Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Syons wijn-bergh (1670)

Informatie terzijde

Titelpagina van Syons wijn-bergh
Afbeelding van Syons wijn-berghToon afbeelding van titelpagina van Syons wijn-bergh

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.28 MB)

XML (0.54 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Syons wijn-bergh

(1670)–M. van de Speybroek–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Inhoudende verscheyden schriftuerlijcke liedekens, uyt den Ouden en Nieuwen Testamente by een vergadert


Vorige Volgende

[Het negenste Liedt 8]

 
8. Tot een voet-banck sal hy maken
 
Hier al sijn vyanden wreet:
 
Waer is 't volc van dieper spraken
 
Dat hier eenigh onschult weet,
 
Tot defency // om sentency
 
Te apelleren als-dan,
 
En betrecken // tot dier plecken,
[pagina 63]
[p. 63]
 
Voor eenen andren Hooft-man:
 
Want 't is al te stercken helt,
 
Die dat strenge oordeel velt.
De Propheten gebruycken verscheyde vergrootende en verbloemde grouwelijcke manieren van byspreucken inde voorseggingen van den dagh des Heeren in welcke hy de Babyloniers ende andere volckeren soude straffen, gelijck wy het selve onder ander lesen Jesaia cap. 13. etc.

De last Babels, dien Jesaja de sone Amos gesien heeft, Jesa. 13. vers. 1 .. Huylt gy lieden, want de Dag des Heeren is na by: Hy komt als eene verwoestinge van den Almachtigen. Vers. 6 ... Sy sullen verschrickt worden, smerten ende ween sullen haer aengrijpen, sy sullen bange zijn als eene barende vrouwe: ... Hare aengesichten sullen vlammende aengesichten zijn. Vers 8. Siet, den dag des Heeren komt grouwelijck ... Vers. 9. Want de sterren des Hemels, ende sijne gesternten, en sullen haer licht niet laten lichten: de sonne sal verduystert worden, wanneer sy opgaen sal, ende de mane en sal haer licht niet laten schijnen ... Vers. 10. Ick sal den Hemel beroeren, ende de aerde sal beweegt worden van hare plaetse ... van wegen den dagh sijnes hittigen toorns. Vers. 13. Gelijk als God Sodom ende Gomorrha omgekeert heeft. Vers. 19. Daer en sal geen woon-plaetse zijn inder eeuwigheyt ... Vers. 20. Ende hare huysen sullen vervult worden met schrickelijcke gedierten ... Ende de Duyvelen sullen daer huppelen. Vers. 21 ... Haren tijt doch is na by om te komen, ende haer dagen en sullen niet vertogen worden.
Vreeselijck is het te vallen inde handen des levendigen Gods, Heb. 10. vers. 31. die de oude Werelt niet en heeft gespaert ... Als hy de Sundt vloet heeft gebracht. 2 Pet. 2. vers. 5. [Want] alle Fonteynen des grooten af-gronts zijn op-gebroken, ende de sluysen des Hemels geopent. Ende een plas-regen was op d' aerde veertig dagen, ende veertig nachten, ende de wateren namen gansch seer d' overhant op der aerde; soo dat alle hooge bergen die onder den ganschen Hemel zijn, bedeckt werden. Alsoo wert
[pagina 64]
[p. 64]
verdelgt al wat bestont, dat op den aerdbodem was van den menschen aen, tot het vee; tot het kruypende gedierte: ende tot de vogelen des Hemels, werden verdelgt van de aerde. Al wat eenen adem des geestes, des levens in sijne neus-gaten hadde, alle wat op het drooge was is gestorven, Gen. cap. 7. vers. 11, 12 ...
 
WIe dien God maer en noemt en sal niet nederzijgen,
 
En al sijn leden door een diep verschricken krijgen,
 
Wie dat maer eens en denckt wat God en waer hy is,
 
En wert niet kout als ys en stom gelijck een vis.
 
Wat leyt ons aen den mensch, ach! laet ons overwegen,
 
Hoe vreesselijck het zy te vallen uyt Gods Zegen,
 
Van desen grooten Heer te vallen in de handt,
 
Van hem die met een wenck beroert het gansche landt,
 
Op wiens Gebodt alleen de Rotzen neder sijgen,
 
Het woeste Meyr verschiet de stuere Winden swijgen.
 
Den Hemel druypt van angst en geeft een tranen vloet,
 
Niet anders dan gelijck een nietig Mensche doet,
 
Wanneer God tot de Zee maer eens begint te seggen,
 
Hier sal de felle vloet haer stoute baren leggen,
 
De stranden stuyt den drift van haren grijsen stroom;
 
Gelijckmen dwingt een Peert dat schuymbeckt op den Toom.
 
Hy doet den swevel-damp gelijck een regen vlieten,
 
En kan met vlocken vyers de Landen overgieten,
 
Roeyt groote Steden uyt; drijft neder tot den gront,
 
Wie dat sijn swacken arm heft tegen sijn verbondt.
Hy heeft Pharaos wagens ende sijn Heyr inde Zee geworpen: ende de keure sijner Hooft-lieden zijn verdroncken in de Schelf-zee. De Af-gronden hebbense bedeckt: sy zijn in de diepte gesoncken als een steen. Exod. 15. vers. 4 ... Daer en bleef niet een van haer overig. Exod. 14. vers. 28.
 
God stiert soms om den kloot veel hondert duysent sterren,
[pagina 65]
[p. 65]
 
Die altijt seker gaen en nimmermeer en werren,
 
Hy kent haer groot getal en Krachten al te saem:
 
Hy roept en spreecktse toe en dat met eygen naem,
 
God deckt als met een sneeu als met een dichte wolle,
 
Der velden naeckte schoot, hy treckt een harde scholle
 
Ronts-om het driftig nat, hy sent den Zuyden wint,
 
Die weder al het Ys in korten tijt ontbint.
 
God weckt als uyt den slaep de schrickelijcke vlagen:
 
Hy overschud het Landt met veelderhande plagen,
 
En 't grondeloose Meyr dat drijft hy met 'er handt,
 
De Schepen inde grondt; de Menschen aenden strandt.
 
Dien grooten Wallevis en ander zee gedrochten,
 
Verstroyt God hier en daer in vreesselijcke tochten
 
Tot dat de doode Romp van 't onbelompen Vee,
 
Maeckt ergens daer het lijckt een Eylandt in de Zee.
 
Hy toont van boven af sijn teeckens inde Wolcken,
 
Als Pest, of dieren tijt, of Honger dreygt de Volcken.
 
De Peerden van de Son de Wagens vande Maen,
 
Moet deuysen op sijn woort of stille blijven staen,
 
Den Blixem schieter uyt met dicht getackte stralen,
 
En komt of op een Rots of op een Thoren dalen,
 
Die storten over hoop soo dat der Aerden gront,
 
Een steyle diept' ontsluyt en opent haren mont,
 
Het duysent-verwig licht van sijne Regen-boogen,
 
Wert als een schoon verwelf rontsom de lucht getoogen
 
Soo haest hy dat gebiedt en neemt een vasten strandt,
 
Recht tegens daer de Son met heete stralen brandt.
 
Hy spant voor Peerden in de vleugels van de Winden,
 
Den doncker is sijn weg die niet en is te vinden,
 
Der Wolcken snellen drift die langs den Hemel rent,
 
Is vanden aenbegin de Wagens dien hy ment.
 
De Donder is sijn stem: als die komt uytgevaren,
 
Dan dreunt het gansche wout soo dat de Hinden baren,
 
En lossen over weg een onvolmaeckte vrucht,
 
De bergen springen op, het lage Dal versucht.
 
D' Engelen groote schaer zijn Boden en Gesanten,
 
Omringen sijn Karos en dienen voor Trauwanten,
 
Een schoone Ruytery van hondert duysent Man,
[pagina 66]
[p. 66]
 
Wiens ongemeene kracht geen Mensch begrijpen kan.
 
Een ysselijcken roock vermengt met swarte vlammen:
 
Schiet hem te Neusen uyt wanneer wy hem vergrammen,
 
En steygert in de lucht: soo dat het gantsche Velt,
 
Sijn groene Loof verschiet en van den roock versmelt.
Het aengesichte is tegen de gene die quaet doen; om hare gedachtenisse van der Aerden uyt te roeyen. Psal. 34. vers. 17. Num. cap. 16. vers. 1 ...
Korach Datan als Abiram, stonden op voor het aengesichte van Mose. Psal. 106. vers. 16. Sy benijden Mose in 't Leger: ende Aaron den Heyligen des Heeren. Num. 16. vers. 20. De Heere sprack tot Mose ende tot Aron; scheydet u af van dese vergaderinge, ende ick salse in een oogenblick verteeren. Ende de Aerde opende haren mont, ende verslontse met hare huysen; ende alle menschen die Korach toe behoorden ende al hare haven. Ende sy voeren neder, sy, ende alles wat hare was, levendig ter Hellen: ende de Aerde overdecktese ... Ende het gansche Israel, dat rontom haer was, vloot van voor haer geschrey: want sy seyden; dat ons de Aerde misschien niet en verslinde.
Onse God is een verteerende vyer. Hebr. 11. vers. 29. Die de steden van Sodoma, ende Gomorrha tot asschen verbrandende: met omkeeringe heeft veroordeelt. Ende tot een exempel geset den genen die Godlooselijck souden leven. 2 Pet. 2. vers. 5 ... Dede swavel ende vyer over Sodom' en Gomorrha, ende de steden rontom de selve, regenen uyt den Hemel, Gen. cap. 19. vers. 24. Jud. vers. 7. Daer daelde vyer vanden Hemel, ende verteerde den Hooftman ende sijne vijftige. 2 Kon. cap. 1. vers. 10 ...
Een vyer gaet voor sijn aengesichte henen: ende 't steeckt sijne weder-partyen rontom aen brandt. Psal. 97. vers. 3. Daer ginck een vyer uyt vanden Heere: ende verteerde de twee hondert en vijftigh mannen, uyt de Kinderen Israels; overste der vergaderinge, mannen van name, sy benijden Mose in het Leger. Num. cap. 16. Psal. 106.
[pagina 67]
[p. 67]
De Propheten en hebben noyt geen straffen over de Menschen soo groot uyt-gebeelt: ende daer en is noyt van God sulcken uyterste straffe uyt-gewrocht alsser ten jongsten dage sal geschieden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken