Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wisconstighe gedachtenissen. Deel 1: van 't weereltschrift (1608)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wisconstighe gedachtenissen. Deel 1: van 't weereltschrift
Afbeelding van Wisconstighe gedachtenissen. Deel 1: van 't weereltschriftToon afbeelding van titelpagina van Wisconstighe gedachtenissen. Deel 1: van 't weereltschrift

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.94 MB)

XML (2.98 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/wiskunde
non-fictie/natuurwetenschappen/natuurkunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wisconstighe gedachtenissen. Deel 1: van 't weereltschrift

(1608)–Simon Stevin–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 267]
[p. 267]

Derde onderscheyt des derden bovcx van de Manens langdeloop met stelling eens roerenden Eertcloots.

Cortbegryp deses derden onderscheyts.

DIt derde Onderscheyt sal tvvee voorstellen hebben: T'eerste. vvesende in d'oir den het 11, om op een ghegheven tijt den loop des Maenvvechs verstepunts en der duysteringsne te vinden, deur vvisconstighe vvercking ghegront op stelling eens roerenden Eertcloots.

Het tvveede, vvesende in d'oirden het 12, dat de Maen met stelling eens roerenden Eertcloots de selve schijnbaer duyster aerlangde en verheyt vanden Eertcloot ontfangt, diese heeft met stelling eens vasten Eertcloots.

11 Voorstel.

Te vinden op een gegeven tijt den loop van des Maenvvechs verstepūt, en der duysteringsne, deur vvisconstige vvercking gegront op stelling eens roerendē Eertcloots.

1 Voorbeelt van t'vinden des Maenvvechs verstepunts middelloop.

T'ghegheven. Het is den tijt eens dachs. T'begheerde. Men wil daer op ghevonden hebben des Maenwechs verstepunts middelloop in schijnbaer duysteraerlangde, ghegront op stelling eens roerenden Eertcloots.

t'Werck.

Des Eertcloots middelloop doet deur het 3 voorstel des 1 boucx (welverstaende dat de getalē des Sonloops aldaer beschrevē hier om bekende reden voor Eertcloots middelloop ghenomen worden) sdaechs 0 tr. 59. 8.17.13.12.31.
Daer af ghetrocken de middelloop der voordering diemen des Maenwechs verstepunt met stelling eens vasten Eertcloots bevint te voorderen in schijnbaer duysteraerlangde op 1 dach, bedraghende deur het 11 voorstel des 1 boucx 0 tr. 6.41. 2.15.38.31.

[pagina 268]
[p. 268]

Blijft des Maenwechs verstepunts begheerde middelloop teghen t'vervolgh der trappen op een dach 0 tr. 52.27.14.57.34. 8.
Tot hier toe is voorbeelt ghegheven op den loop eens dachs, waer deur men sekerder sien can t'groot verschil deses eyghen loops, teghen den oneygen met stelling eens vasten Eertcloots, dan deur langhe tijden daer heele ronden in commen diemen verlaet: Maer want de boochskens eens dachs seer cleen sijn, sulcx dattet volghende bewijs daer deur soo claer niet vallen en soude als op meerder, soo sal ick tot dien einde andermael nemen den tijt van 90 daghen. Hier op doet den Eertcloots middelloop deur het 3 voorstel des 1 boucx 88 tr. 42.
Daer af getrocken de middelloop der voordering diemen des Maenwechs verstepunt met stelling eens vasten Fertcloots bevint te voorderen in schijn baer duysteraerlangde op 90 daghen, bedraghende deur het 11 voorstel des 1 boucx 10 tr. 2.
Blijft des Maenwechs verstepunts begeerde middelloop tegen t'vervolgh der trappen op 90 daghen 78 tr. 40.

Bereytsel van t'bewys. Om van dit bewijs wat int ghemeen te segghen eer ick totte besonder verclaring comme, soo is voor al kennelick dat des Maenwechs verstepunts loop die wy schijnbaerlick inden duysteraer mercken, ghemengt is van haer eygen mette ghene diese vanden loop des Eertcloots ontfangt, welcke om tot rechte spiegeling te geraken nootsakelick moeten onderscheyden sijn, ghelijckt int wesen toegaet, want by aldienmen sonder daer op acht te nemen, des Maenwechs verstepunt met een roerenden Fertcloot sdaechs voordering gave van 6 ① 41 ②, sulcke teyckening en rekening en soude sake niet overeencommen. Dit verstaen sijnde soo laet A B C den

illustratie

Eertclootwech beteyckenē, diēs middelpunt D, de Son E, en deur de twee punten D, E, ghetrocken sijnde de rechte lini A D E C, so beteyckent A het verstepunt, an het welck ick ten eerstē neem dē Eertcloot te wesen, daer na D A voort getrockē sijnde tot F, ick teyckē inde lini A F het punt G, beschrijf daer op als middelpunt het rondt F H bediedēde dē Maenwech, diens verstepunt ick neem te wesen F, daer na sy den Eertcloot op de boveschreven 90 dagen gecommen van A tot B, waer op haer middelloop doet deur t'werck 88 tr. 42 ① voor den houck A D B. Ick treck daer na de lini B I evewijdege met D A, en̄ B K alsoo dat den houck I B K
[pagina 269]
[p. 269]

doe de voordering diemen de middelloop van des Maenwechs verstepunt op de 90 daghen bevint ghevoordert te sijn in schijnbaer duysteraerlangde, bedraghende deur t'werck 10 tr. 2 ①: Ick stel daer na in B K t'punt L, sulcx dat B L sy de uytmiddelpunticheytlijn, en beschrijf op L als middelpunt de Maenwech K M, diens verstepunt K, en naestepunt M, treck oock D B voorwaert tot inden omtreck an N. T'bewys. By aldien het verstepunt als F gheen eyghen roersel ghehadt en hadde, t'soude, den Eertcloot ghecommen wesende an B, dan sijn inde voortghetrocken D B deur N, maer het is van daer achterwaert ghecommen tot K, als hebbende tot die plaets onder den duysteraer bevonden gheweest deur t'werck, daerom moeten wy bewijsen den houck N B K te doen de boveschreven 78 tr. 40 ①, t'welck aldus toegaet: Anghesien B I evewijdege is met D A, sulcx datmen van B deur I t'selve punt des duysteraers siet, datmen uyt D deur A sach, soo moet den houck I B N even sijn metten houck A D B, en doen als die 81 tr. 42 ①, daer af ghetrocken den houck K B I doende deur t'werck 10 tr. 2 ①, blijft voor den houck N B K 78 tr. 40 ①: Daerom op de 90 daghen in welcke den Eertcloot ghecommen is van A tot B na t'vervolgh der trappen, heeft het verstepunt in sijn eyghen roersel geloopen tegen t'vervolgh der trappen den houck N B K, doende gelijck wy bewijsen moestē 78 tr. 40 ①.

2 Voorbeelt van t'vinden des duystering snees loop.

T'ghegheven. Het is den tijt eens dachs. T'begheerde. Men wil daer op gevonden hebben des duysteringsnees middelloop in schijnbaer duysteraerlangde, ghegront op stelling eens roerenden Eertcloots.

t'Werck.

Des Eertcloots middelloop doet deur het 3 voorstel des 1 boucx sdaechs 0 tr.59. 8.17.13.12.31.
Daer toe vergaert de middelloop der achtring diemen de duysteringsne met stelling eens vasten Eertcloots bevint te verachteren in schijnbaer duysteraerlangde op 1 dach, bedraghende deur het 11 voorstel des 1 boucx 0 tr. 3.10.41.15.26. 7.
Comt de duysteringsnees begheerde middelloop tegen t'vervolgh der trappen op een dach 1 tr. 2.18.58.28.38.38.

Waer af t'bewijs deur t'voorgaende bewijs des 1 voorbeelts als daer groote ghelijckheyt me hebbende kennelick ghenouch is. T'beslvyt. Wy hebben dan ghevonden op een gegeven tijt den loop van des Maenwechs verstepunt, en der duysteringsne, deur wisconstighe wercking ghegront op stelling eens roerenden eertcloots, na den eysch.

Vervolgh.

Anghesien deur het 31 voorstel des 2 boucx bekent is des Maenwechs verstepunts schijnbaer duysteraerlangde op den anvangtijt, soo ist openbaer hoemen die sal vinden op alle ghegeven tijt, want totte plaets des an vangtijts, vervought den eyghen loop van daer af totten ghegheven tijt na de leering deses voorstels, en daer toe noch ghedaen den Eertcloots loop op den selven tijt, men heeft het begheerde. En sghelijcx is oock te verstaen mette duysteringsne.

[pagina 270]
[p. 270]

Vertooch. 12 Voorstel.

De Maen ontfangt met stelling eens roerenden Eertcloots, de selve schijnbaer duysteraerlangde en verheyt vanden Eertcloot diese heeft met stelling eens vasten Eertcloots.

 

T'ghegheven. Laet voor eerste stelling ghenomen worden t'punt A een vasten Eertcloot te beteyckenen, van A tot B sy de Sonwechs uytmiddel-

illustratie

[pagina 271]
[p. 271]

punticheytlijn, en mette halfmiddellijn B C sy op B als middelpunt beschreven de Sonwech C D E, waer in C A voortgetrocken tot E, soo is E t'naestepunt, C t'verstepunt, daer na sy tusschē den vasten Eertcloot A en B gestelt het punt F als Maenwechs middelpunt, en daer op mette halfmiddellijn F G beschreven den Maenwech G H, sniende A E in H als naestepunt, en A C in G als verstepunt, an t'welck ick voor begin neem de Maen te wesen. Op een tijt lanck daer na sy de Maenwechs middelpunt gecommen van F tot I, waer op ick mette halfmiddellijn I K, even an F G, beschrijf de Maenwech K L, diens verstepunt K, sulcx dat op den boveschreven tijt des Maenwechs verstepunt gecommen is van G tot K, en daerentusschen is de Maen van het verstepunt ghecommen soo verre als van K tot M (met soo veel heele ronden daer toe alst wesen mocht, diemen hier om bekende redenen verlaet) daer na ghetrocken A M, soo sal de Maen uyt A gesien schijnbaerlick soo verre sijn van C, wesende onder des duysteraers 65 tr. 30 ①, als den houck C A M mebrengt.

Dese teyckening des Maenwechs met stelling eens vasten Eertcloots aldus ghedaen sijnde, wy sullen totte teyckening van de ander stelling commen. Tot desen einde stel ick in C A t'punt N, alsoo dat de uytmiddelpunticheytlijn C N even sy an A B, en beschrijf op N als middelpunt mette halfmiddellijn N A die even moet sijn mette halfmiddellijn B C het rondt A O P als Eertclootwech, diens naestepunt P, verstepunt A, waer in ick neem den Eertcloot A mette Maenwech daer rontom ghecommen te sijn tot O, gheloopen hebbende den booch A O, of houck A N O. By aldien nu des Maenwechs verstepunt gheen eyghen roersel ghehadt en hadde te wijle den Eertcloot ghecommen is van A tot O, maer altijt ghebleven hadden tusschen den Eertcloot en t'punt N, t'is kennelick dattet soude wesen inde lini O N an t'punt Q, soo verre van O als van A tot G: Maer het heeft deur het 11 voorstel deses 3 boucx een roersel teghen t'vervolgh der trappen even an den Eertclootloop A N O, soo veel min als sijn schijnbaer voordering inden duysteraer bedraecht, dats den houck G A K, daerom treck ick de lini O R even en evewijdeghe met A G, en soude des Maenwechs verstepunt moeten sijn an R, gheloopen hebbende teghen t'vervolgh der trappen den houck Q O R, waerder niet noch af te trecken een houck even ande schijnbaer voordering G A K, daerom treck ick de lini O S even an A G, en alsoo dat den houck R O S even sy metten houck G F K, teycken daer in t'punt T, soo dat O T even sy met A F, en beschrijf op T als middelpunt, mette halfmiddellijn T S, den Maenwech S V R, diens verstepunt S: Maer want op den boveschreven ghestelden tijt de Maen met stelling eens vasten Eertcloots, ghecommen is van t'verstepunt K tot M, soo stel ick inde Maenwech S V R t'punt V, soo dat de booch S V of houck S T V, even is metten houck K I M, en stel de Maen te wesen an t'pnnt V. Dit soo sijnde, ick segh de Maen V uyt den roerenden Eertcloot O, ghesien te worden onder de selve schijnbaer duysteraerlangde daer de Maen an M onder ghesien wort uyt den vasten Eertcloot A, en dat de verheyt O V even is mette verheyt A M, om dese reden. T'bewys. Anghesien O R evewijdeghe is met A G, en den houck R O S even metten houck G A K, soo moet O S evewijdeghe sijn met A K. Voort anghesien den houck S T V, even is metten houck K I M, soo is de lini T V evewijdeghe met I M, boven dien soo heeft den driehouck T O V twee sijden T O, T V, even en evewijdeghe met des driehoucx I A M twee sijden I A, A M, waer deur haer derde sijden O V, A M oock even en evewijdeghe sijn, en daerom wort de Maen an V uyt den roerenden Eertcloot O, ghesien onder de selve schijnbaer duyste-

[pagina 272]
[p. 272]

raerlangde daer de Maen an M onder gesien wort uyt den vasten Eertcloot A, en de verheyt O V is even mette verheyt A M. T'beslvyt. De maen dan ontfangt met stelling eens roerenden Eertcloots de selve schijnbaer duysteraerlangde en verheyt vanden Eertcloot diese heeft met stelling eens vasten Eertcloots, t'welck wy bewijsen moesten.

Vervolgh.

T'is kennelick, datmen om op een ghegheven tijt te vinden de Manens schijnbaer duysteraerlangde gegront op stelling eens roerenden Eertcloots, sal soucken des Maenwechs verstepunts schijnbaer duysteraerlangde na de manier vant vervolgh des 11 voorstels, en daer na de rest ghelijck met stelling eens vasten Eertcloots, maer t'eenemael te rekenen op de stelling eens vasten Eertcloots valt gherievigher, om de redenen die t'haerder plaets breeder verclaert sullen worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken