Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
...De pest voor een schip (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van ...De pest voor een schip
Afbeelding van ...De pest voor een schipToon afbeelding van titelpagina van ...De pest voor een schip

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

...De pest voor een schip

(1989)–Rosalie Sprooten–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 134]
[p. 134]

Elektrotherapie

Twee dagen later werd ik ontboden in de hut van de eerste stuurman. Ik ging er met tegenzin naar toe, alhoewel ik mijn reserves tegen hem niet kon plaatsen. Hij was altijd uiterst vriendelijk, informeerde naar mijn gezondheid en geluk, maar stonk net als de Chief meestal naar de alcohol. Ik maakte iedere morgen zijn bed op, onderhield zijn hut en badruimte. Zowel in ouderdom als omvang deed hij niet onder voor de kapitein. Gelukkig had hij meestal wacht als ik in zijn hut werkte.

Evenals de kapitein had hij vanuit zijn hut uitzicht op de voorplecht van het schip. Soms stond ik tien minuten door een van zijn ramen naar buiten te kijken. Dan was het alsof ik bij Wallin op de brug stond, kaarsrecht en de handen op de rug. Vanaf die plaats was de voorste punt van het schip goed te zien. De geringste windkracht was aan het op en neer gaan van de boeg af te lezen.

 

Op mijn kloppen had hij een krachtig, ‘binnen’ laten horen. Plechtstatig zat hij in een van zijn stoelen, hij had grootvader kunnen zijn. De vier ingelijste foto's van zijn vrouw keken mij aan.

Met een gul gebaar nodigde hij me uit om in de andere stoel te gaan zitten. Verbaasd en afwachtend deed ik dat.

‘Je zult wel blij zijn met dit rustige weer, nietwaar Wilma?’

‘Als het maar zo blijft, stuurman.’

Ik zat op het puntje van de stoel terwijl hij, als een vorst die audiëntie houdt, op zijn troon zat.

[pagina 135]
[p. 135]

‘Natuurlijk kind, we moeten hopen op het goede. Heb je al gehoord van het tragische overlijden van onze vriend Oddmar Tufte?’

Ik was niet geschokt. Had ik de dood misschien in zijn ogen gezien? Meer dan een mededeling was het niet voor me. Moest ik mij daarover schamen?

‘Nee stuurman. Hoe weet U dat?’

‘De kapitein heeft via jouw man bericht ontvangen van het Consulaat in Chicago. Het is goed om weer even stil te staan bij de ernst van het leven.’

Hij sloot zijn ogen en boog het hoofd voor enige meditatie. Max had mij dit nog niet verteld. Ik dacht aan Tufte met zijn verborgen lading christelijke missioneringsdrang waarvoor ik op mijn hoede was geweest, zoals ik dat ook voor deze man was. De dag dat we uit Chicago wegvoeren, had ik van Max een plastic mapje gekregen. In een van de vakjes zat een foto van Oddmar Tufte die achter zijn bureau deed alsof hij schreef. De armen op een glimmend bovenblad, geflankeerd door een witte telefoon en een vaas met plastic bloemen. Aan de muur een grote foto van een schip op zee. Ik had me afgevraagd wat ik met het mapje moest doen. In lelijkheid paste het wel bij mijn Amerikaanse ervaringen. Nu kon ik het als een curiositeit bewaren.

Hij opende weer zijn ogen en stond op. Hij leek moeilijk te lopen, iets dat me niet eerder was opgevallen. Met trage gebaren haalde hij uit de kast twee glazen en een fles jenever. Hij zuchtte als een stoomschip.

‘Ik neem aan dat je voor de gezelligheid een glaasje mee drinkt?’

‘Liever niet stuurman, ik drink nooit.’

Dat vond hij jammer, want hij had graag een heildronk met mij uitgebracht op de eeuwige rust van de

[pagina 136]
[p. 136]

gewaardeerde Oddmar Tufte. Bovendien vond hij mij een van de aardigste mensen aan boord. ‘Just like your husband,’ haastte hij zich te zeggen.

‘Ik ben blij dat jullie aan boord zijn gekomen, zo beschaafd en vriendelijk die Hollanders. Dat is goed voor het schip.’

Had hij mij daarom laten komen? Eén glaasje werd terug in de kast geplaatst. Moeizaam ging hij weer zitten met de fles onder zijn arm geklemd.

‘Is het jou weleens opgevallen dat ik last van reumatiek heb?’

‘Het is me niet bekend, stuurman.’

‘Ik loop er natuurlijk niet mee te koop, zeker niet aan boord, dat is niet goed voor de werkverhoudingen. Men moet anderen niet met zijn zorgen belasten.’

Hij stak beide handen naar mij uit om me de binnen en de bovenkant er van te laten zien. Ik kon er niets vreemds aan ontdekken, behalve dat ze zo rimpelig waren als die van mijn vader. In zijn matrozentijd had hij er zeker zwaar werk mee gedaan, de trossen vastgehouden en zo. Nu zag ik hem zelden aan dek. In de mess had ik opgevangen dat hij zijn werk niet goed deed omdat hij te veel dronk.

Maar hoe zat dat dan met de Chief die zeker niet minder vaak dronken was? Max dacht dat het in de praktijk wel meeviel. Het schip zag er toch redelijk goed uit en werd goed bestuurd. Het leven op zee was nu eenmaal zwaar, maar een zeeman stond voor zijn taak, vond hij. Ik had hem, de raad van mijn moeder indachtig, niet tegengesproken.

De stuurman wierp een sentimentele blik op een van de foto's.

‘Mijn lieve vrouw maakt zich zoveel zorgen over mijn reumatiek. Ik moet spoedig naar haar toe. Als

[pagina 137]
[p. 137]

we in Europa zijn, ga ik hopelijk met verlof.’

‘Dat zou fijn voor U zijn.’

Ik overwoog hoe ik met goed fatsoen hier weg kon komen.

‘Ik heb het me al zo vaak voorgenomen maar telkens beslist de reder dat ik niet gemist kan worden. Sinds een jaar heb ik geen verlof meer gehad.’

Dat zou mij dus ook kunnen gebeuren als Max altijd op zee bleef.

‘Zou ik jou om enige hulp mogen vragen, Wilma?’

Een beetje kreunend stond hij weer op na zijn eerste glas in één teug geleegd te hebben. Als hij maar niet zijn pyjamabroek ging zoeken.

Uit de kast haalde hij een apparaat ter grootte van een flinke naaidoos, waar twee draden aan hingen. Hij zette het voor me op tafel. Zwaar liet hij zich achterover in de stoel zakken, schonk weer een glaasje in en leegde ook dat in een teug.

‘Kijk Wilma, ik heb iemand nodig die aan deze handel draait, dan pak ik de pinnen in mijn handen zodat ik elektrische schokken krijg. Het is heel goed voor me, weet je. Probeer maar eens.’

Het apparaat werd naar mij toegeschoven. Hij pakte de pennetjes in zijn handen en gebaarde met een hoofdknik dat ik kon beginnen.

‘Eerst langzaam.’

Ik was te verbaasd om tegen te sputteren maar wat had ik er ook tegenin kunnen brengen? Ik vond het akelig. Op de lagere school had de onderwijzer mij willen dwingen om dergelijke draden vast te houden maar ik vertrouwde hem niet. Ik was bang dat hij te vlug zou draaien. Bij een jongen die dapper had willen zijn, had ik het hele lichaam zien schokken. Om de mond van de onderwijzer lag een bevroren glimlach. In de weilanden hadden mijn broers me vaak

[pagina 138]
[p. 138]

genoeg verrast door met de ene hand de draad van de elektrische omheining vast te pakken en met de andere mij, zodat ik de schokken kreeg.

‘Draai maar iets vlugger. Nog iets, ga maar door.’

Met tegenzin voerde ik de snelheid op. Ik wist niet of er tien of twintig minuten verstreken. We zwegen beiden. Het viel mij op dat hij door zijn dikke doorgezakte buik, die meestal als een ballon over zijn riem hing, niet gewoon in een stoel kon zitten. Ik vroeg mij af wie eerder voor hem de schokjes had opgewekt. Kon hij een van de matrozen daartoe verplichten? Ik had niet de indruk dat hij echt bevriend was met iemand aan boord. De stuurman nam nog een borrel voor hij zijn therapeuticum opborg.

‘Ik moet weer aan mijn werk.’

Ik stond op en wilde weggaan.

‘Zou je overmorgen weer willen komen?’

Had ik redenen om dat te weigeren? Ik deed alsof ik een denkbeeldige agenda raadpleegde terwijl ik de klink van de deur al in mijn hand hield. Toen ik ja zei, leek hij van dankbaarheid te smelten. Zijn gezicht rimpelde.

‘Mijn vrouw zal je ook heel dankbaar zijn.’

Om dit te onderstrepen bood hij mij een mierzoete bonbon aan die de steward in zijn scheepswinkel verkocht.

Die man moet vaker naar huis, dacht ik, toen ik naar de mess ging om de tafel te dekken.

Vreemd genoeg voelde ik enige solidariteit met een onbekende vrouw, die ergens in Noorwegen op hem zat te wachten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken