebeurd?

De man had een aardig duitje oververdiend in de Braziliaansche binnenlanden, doch kon maar niet besluiten, het tijdstip van vertrek vast te stellen, omdat elke maand langer verblijf hem dichter bij een onbezorgden ouden dag in het vaderland bracht.

Totdat ook hem het bericht bereikte van den grooten wereldoorlog, die midden in den heerlijken zomertijd was uitgebroken. Het zeeverkeer werd moeilijk, gevaarlijk zelfs hier en daar; de handel in vele artikelen stond eensklaps bijna geheel stil en daaronder behoorde in de eerste plaats die in diamanten.

Hens zag, evenals zijn chefs, zijn verdiensten plotseling minderen, terwijl het leven duurder werd. Bovendien dacht hij met ontzetting aan de kans, dat ook ons land in den krijg zou betrokken worden en zijn kinderen te midden der oorlogsellende zouden leven, terwijl hij veilig in het verre land zat.

Om kort te gaan: hij besloot zijn vertrek te verhaasten en zich in November 1914 te Rio Janeiro in te schepen voor den terugtocht naar het vaderland. Veertien dagen van te voren schreef hij uit Diamantina in het binnenland een brief aan den heer Van Bergen, waarin hij zijn komst meldde. Hij

[pagina 100]
[p. 100]

hoopte nog vóór Kerstmis terug te zijn en allen in goeden welstand aan te treffen.....

Die brief bereikte echter de familie nooit: het stoomschip, waarmee hij vervoerd werd, werd aangehouden door een Deutschen hulpkruiser en, omdat het een Engelsch vaartuig was, opgeblazen!

De bemanning redde zich in de booten, maar de brief ging met schip en lading naar den bodem van den Oceaan!

Gelukkiger was de afzender, die na een betrekkelijk kalme reis via Londen en Rotterdam te Amsterdam arriveerde, in 't rustige bezit van zijn spaarpotje. Hoe popelde zijn hart, toen hij door de zoo bekende straten op de Amstelkade aanreed. Daar stond het rijtuig stil; hij steeg vlug uit en belde aan. Mien verscheen.

‘Wat blieft u?’ vroeg Mien, die meende met een nieuwen huurder te doen te hebben.

‘Juffrouw, woont Willem Hens hier?’ luidde de wedervraag.

‘Welke Willem??’

‘Willem Hens.’

‘Nee, man, dìen ken ik niet.’

‘Is hier dan in huis geen jongen, die Willem heet?’

Mien weifelde, alsof ze een voorgevoel had, dat die man roet zou gooien in hun eten, dat zoo wèl te vuur stond tegenwoordig. Toch wou ze niet liegen.

‘Ja,’ was het antwoord, ‘Wim van Bergen.’

‘Juist, meisje, ik ben zijn vader.’

‘Groote grut, zijn vaoder!’ riep Mien, niet bepaald hartelijk uit. ‘Zijn vaoder,’ herhaalde ze, ‘die slamp.....’

Mijnheer Van Bergen door het drukke gepraat aan de deur nieuwsgierig gemaakt, kwam toeloopen en noodde, na een korte inlichting, den bezoeker uit, binnen te komen.

 

[pagina 101]
[p. 101]

Wim was niet bijzonder blij of aangedaan, toen hij zijn vader na zoo'n lange scheiding eindelijk weerzag. De jongen had geen aangename herinneringen uit zijn prille jeugd en de hartelijke vriendschap, die hij zoo dikwijls van vreemden had genoten, had hem zijn familie, zelfs zijn allernaaste, wel wat doen vergeten.

De vader zelf was wel ontroerd; de tranen sprongen den forschen, gebruinden man in de oogen, toen hij den flinken jongen voor zich zag, die zijn zoon, zijn Willem was.

Langdurig hield hij Wims hand in de zijne, aldoor zeggend: ‘Dag, jongen. Dag Willem.’

‘Dag vader,’ mompelde Wim; toen zweeg hij en keek naar zijn pleegvader, die zich wat achteraf hield.

Maar, gelukkig! spoedig was het ijs gebroken en werden de lotgevallen van beiden met vuur verteld en met belangstelling aangehoord.

En terwijl daarmee de dag verliep, ontwaakte in Wim van lieverlede het heerlijke gevoel, dat hij voortaan ook zijn eigen vader naast en met zich had. Er ging heel wat in den flinken jongen om.

Toen hij 's avonds dan ook de hand van zijn vader drukte, vóór hij zich naar zijn kamertje begaf, werd het hem plotseling te machtig.

Hij had nu moeite, zijn tranen te bedwingen en hakkelend kwamen de woorden er uit:

‘O, vader, ik ben zoo blij... dat u terug bent.... maar dat ik u in de oogen durf zien, zooals 't een Hollandschen jongen tegenover zijn vader past, dat heb ik, dat hebben wij te danken aan mijn pleegouders, aan oom Van Bergen en aan mijn lief pleegmoedertje.’

‘Ik dank u, oom, voor alles, wat u gedaan hebt,’ wendde hij zich tot den heer Van Bergen, die lachend knikte.

 

[pagina 102]
[p. 102]

Hens vestigde zich te Amsterdam, waar hij een sigarenzaakje kocht en zijn gezin weer bijeenbracht.

En o! als dat portret in de zwarte ovale lijst, dat weer in de huiskamer kwam, thans eens had kunnen zien en gevoelen, als een levende moeder, hoezeer alles was veranderd: geen armoe, geen getwist, geen ruwheid en dronkenschap meer, maar levensvreugde en welvaart.

Wim, ònze Wim, zooals Mien zei, kwam op een avondhandelsschool; zoodoende kon hij bij oom Van Bergen op het kantoor blijven en toch zich verder bekwamen en ontwikkelen.

Mien verzoende zich spoedig met het denkbeeld, dat voortaan iemand in Amsterdam woonde, die meer rechten op Wim kon doen gelden, dan zij en haar meneer samen, vooral toen bleek, dat Hens een geheel ander man was geworden, die goed zijn brood wist te verdienen, en dat haar jongen zoo dikwijls 't maar even mogelijk was, hen op de stille kade kwam opzoeken.

De wonderdokter Van Koerselade was kort na zijn aanhouding te Alfen naar Duitschland uitgeweken; nooit zag Wim hem weer, want hij stierf in den vreemde. Doch onze vriend droeg steeds het ringetje, als een aangename herinnering aan den goedhartigen zonderling.

 

Einde.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken