Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Muren van glas (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van Muren van glas
Afbeelding van Muren van glasToon afbeelding van titelpagina van Muren van glas

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.82 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Muren van glas

(1993)–Rosalie Sprooten–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 25]
[p. 25]

2

Telkens als ze in de spiegel keek, zag ze de vermanende vinger van haar vader.

‘Pas jij maar op, straks staat de duivel achter je en die neemt je mee naar de hel.’

Als kind dacht ze de duivel werkelijk te zien.

Vandaag ging de gedachte aan haar vader vergezeld van de stellige overtuiging dat het zo niet langer door kon gaan, haar ingegeven door de droom van de afgelopen nacht. Op weg naar haar werk was ze overvallen door vermoeidheid en uitputting. Precies zoals haar dat vroeger vaak was overkomen.

Terwijl ze een grijze haar zocht en hem met een korte ruk uittrok dacht ze: ‘Als er vandaag weer geen antwoord op mijn brief komt dan vermoord ik hem.’ Als een onweerswolk was de kwaadheid, toen ze vanmorgen wakker werd, over haar heen geschoven. Ze zag zichzelf op de deur van zijn kamer kloppen, die behoedzaam openen en vrijwel onmiddellijk een waarschuwingsschot in het plafond lossen. Hij zou haar verbijsterd aanstaren want zoiets had hij van haar natuurlijk nooit verwacht. Het was niet voor het eerst dat dergelijke gedachten bij haar opkwamen.

‘Heb je nu even tijd voor mij?’ zou ze zeggen.

Toen ze de uitgetrokken haar tegen het licht hield, zag ze aan de lamp een spin hangen die langzaam aan een steeds langer wordende draad naar beneden kwam. Ze liet de grijze haar op de grond dwarrelen en realiseerde zich gelijktijdig dat ze hem morgen of overmorgen weer zou moeten verwijderen. Ze verbaasde zich over zoveel

[pagina 26]
[p. 26]

tekort aan praktische zin. Waarom doe je dat nou, zou haar moeder gezegd hebben. Dat wist ze zelf ook niet. Ze kon hem nog oprapen als ze dat wilde. Ergens bij haar linkervoet moest hij op de mat liggen.

In de spiegel zag ze de spin nu ter hoogte van haar linkeroor hangen. Ze pakte de draad tussen twee vingers en liep ermee naar het raam. De spin zweefde achter haar aan. Op een verdorde plant in de plantenbak kroop het dier verder.

Ze ging terug naar de badkamer, bukte zich en zocht op de mat naar de haar. Door het glinsterend grijs vond ze hem meteen en deponeerde hem in de afvalbak. Met een gevoel van tevredenheid keek ze weer in de spiegel. Tussen nagellak en tandpasta vond ze de dagcrème die ze zorgvuldig op haar gezicht aanbracht. Uit een laatje haalde ze rouge tevoorschijn die haar ten deel was gevallen met de inhoud van een toiletkastje, na haar moeders dood. Ze stipte eerst de linker- en toen de rechterwang aan.

‘Kijk eens mevrouwtje, nu bent u weer mooi’, hoorde ze de bejaardenhelpster nog zeggen. Moeder mocht even in de spiegel kijken en knikte.

Voordat Louise de dop op de stift draaide, rook ze er altijd aan. Slechts langzaam verdween de weeë lucht van het bejaardenhuis uit haar herinnering.

Terwijl ze de deuren van de kleerkast opende, bedacht ze dat ze niet eens over een pistool beschikte.

Toch moest er nu onherroepelijk iets gebeuren. Er moest dringend een einde komen aan al die jaren vol innerlijke woede die haar het slapen belette en maagkrampen bezorgde. Ze had er rimpels van gekregen. Hoe vaak had ze in gedachten al met de kliniek afgerekend? Wie kon ze anders ter verantwoording roepen dan ‘het hoofd’? Op een dag zou het uit de hand lopen. Maar

[pagina 27]
[p. 27]

misschien kon ze de ramp nog voorkomen, al liet hij haar keer op keer in de steek. Ze zou hem bellen en vragen of hij nog aan haar brief had gedacht. Ze zou de vriendelijkheid als een mooie dia voor haar woede schuiven en kleine grapjes met hem maken. Wat heb jij het toch maar druk, zou ze lachend zeggen. Zoals ze dat al zo vaak had gedaan. Vooral de laatste keer had haar dat een fikse kater bezorgd. Bij nader inzien lokte het zoveelste zinloze telefoongesprek met hem haar niet. Ik moet iets doen! doen! sprak ze en stampte met haar voet op de grond. De tijd van mooie praatjes was definitief voorbij. Ze zou eens flink stampei in de kliniek gaan maken. Vandaag, besloot ze. Eerst een jurk uitzoeken die stemmig genoeg was voor de dramatische scène. Het kwam er nu op aan.

O ja, ze zou zich over zijn bureau naar voren buigen en priemend in zijn blauwe ogen kijken. Of waren ze grijs?

‘Jij bent zeker wel blij met je baantje hier?’

‘Ja Louise’, zou hij geschrokken stamelen want dat doe je in zo'n situatie.

‘Je brouwt er anders niet veel goeds van. De een na de ander overhevelen naar een hanteerbaar wetje. Geen gedonder met ontslagprocedures en zo. Mevrouw is ziek. Mevrouw kan haar werk niet meer aan. Mooie psychiater ben jij. Zeker in dienst van weet ik welke organisatie, om het aantal patiënten te vergroten met een kwak afgedankte personeelsleden. Beleid noem je dat. Laat me niet lachen.’

Dreigend zou ze het pistool op hem richten.

‘Hoe bedoel je Louise? Ik doe toch mijn best. Neem een stoel en ga zitten, dan kunnen we erover praten. Wil je koffie? Of thee? Die is echt heerlijk hier. Weet je nog wel?’

Hoorde ze een trilling in zijn stem?

[pagina 28]
[p. 28]

‘Hoe lang wacht ik al op antwoord van jou? Hoe vaak heb ik je bezocht, telefonisch gesproken of brieven geschreven over de kwestie? Kun je nog tellen? Mooie praatjes. “Ik laat binnen een week iets van me horen Louise. Ik moet er nog een weekje over denken Louise.” Weet je, dat je dat al minstens vijf jaar zegt?’

‘Maar Louise, wees redelijk. Au fond ben ik toch niet schuldig aan jouw debâcle hier? Dat was toch allemaal van ver voor mijn tijd en kijk eens hoeveel brieven er nog op mijn handtekening wachten. Zonder mijn krabbel komt in dit huis niets tot stand. Dat heb ik toch maar mooi bereikt. Zover is zelfs mijn vader niet gekomen.’

‘Daar heb ik niks mee te maken! Jij hebt als directeur je verantwoordelijkheden en je moet niet proberen die met smoesjes te ontlopen. Wie denk je dat ik anders bij de lurven moet nemen? De chef-kok misschien of een leerling-verpleegster met een karig salaris?’

Hij wilde opstaan, maar Louise was hem voor. Zo hard ze kon sloeg ze met de vuist op zijn bureaublad zodat de fotootjes van z'n familieleden slordig tegen elkaar opsprongen. De jeugdige ambitieuze geneesheer-directeur viel geschrokken in zijn stoel terug.

Dit gaat te ver, dacht ze, ik moet iets anders verzinnen. Een mooi brandje in zijn kamer, een bom onder zijn auto, of een onzichtbare draad op de trap die fatale beschadigingen aan de nekwervel kan veroorzaken. Moord was te ingewikkeld. Het ging tenslotte om de noodzakelijke wraak en daar moest een vorm voor gevonden worden. Het ongezien verlaten van de kliniek was een ander probleem. Personeelsleden liepen voortdurend liften in en uit. Van de ene afdeling naar de andere en op gezette tijden waren ze op weg naar het restaurant. Op de trap hoorde ze de krakende stem van de kater. Bijna twaalf uur dus. Over enkele ogenblikken

[pagina 29]
[p. 29]

zouden de kerkklokken gaan luiden. Op zijn maag was een horloge gelijk te stellen.

‘Heb je alweer honger? Jij eet me de oren van mijn hoofd.’

Met opgeheven hoofd en rechte staart streek hij vlijend langs haar benen.

‘Krrrrrrrrrrrr.’

‘Eerst een jurk aantrekken. Zo ga ik niet naar beneden.’

‘Mreeeeeeeeeerrrrkkrr.’

‘Ja, jij hebt makkelijk praten. Wat heb jij nou aan je kop?’ Ze nam een zwarte jurk die stijlvol en vloeiend van snit was. Te deftig voor de dag maar wel passend bij de gelegenheid. Begeleid door het Angelus trok ze hem aan en bekeek zichzelf in de spiegel. Ze was tevreden. ‘Ik zal ze daarginds eens mores leren’, schreeuwde ze door de kamer. Ze pakte de kat op die als een kind over haar schouder ging liggen en meteen begon te spinnen. Zijn vacht voelde zacht aan. Voordat ze naar beneden ging, keek ze nog even naar de spin die als een bezige huisvrouw door de plantenbak ging.

 

*

 

Achteraf gezien zou ik het moeten betreuren dat ik hem leerde kennen, maar dat doe ik niet. Ik ben mij er te zeer van bewust dat ik er niet verkeerd aan heb gedaan met zijn kinderen een middagje te tekenen, ondanks de gevolgen die het voor mij heeft gehad. Het gebeurde op een tijdstip in mijn leven dat ik heel gelukkig was en veel voldoening vond in mijn creatieve werk met de patiënten.

‘Wat recht is, moet je niet krom praten’, zei dokter Courtens. Hij was een meester in het onbegrijpelijk sim-

[pagina 30]
[p. 30]

plificeren maar in deze kwestie waren zijn woorden wel van toepassing.

Ik ontmoette Victor op een cursus tuinieren waar we beiden voor hadden ingeschreven. Sinds de verhuizing was mijn dagprogramma behoorlijk dichtgeslibd met afspraken. De zware psychische en sociale problematiek van de patiënten vroegen om een tegenwicht in mijn vrije tijd. Ik had speciale belangstelling voor alle bloemen, bomen en struiken die geurden, hij voor rotspartijen en vetplanten. Zijn verzameling telde wel dertig soorten sedums.

Al na de tweede les kwamen we tot de ontdekking dat het gebodene niet zo aansloot bij onze belangstelling. Ik had er bij inschrijving al een vermoeden van, maar ik hoopte veel meer op contact met iemand waar ik mijn hobby mee zou kunnen delen. Victor was na de lezing in gesprek geraakt met een man over het snoeien van de viburnum carlésii, een heester met wasachtige roze-witte bloemen. Een van de meest geurende die ik ken. Meestal ben ik nogal verlegen in vreemd gezelschap, maar nu mengde ik mij in het gesprek. Ik had deze struik al jaren in mijn tuin. Nadat de man afscheid had genomen zetten Victor en ik ons gesprek voort. Hij vertelde bevlogen over de aanleg van zijn rotstuin en hoe hij zijn collectie succulenten uitbreidde. We besloten elkaars tuinen te bezoeken en eventueel planten te ruilen. Van een buitenlandse vakantie had hij een stek van de doornappel meegenomen die bijna berucht was om zijn bedwelmende geur in de avond. Daar verheugde ik me op. Onwillekeurig vergeleek ik hem met Richard, de enige man die ooit in mijn leven was geweest. Victor had prachtig donker haar dat lichtgrijzend was aan de slapen en een mond vol gave tanden die bijna kitscherig blonken als hij lachte. Om de ringvinger van zijn linkerhand had een

[pagina 31]
[p. 31]

ring gezeten, de afdruk was nog goed zichtbaar. Ik schatte hem van mijn leeftijd en bekeek hem wat aandachtiger.

‘Ben je huisvrouw of heb je een baantje?’ vroeg hij al laat op de avond.

‘Huisvrouw is ook een beroep’, zei ik.

‘Zodoende heb je natuurlijk ruim tijd voor de tuin’, constateerde hij. Ik vertelde van mijn werk in de kliniek en dat ik au fond juist weinig vrije tijd had.

‘Heb jij ook te maken met psychiater Hanekamp?’

‘Ja natuurlijk, ik heb patiënten van hem in mijn programma. Hoezo?’

‘Breek me de bek niet open.’ Victor keek van me weg en volgde met zijn ogen enkele mensen die aan de bar afrekenden. Het was plotseling gespannen stil tussen ons geworden. Ik moest iets zeggen, ik voelde dat hij dat verwachtte. Was hij een patiënt van Hanekamp geweest?

‘Het klinkt alsof je nare ervaringen met hem hebt.’

‘Reken maar. Hij heeft zich als huisvriend wat al te intensief bemoeid met mijn scheiding een half jaar geleden. Zijn vrouw en hij kwamen regelmatig bij ons over de vloer maar ze hebben rigoureus de kant van mijn ex gekozen. Ik zit in een rot gevecht gewikkeld over de kinderen. Die wil ik per se regelmatig zien maar hij heeft als getuige verklaard dat ik agressief zou zijn geweest. Dat heeft me gekwetst. Daarmee is hij over de schreef gegaan. Zo'n uitspraak kan voor de rechter wel degelijk van invloed zijn op het vonnis. Dat laat ik niet op me zitten. Ik heb er een klacht over ingediend bij het Medisch Tuchtcollege en die zaak heb ik gewonnen. Hij heeft een berisping aan zijn broek.’ Victor had snel gesproken alsof hij in de korte tijd die nog restte voor het sluitingsuur mij zijn levensverhaal niet wilde onthouden. Zijn ogen schoten vuur.

‘Ik kan me dat van Hanekamp niet voorstellen.’

[pagina 32]
[p. 32]

‘Die vent deugt niet.’

Wat moest ik ertegen inbrengen? Bijna alle bezoekers waren naar huis. De kastelein maakte aanstalten om zijn zaak te sluiten. Ik voelde me niet meer op m'n gemak.

‘Hanekamp werkt heel hard, hij is ook aardig voor de patiënten.’ Mijn woorden klonken weinig overtuigend. Ik was enkele malen op zijn kamer geweest voor overleg. Meestal zag ik hem op de periodieke patiëntenbesprekingen of in de gangen op weg naar vergadering zus of zo. Hanekamp speelde sinds zijn komst een actieve rol in de politiek van de kliniek. Het gerucht ging dat Courtens en hij in een machtsstrijd verwikkeld waren. Ik had er weinig van gemerkt want het speelde zich allemaal af op de eerste verdieping, buiten mijn gezichtsveld.

Enkele weken later belde Victor mij op. Een bezoek aan elkaars tuin had toen al plaatsgevonden en daarbij had hij mij uitgebreid deelgenoot gemaakt van de zorgen om zijn kinderen.

‘Wat vind je ervan om op zondagmiddag hierheen te komen, dan kun je kennis maken met mijn dochters?’ vroeg hij.

Omdat ik wekelijks mijn moeder bezocht en daar niet van af wilde wijken stelde ik de zaterdag voor.

‘Dat is onmogelijk want mijn ex zal nooit toestemmen in een andere bezoekdag.’ Ik wist niet zo snel een oplossing te bedenken. De teleurstelling aan de andere kant van de lijn was voelbaar.

‘Jij schildert toch met patiënten? Heb je dat weleens met kinderen gedaan?’

‘Ik heb enige tijd in een kinderbeschermingsinternaat gewerkt.’

‘Zou je zoiets niet met mijn dochters willen doen... ik bedoel... jij kunt misschien bekijken... die scheiding, ik vraag me steeds af wat dat voor ze betekent.’

[pagina 33]
[p. 33]

Het was mij in de paar weken dat ik hem kende wel duidelijk dat de huwelijksoorlog waarschijnlijk ongewild, maar toch, over de ruggen van de kinderen werd uitgeknokt. Ik besloot een van mijn zusters te vragen of ze aanstaande zondag moeder voor één keer kon bezoeken.

 

Op maandagmorgen stond een korte bijeenkomst op het programma met de psycholoog Hans Salemans en de arts Gerrit Venema. Een van hun patiënten, een vrouw van middelbare leeftijd, die al geruime tijd was opgenomen, had enige bezigheden buiten de verblijfsafdeling nodig.

Venema en ik stonden in de kamer van Salemans voor het raam en konden zien hoe hij staande werd gehouden door Courtens.

‘Dat kan dus nog wel even duren’, zei ik en ging zitten.

‘Heb je het druk?’ vroeg hij en draaide zich naar mij toe. ‘Gisteren heb ik met twee meisjes getekend en verhaaltjes gemaakt. Ik ben er nog van onder de indruk hoe goed kinderen in staat zijn hun situatie te verbeelden.’

Omdat ik zag dat hij geïnteresseerd was in mijn verhaal vertelde ik iets over de achtergrond zonder overigens de naam van Victor te noemen.

‘Heten die meisjes Freya en Karin?’

‘Ja. Hoe weet je dat?’

‘Ik ken die kinderen. Dat kan bijna niet missen. Ze zijn bevriend met mijn dochter en komen dus regelmatig bij ons over de vloer. Die problemen liggen er duimendik bovenop. Mijn vrouw heeft vrijwel dagelijks contact met hun moeder.’

De secretaresse kwam binnen met koffie en dossier en verdween weer. Hij hield even op met zijn gesprek en speelde intussen met de briefopener van Salemans. Ik was perplex over wat hij vertelde. Het stomme toeval.

[pagina 34]
[p. 34]

‘Er scheiden zoveel mensen. Dat hoeft toch niet per se op een geweldig drama uit te lopen voor de kinderen. Ik heb hem aangeraden om een MOB in te schakelen, meer kan ik ook niet doen. Wellicht kunnen die tussen de ouders bemiddelen. Volgens mij is dat het enige waar het om draait.’

‘Wij hebben ook zoiets aan de moeder gezegd. Maar dat zal niet meevallen want ze staan als kemphanen tegenover elkaar. Zij wil van geen inmenging weten. Maar ik ben het helemaal met je eens.’

‘Misschien kan Hanekamp iets doen. Hij schijnt bevriend te zijn met de moeder.’

Victor had mij verteld dat Hanekamp bij de rechtbank ook optrad als haar behandelend arts en met zijn eigen vrouw spullen uit de boedel had opgehaald. Hoe graag ik Victor ook had geholpen, ik voelde me ver buiten deze affaire staan en ik had ook zo'n gevoel dat ik mijn vingers hieraan niet moest branden.

Hans Salemans kwam binnen, hing zijn jas aan de kapstok en ging zitten.

‘We moeten het helaas kort maken want over een kwartier is er een spoedvergadering voor de staf waar ik bij moet zijn.’

Hij klonk nogal verontrust. Ik kreeg enige gegevens over de patiënte. Mevrouw moest geactiveerd worden. Ze zat al maanden op dezelfde stoel en niemand begreep wat er precies aan de hand was. ‘Laat haar maar wat schilderen of zo, alles wat je doet is goed, als ze maar iets doet.’ Ik knikte en maakte quasi enkele aantekeningen. Moest ik het straks wel begrijpen en ook nog een therapeutisch antwoord hebben? In enkele minuten stond ik weer op de gang. Voordat ik door de klapdeur wilde, hield Venema me nog even staande. ‘Misschien dat mijn vrouw haar kan vertellen dat jij de meisjes gisteren hebt

[pagina 35]
[p. 35]

gezien. Of heb je daar bezwaar tegen?’

‘Waarom zou ik?’

‘Kon zijn. Zou jij niet met de moeder willen praten?’

‘Als ze daar behoefte aan heeft dan wil ik dat wel doen. Ik kan haar zeggen wat ik hem heb gezegd, meer niet.’

‘Ik zie die kinderen iedere dag.’

‘Ik begrijp het. Weet jij hoe laat het is?’

‘Bijna half tien.’

‘Dan heb ik nog even tijd.’

Ik liep door naar de kamer van Peter Beekman. De laatste maanden had ik er steeds meer behoefte aan om over mijn werk te praten. De bestaande overlegstructuren waren zakelijk en efficiënt maar weinig persoonlijk. De deur van zijn kamer stond open. Net toen ik wilde kijken of hij aan tafel zat, kwam zijn secretaresse binnen met de plantegieter.

‘Hij is er niet hoor. Er is een spoedvergadering’, zei ze.

‘Wanneer is hij bereikbaar, denk je?’

‘Misschien rond drie uur.’

‘Dat is moeilijk. Dan ben ik net bezig.’

‘Is het dringend?’

‘Nee, ik probeer morgen wel weer.’

Ik haastte me naar mijn atelier om de komende afspraak voor te bereiden. Intussen dacht ik na over de patiënte die voor iedereen een raadsel leek te zijn. De oplossing die van mij verwacht werd, bedrukte me. Ik begreep vaak geen snars van het vreemde gedrag en wist nog minder hoe het aangepakt moest worden, maar bij wie kon ik die zorgen kwijt? In de oude kliniek waren zulke vragen gewoon niet aan de orde, daar hadden ze er wel andere methodes op nagehouden, iedereen moest bezig zijn en verder geen gedonder. Elektroshock, waar de meesten als de dood voor waren of onder het spanlaken, dat wilde wel helpen. Het washok, daar werd ook

[pagina 36]
[p. 36]

weleens iemand ingestopt.

De deur vloog met een zwaai open. ‘Daag Louise, dag kind, mooi weer vandaag, ik ga de zon schilderen, eerst een sigaretje.’ Met veel lawaai werd de stoel verschoven, caballero en aansteker uit het handtasje gevist, diep geïnhaleerd en met kracht weer uitgeblazen. De goudkleurige oorbellen hingen bijna tot op haar schouders. Ze voelde eraan terwijl haar blik door het raam op de wolken werd gericht.

‘Waar zijn de anderen?’

‘Die komen zo.’

Het was de groep vrouwen uit de oude kliniek die wekelijks twee keer bij me kwamen. Omdat er van verplicht werken geen sprake meer was cultiveerden ze iedere dag zoiets als het zondagsgevoel. Rouge en lippenstift kwamen er aan te pas, armbanden en gouden kettingen. Soms een corsage. We dronken koffie en ze vertelden over alles wat ze meemaakten. Soms speelden we met vingerverf op papier of met klei. De verwondering en voldoening om een eigengemaakt beeldje, gebakken en wel, in je handen te houden was groot. Grote vellen papier werden beschilderd met net zo grote gebaren en felle kleuren. Ze waren al zo lang opgenomen dat ze tot de groep chronische patiënten hoorden. Ik wist zo goed als niets van hun achtergrond. Hadden ze geen heimwee naar familie, naar vroeger?

Het liefst had ik hen mee naar huis genomen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken