Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Muren van glas (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van Muren van glas
Afbeelding van Muren van glasToon afbeelding van titelpagina van Muren van glas

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.82 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Muren van glas

(1993)–Rosalie Sprooten–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 37]
[p. 37]

3

Ze had nooit gedacht dat tijd, zo vroeg in haar leven, in zo'n ruime mate voorhanden zou zijn. Iedere morgen, al bij het openen van haar ogen, begon ze af te tellen. De dag was ingedeeld. Een kwartier voor het stof afnemen in de kamer. Drie kwartier voor het schoonmaken van de keuken. De kat kreeg 's morgens en 's middags iets te eten en om zes uur of daaromtrent zijn volle maaltijd. Om de twee dagen werd het hele huis gezogen. Volgens schema was daar anderhalf uur voor uitgetrokken. Niet dat ze zich daar zo strak aan hield, maar het was een houvast dat ergens in een la een richtlijn voor de dag lag.

Frederik streek langs haar benen. Toen ze uit de kast een blikje pakte, liep hij voor haar uit naar de bijkeuken waar hij meestal gevoerd werd. Soms zette ze zijn bord aan de andere kant van de tafel als ze zelf ging eten, maar omdat hij dan al een volle maag had, bleef hij keurig tegenover haar op de stoel zitten. Bij de laatste jaarwisseling had ze hem een glas wijn ingeschonken maar dat had ze later zelf opgedronken. Lenig voor zijn vijftien jaar sprong hij op de koelkast waar hij dagelijks zijn eten geserveerd wenste te zien. Terwijl ze het blikje opende, stak hij ongeduldig zijn poot uit.

‘Moment meneer’, zei ze en duwde hem iets opzij.

De kerkklok sloeg half een. In de kliniek zouden de patiënten hun warme maaltijd nu al op hebben. Dan moest ze nu ook maar iets eten. Ze nam brood uit de trommel, boter en kaas uit de koelkast en een mes uit de la. Met zorg smeerde ze tot aan de randen zodat de boter ieder plekje van het brood bedekte. Het heft werd war-

[pagina 38]
[p. 38]

mer in haar handen. Ze keek naar de gekartelde rand en de scherpe punt. Dat was het natuurlijk. Dat ze daar niet eerder aan had gedacht. Ze sneed de boterham doormidden, en nog een keer en nog eens zodat er nu zes stukjes op haar bord lagen. Ze trok de la weer open, schoof even met het bestek heen en weer en vond het vlijmscherpe vleesmes. Voorzichtig ging ze er met haar vinger langs. Het kon zo in haar handtas meegenomen worden.

Moest hij werkelijk dood?

Ze voelde tranen opkomen alsof ze nu al bij zijn begrafenis stond. Brandstichters begeven zich ook onopvallend tussen het toekijkend publiek. Huilende vriendinnen zouden aan zijn graf staan, een ex-vrouw, inmiddels misschien wel twee, en veel personeelsleden uit de kliniek. Ook al diegenen die hem uit afgunst hadden gehaat om zijn vroegtijdige benoeming. Tijdens de preek zou zij vanuit het middenschip naar voren stappen en roepen dat hij er zelf om gevraagd had. Had-ie me maar serieus moeten nemen.

‘Ik beloof je dat ik je zo spoedig mogelijk schrijf.’

Ze had er smalend om gelachen.

‘Ja hoor, volgende week al’, had hij er nog grootmoedig aan toegevoegd. Dat was alweer een half jaar geleden. Iedere dag keek ze met spanning uit naar de post en eigenlijk ging het al jaren zo. Ze had er schoon genoeg van.

‘Ik begrijp jouw probleem niet, Louise. Kun je het nog eens voor me op papier zetten?’

Mijn god, hoe kon die man ooit zijn patiënten begrijpen die vaak zo cryptisch spraken? Zich verschuilen achter smoesjes. Mooie therapeutische troep daar. Een moordenaarshol, dat was het. Voordat ze het mes tussen zijn ribben stak, zou ze hem eraan herinneren hoe ze beiden, nog voor zijn benoeming, geheime vergaderin-

[pagina 39]
[p. 39]

gen hadden bijgewoond, waarin uitvoerig werd gesproken over de miserabele werkomstandigheden, tegen de wil van Peter Beekman, een angsthaas van de bovenste plank. Hoe langer ze er over nadacht, hoe onmogelijker de situatie werd. Ze kon niet meer terugkomen op haar besluit. Ze moest hem afstraffen. Jij bent zelf een machtsvreter, zou ze hem toebijten. Ik was gewaarschuwd maar ik wilde niet luisteren. En waar sta ik nou met mijn waardevolle dienstjaren? Verdomme. Zeg op kwajongen! Verdomme, verdomme. Zo hard als ze kon sloeg ze met haar vuist op het aanrecht maar daar stond net het kuipje met boter. De inhoud sloot week om haar hand. Een moment keek ze verslagen om zich heen. Ze klemde haar kaken op elkaar en verbeet zich om niet te huilen. Toen pakte ze de keukenrol uit een kastje en begon haar hand schoon te vegen terwijl haar hart bonkte van opwinding. Gelukkig geen vlekken op haar jurk. De kat wilde naar buiten. Met een elleboog opende ze de deur en keek hem na.

Een uur later stapte ze in de stadsbus.

 

*

 

Sinds enkele dagen heerste er een nerveuze sfeer in de kliniek. In de pauze gonsde het van de geruchten maar niemand wist precies wat er gaande was. Op de eerste verdieping waar staf en directie waren gevestigd, werd de ene bespreking na de andere gehouden. Victor had nog een paar keer geprobeerd me te spreken maar ik had drukte voorgewend om zijn lange verhalen te ontlopen. Dat speet me wel want ik kon niet zeggen dat hij me onverschillig liet. Het was alleen zo dat ik na mijn werk, meer dan vroeger, behoefte had aan rust. Ook andere afspraken in de avonduren vermeed ik. Gelukkig was er

[pagina 40]
[p. 40]

nu wel, op mijn verzoek, een wekelijkse afspraak met Peter Beekman tot stand gekomen om mijn werk te ‘evalueren’. Dat kwam er grotendeels op neer dat ik hem informeerde over mijn agenda want van het therapeutische hoe en waarom had hij natuurlijk ook geen kaas gegeten.

Een week na mijn gesprek met Venema, juist toen ik de kamer van Peter Beekman verliet, kwam ik Hanekamp tegen. Ik groette hem zoals gewoonlijk maar hij keek strak voor zich uit. Zeker met zijn hoofd nog in het gevecht met Courtens, dacht ik en ging naar beneden. Vreemd genoeg herhaalde zich dit twee dagen later. Ik voelde me voor gek staan want zo breed waren de gangen nu ook weer niet dat je elkaar niet zou verstaan. Ik keek hem na terwijl hij op de pas benoemde jonge psychiater Blokland toeliep. Ik was verward omdat ik niet wist of het opzet of toeval was.

 

Frits stond al bij de deur op me te wachten.

‘Wat ben je vroeg vandaag. Heb je al ontbeten?’

‘Ja’, zei hij lusteloos. Hij hield zijn hoofd gebogen en wiebelde nerveus van de ene voet op de andere. Als een gedwee schaap liep hij achter me aan de kamer in. Zijn kleren zaten weer vol etensresten. Zoiets riep herinneringen op aan de laatste jaren van mijn vader. Ik kon er niet tegen. Frits ging meteen zitten, zijn blik starend op de grond gericht.

‘Wil je tekenen of schilderen vandaag’, vroeg ik.

Hij zat weer zo dicht als een oester. Ik zag het aan de doffe blik in zijn ogen.

‘Ben je gisteren naar je ouders geweest?’

Met een ruk ging zijn hoofd omhoog en keek hij me doordringend aan.

‘Waarom zit ik hier nog steeds? Ben ik achterlijk?’

[pagina 41]
[p. 41]

Ik zocht naar een passend antwoord maar nog voor ik iets zinnigs kon bedenken zei hij: ‘Is het soms de schuld van mijn moeder dat ik niet voor mezelf kan zorgen of komt dat omdat ik niet genoeg verstand heb? Ik ben maar vier jaar op school geweest. Kan ik nu nooit de mavo halen? Hitler was toch ook een geleerde man, zuster? Hij kwam in 1932 aan de macht. Dat heb ik op school geleerd. Konden de soldaten hem niet naar de gevangenis brengen omdat hij zo'n slechte vent was?’

‘Er waren te veel mensen die dachten dat hij het goed bedoelde.’

‘Hebt u ook een hekel aan hakenkruisen, zuster?’

‘Ja, nogal. En jij?’

‘Veel mensen worden kwaad als je van hakenkruisen houdt. Dat mag niet. Wat hebben ze tegen de joden, zuster?’

‘Dat is een lang verhaal. Zal ik koffie voor je halen?’

‘Ja, met veel suiker.’

‘Wil je vandaag niet iets doen? Een soldaat boetseren bijvoorbeeld?’

‘Ik heb geen zin, zuster.’ Ik ook niet, dacht ik en stond op.

‘Ik ben zo terug.’

In de recreatiezaal stonden diverse containers vol koffie en thee. Patiënten en therapeuten kwamen uit de ateliers om hier te pauzeren. Ik vulde twee kopjes en liep weer naar Frits. Hij gooide vier suikerklontjes in het kopje, een zakje melk, roerde wild zodat de koffie over de rand spatte en dronk het in één teug leeg. Bruine druppels bleven in zijn snorharen hangen.

‘Heb je een zakdoek om je mond af te vegen?’

‘Ja’, zei hij en streek er met een mouw langs.

‘Als God nog op aarde was zou hij dan ook kwaad op de joden zijn?’

[pagina 42]
[p. 42]

‘Jezus was toch zelf een jood.’

‘Dus God was ook een jood?’

God een jood? Hoe zat dat dan? Was God een jood? Maar het antwoord op zijn vraag was al niet meer nodig.

‘De duivel heeft hier alles verpest. Die heeft de aarde verpest. Hebben de joden ook een hemel?’

‘Als jij en ik een hemel hebben dan hebben de joden die ook.’ Waarom negeerde Hanekamp mij?

‘Ik ga liever naar de hel. Ik heb al zoveel geleden op aarde en dan weet je al wat de hel is. De hemel daar weet ik niks van.’ Hij boog weer zijn hoofd. Zijn ongekamde blonde haren staken naar alle kanten.

‘Kom, we gaan boetseren.’

Maar de homp klei die ik voor hem op tafel zette, raakte hij niet aan. Was Hanekamp ontevreden over mijn werk? Had een van zijn patiënten zich over mij beklaagd?

‘In de hemel heb ik toch niks te zeggen. Daar is God de baas, net als hier.’

‘Wat zou jij doen als je veel macht had?’

Ik pakte zijn handen vast, keek hem aan en probeerde zijn aandacht te vangen. Een moment priemde zijn blik zich in de mijne. Maar hij trok zich terug en boog weer het hoofd. Wat doe ik hier, dacht ik. Zijn noodlottig leven, zonder enig uitzicht, verlamde me. Moest ik mijn handen niet troostend rond zijn gezicht leggen? En toch voelde ik op dit moment geen spoor van bezorgdheid, zijn ongewassen uiterlijk wekte eerder afkeer bij me op. En daar krijg ik salaris voor, dacht ik.

Frits tilde zijn hoofd weer op en boog naar me toe.

‘Zuster, denkt u nooit: was God maar hier? U weet toch dat ik geen macht heb. Ik zit hier in een gekkenhuis en heb niet eens geld. Geld is macht, dat weet u toch ook. Als je geld hebt kun je een pistool kopen en jezelf door

[pagina 43]
[p. 43]

de kop schieten en dan word je meteen duivel en dan ben je de baas.’ Plof. Hoofd weer naar beneden. Ik keek op de klok.

‘Ik ben een slecht mens, zuster. Waarom wil de duivel me dan niet helpen?’

‘Kan niemand anders je helpen, denk je?’

‘De duivel heeft meer macht en God stelt je alleen maar op de proef. Ik moet niks van God hebben.’

Het klonk zeer beslist. Wat moest ik hier nog tegenin brengen? Wie had zijn krankzinnigheid op Gods rekening geschoven? Het toppunt van de wanhoop was hij allang voorbij. Het maakte voor hem niet uit waar of bij wie hij zijn gedachten de vrije loop liet. Bij mij, op de afdeling of bij een toevallige voorbijganger.

‘U bent een vrouw, hè zuster? Bent u getrouwd?’

‘Nee, ik ben alleen.’ Ook alleen, had ik bijna gezegd en dacht aan Victor. Met een ruk draaide hij zich om en keek nu ook op de klok.

‘Het is tijd zuster, mag ik weer naar boven?’

‘Je bent er pas. Vertel eens hoe het gisteren was. Wat heb je thuis gedaan?’

‘Niets. Mag ik nu naar boven?’

Resoluut pakte hij de homp klei, deponeerde die in de emmer en veegde zijn handen schoon aan de trui. Het verplichte nummer zat er weer op. Zonder nog op antwoord te wachten verdween hij door de deur naar boven. Hitler, God, de duivel en de joden nam hij mee om ze volgende week in een iets andere vorm weer voor me te etaleren. Ik bleef met de kater zitten.

In de diverse gangen van de parterre bevonden zich de ateliers. De meeste collega's hadden de ramen die in de deuren zaten min of meer dicht geplakt. De een met een affiche, de ander met kleurig papier of een kunstig macramé gordijn. Toch probeerde ik tussen de kieren door

[pagina 44]
[p. 44]

naar binnen te kijken. Maar wat ik kon zien was niet meer dan het tafereel dat zich ook in mijn atelier, uur in uur uit, afspeelde. Bezige patiënten, apathische patiënten, een therapeut. De werkzaamheden in overeenstemming met het plaatje op de deur. Wat er precies therapeutisch aan was, kon ik niet zien en die vraag hield me juist zo bezig. Hoe was Frits te genezen? Kon ik daar überhaupt een rol in spelen? In de oude kliniek had ik vaak onbekommerd plezier gehad en gelachen met de vrouwen. Hun cryptische verhalen hadden mij niet vreemd in de oren geklonken. Ik kon er verbaasd naar luisteren. Soms kwam er pure poëzie uit hun mond. Wat was er sindsdien veranderd behalve de huisvesting? Niet de patiënten. Ik liep weer terug naar mijn atelier en keek in de kast naar het assortiment materialen. Mooi vond ik al die kleuren en soorten papier, verf en stiften. Alles wat ik nodig meende te hebben, was er.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken