Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Muren van glas (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van Muren van glas
Afbeelding van Muren van glasToon afbeelding van titelpagina van Muren van glas

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.82 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Muren van glas

(1993)–Rosalie Sprooten–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 45]
[p. 45]

4

Stadsbussen stonken. Desondanks stapte Louise geregeld in voor een ritje tot in het centrum. Mensen die werkten, moesten de stinkbus ook verdragen, vond ze. De weg terug liep ze in precies achtentwintig minuten, althans, als ze niet werd gehinderd door rode voetgangerslichten of schoenen met een iets te hoge hak.

Kennelijk had de chauffeur haast. Hij trok fors op, maakte op de korte afstand tussen twee haltes een hoge snelheid om dan weer abrupt te stoppen.

Louise hield zich vast aan de leuning van de stoel voor haar. De boterham die ze zojuist gegeten had, lag zwaar op haar maag, een overgevoeligheid voor het openbaar vervoer die ze van haar moeder had geërfd. Ze opende haar handtas en voelde zonder erin te kijken of het mes er nog zat. Beurs, zakdoek, lippenstift, sleutelbos, mes en vulpen. Naast haar zat een man met een beschadigd oog zoals ze dat bij honden weleens had gezien. Een soort blinde vlek. Richard had ook zo'n oog. Hij was priester geworden. Dat was lang geleden. Ze zag het allemaal weer voor zich. Het moment waarop ze verslagen met zijn brief in de hand had gestaan waarin hij haar zijn besluit liet weten. De jurk die ze toen droeg lag op zolder in een doos en in een oude agenda stak nog een verdorde roos die ze ooit van hem had gekregen.

De man tikte op haar arm. Ze schrok toen ze recht in het oog keek.

‘Weet u of deze bus naar het station gaat?’

‘Ja. Ja.’

De man knikte en keek naar buiten. Toen ze haar

[pagina 46]
[p. 46]

voeten verschoof voelde ze iets raars onder haar zolen. Een moment dacht ze aan een dooie muis maar het was een geknakte narcis. De chauffeur trok zo snel op dat ze tegen de leuning werd gedrukt. Louise moest bijna kokhalzen. Haar kwaadheid verdween langzaam maar in plaats daarvan voelde ze een toenemende behoefte om te huilen. Ze keek naar buiten om vooral maar niet het oog van de man te hoeven zien. Plotseling ontbrak het haar aan energie, ze werd bijna duizelig van vermoeidheid. Toen de bus op het Vrijthof kwam, stapte ze uit. Waar maak ik me druk om, dacht ze, maar tegelijkertijd wist ze ook dat de woede zich zou herhalen. Het gevecht met de kliniek dat in haar opkwam en weer wegzakte, was de laatste jaren een vast patroon in haar leven geworden.

Ze slenterde lang door de stad. Het was al volop voorjaar in de etalages. Zacht groen, zacht blauw, zacht roze. De zwarte jurk die ze droeg viel uit de toon en haar oorspronkelijke plan kwam haar nu wat belachelijk voor.

Ze kocht een tijdschrift en verdween in een lunchroom.

 

Het was half vijf in de middag. Louise was moe. Ze kon lopend naar huis of met de bus. Vandaag ben ik een onderwijzeres, dacht ze. Ik heb de hele dag voor de klas gestaan. De kinderen waren lastig maar ze had de problemen geklaard. Na zo'n dag hard werken kon ze beter de bus nemen. Ze kocht groenten en vlees voor het avondeten en runderhart voor de kater. Daarna haastte zij zich tussen andere werkende vrouwen die ook nog op het laatste nippertje hun boodschappen deden naar de bushalte.

Terwijl ze de straat inliep waar ze woonde, besefte ze dat ze met veel tegenzin naar de huissleutel zocht. In de handtas voelde ze de scherpe kant van het vleesmes en

[pagina 47]
[p. 47]

trok snel haar hand terug. Enkele druppels bloed zaten als rode wratten op het topje van haar middenvinger.

De kater lag in de vensterbank en rekte zich uit toen hij haar voetstappen hoorde. Ze tikte tegen het raam en riep zijn naam. Nog slaperig lui hield hij zijn ogen gesloten. Alleen zijn linkeroor draaide even in de richting van het geluid. Ze kende dat wel van hem.

Toen ze de voordeur opende, stond hij met geheven staart miauwend tegenover haar in de gang. In de badkamer vond ze een pleister voor haar bloedende vinger.

 

*

 

Frederik stak net zijn poot uit naar de blinde vink op mijn bord toen de telefoon rinkelde. Omdat ik zo gauw niet wist waar ik mijn eten moest laten nam ik het mee naar mijn bureau. Ik pakte op en noemde mijn naam. Stilte. ‘Hallo’, riep ik maar niemand liet zich horen. Ik bleef nog enkele ogenblikken met de hoorn aan mijn oor staan en legde neer. Nauwelijks had ik de eerste hap eten in mijn mond toen er weer gebeld werd. Ook nu kwam er geen reactie op mijn naam. Wel hoorde ik heel zacht ademhalen. Dacht ik eerst nog dat het om een vergissing ging, nu was ik er van overtuigd dat iemand welbewust een spelletje met mij speelde. Ik verbrak de verbinding en een beetje verstoord vervolgde ik mijn maaltijd. De kater was inmiddels vertrokken naar zijn kussen op de hoek van het aanrecht van waaruit hij me scheef bekeek. ‘Ik hengel toch ook niet in jouw bak’, riep ik. Hij draaide zijn kop van mij vandaan alsof hij voorlopig geen blik meer met mij wenste te wisselen.

Ik bracht die avond voornamelijk door met huishoudelijk werk. Belde met mijn moeder in het bejaardenhuis en met een van mijn zusters zodat er voor schilderen

[pagina 48]
[p. 48]

weinig ruimte bleef. Voor het slapen gaan realiseerde ik mij hoe gelukkig ik met mijn werk in de kliniek was. Afgezien van de vragen die ik had, gaven de contacten met de meeste patiënten mij veel voldoening. Ik telde hun namen op mijn vingers. Negentien mensen zag ik wekelijks. Sommigen een uur, anderen een hele morgen of middag. Gelukkig verdwenen ze niet allemaal, zoals Frits, na een kwartier.

De volgende morgen liep ik tussen twee afspraken door naar een verblijfsafdeling voor kort overleg. Op de trap hoorde ik de stem van Hanekamp. Plotseling was dat vreemde gevoel er weer. Hij was in gesprek met een nieuwe vrouwelijke arts. Zij knikte mij toe terwijl ze me passeerde maar Hanekamp keek straal langs me heen. Ik bleef staan. Nu wist ik het zeker. Dit kon geen toeval meer zijn. Ik haastte me naar mijn afspraak maar direct daarna ging ik naar de kamer van Peter Beekman. Hij kwam juist de deur uit.

‘Kan ik je heel even spreken?’

‘Ja natuurlijk Louise,’ zei hij, ‘kom binnen.’

‘Ga even zitten.’ Ik trilde inwendig.

‘Weet jij wat er met Hanekamp is?’

‘Hoe zo?’

‘Hij groet me niet meer.’

Peter Beekman leek even na te denken.

‘Ik weet zeker dat hij me welbewust negeert. Ik begrijp dat niet.’

Hij wreef door zijn baard, vouwde zijn handen samen en zei: ‘Ik zou het niet weten.’

‘Als er iets is, waarom zegt hij dat dan niet gewoon?’

Van een collega had ik gehoord dat de psychiater en de socioloog neven van elkaar waren. Peter Beekman stond op en beloofde zijn voelhorens eens uit te steken maar hij sloot niet uit dat er sprake van toeval was. Misschien

[pagina 49]
[p. 49]

was Hanekamp gewoon in gedachten geweest en had ik zijn gedrag ten onrechte gevoeld als een negeren van mijn persoon. Hij moest nu helaas gaan maar aanstaande maandag stond er toch weer een afspraak in de agenda zodat we dan verder over de zaak van gedachten konden wisselen. Binnen enkele minuten stond ik weer op de gang en ging hij naar een bespreking.

Ik kon me hierna moeilijk concentreren op mijn werk. Het lukte me niet om het voorval uit mijn hoofd te zetten. Ten slotte werd het piekeren zo hinderlijk dat ik besloot aan het einde van de middag naar hem toe te gaan. Ik belde zijn secretaresse voor een korte afspraak met dokter Hanekamp. Nee, dokter Hanekamp had vandaag geen minuut ruimte meer in zijn agenda, er was zoveel te doen. Ik groette haar. In de middagpauze reed ik even naar mijn huis. Wandelend door de tuin at ik wat fruit en haalde diep adem om de nervositeit te ontladen. Ik snoof de geur op van aarde en gras. Frederik zat in de tuin van de buren op een paal en leek me te observeren. ‘Dag kat’, riep ik en ging weer terug naar de kliniek.

Laat in de middag stapte ik in de lift naar de eerste verdieping en nam de trap weer naar beneden. Ik liep enkele gangen door en weer naar boven. Hanekamp was in geen velden of wegen te bespeuren. Pas twee dagen later, op vrijdagmiddag, passeerde hij me toevallig toen ik uit de kamer van de afdelingssecretaresse kwam. ‘Dag dokter’, zei ik nogal nadrukkelijk. Hij keek strak voor zich uit. Zijn openhangende witte jas ruiste aan mij voorbij. Weer was ik uit het veld geslagen. Besluiteloos stond ik in de deuropening. ‘Is er iets?’ vroeg Maria. Zonder te antwoorden liep ik achter Hanekamp aan. Hij was al door de klapdeur om naar de lift te gaan. Het hart klopte in mijn keel toen ik voor hem stond, zodat hij wel naar me moest kijken.

[pagina 50]
[p. 50]

‘Ik merk dat u mij negeert dokter’, zei ik. Mijn stem trilde en het kostte me moeite om mijn ademhaling onder controle te krijgen. Hij keek me even aan en deed een stap opzij om te passeren. Er lag een boze blik op zijn gezicht. De lippen stijf gesloten.

‘Hoe moet ik nou weten wat er is.’ Het klonk bijna smekend en dat ergerde me.

‘Ik ben zeer teleurgesteld in jou’, zei hij. Het woordje ‘zeer’ werd benadrukt.

‘Teleurgesteld? Wat heb ik dan gedaan?’ Ik kon het toch niet helpen dat ik geen therapeutische opleiding had. De tien patiënten van hem liet ik bliksemsnel door mijn geest gaan. Ik had niets gemerkt en ook nooit van Peter Beekman gehoord dat ik mijn werk niet goed deed. Zijn gezicht was rood aangelopen alsof hij op punt van barsten stond.

‘Ik had nooit gedacht dat jij je er voor zou lenen om kinderen bij de moeder weg te laten halen’, zei hij. Verbijsterd liet hij me achter.

‘Dat is niet waar, dat is een misverstand’, riep ik. De liftdeuren schoven langzaam dicht.

's Avonds belde ik Victor. Nee, hij had nog niets ondernomen. Volgende week zou hij via zijn advocaat een plan aan zijn vrouw voorleggen om de kinderen bij het MOB aan te melden.

Die avond kreeg ik het vierde anonieme telefoontje van die week.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken