Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wisconstighe gedachtenissen. Deel 5: van de ghemengde stoffen (1608)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wisconstighe gedachtenissen. Deel 5: van de ghemengde stoffen
Afbeelding van Wisconstighe gedachtenissen. Deel 5: van de ghemengde stoffenToon afbeelding van titelpagina van Wisconstighe gedachtenissen. Deel 5: van de ghemengde stoffen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.14 MB)

XML (0.62 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/wiskunde
non-fictie/natuurwetenschappen/natuurkunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wisconstighe gedachtenissen. Deel 5: van de ghemengde stoffen

(1608)–Simon Stevin–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

An myn heer Maximiliaen de Bethune, Hertoch van Seully, Pair van Vranckrijck, Marcgraef van Rosny, Raetsheer des Conincx insijnen Raet van Staet en Prive, Sijn ordinaris Camerlinck, Capiteyn van hondert peerden van ordonnancie van sijn Maiesteyt, Groot Voyer, Grootmeester vande Artillerie, en Superintendent der Financen van Vranckrijck, Gouverneur voor den Coninck in sijn landen van Poictou, en Superintendent der Fortificatien vant Coninckrijck &c.

Myn Heer na dien mijn voornemen is dese beschrijving u E. toe te eygenen, soo salick eerst verclaren d'oirsaeck die my daer toe bevveecht heeft: Tis openbaer dat der groote Coopluyden Penningmeesters diemen Cassiers noemt, het ghelt haers Meesters tot hun eygen baet soo niet gebruycken en connen, ghelijck vvel doen de Penningmeesters der Vorsten, uyt oirsaeck dat den Coopman deur sijn Bouckhouder altijt vveet vvat gelt sijn Cassier teghenvvoordelick sonder vvederspreking in casse moet hebben: T'vvelck den Vorst van sijn Penningmeesters onbekent is, vvant hoevvel mē jaerlicx maect slot van rekening eens voorgangē jaers, en datse t'selve slot voldoen, nochtans soo en heeft den Vorst geen bevvijs van t'ghene sy int volgende onbesloten jaer of jaren meer ontfanghen hebben dan uytgegheven, t'vvelck al op hun segghen an moet commen, te meer datse (buyten Cassiers gebruyck) voor alle schulden verantvvoorden. Hier uyt volght datter tusschen den Vorst en sijn Penningmeesters (alanders dan tusschē den Coopman en sijn Cassier) geen eintlick slot van rekening met volcommen oplegging der resten gemaect en vvort, dan als sy uyt het amptscheyden, of mette erfghenamen na hun overlijden, vvelcke dan dickvvils het slot voldoen met een hoop bancquerouten en quade schulden, diese bevvijsen op hemlien niet te moeten commē, en dat deur een ghemeene reghel, vvelcke voor de ghene diese vvel volght, vast gaet, gelijck t'sijnder plaets verclaert salvvor-

[pagina 6]
[p. 6]

den. Nu dan den Heer vant gelt by sijn Penningme esters in vvesen geen kennis noch bevvijs hebbende, soo volght hier uyt dat hemlien na ghelt ghevraecht sijnde, soo sy antvvoorden datter geen en is t'moet daer by blijven, den Vorst mach vvel anders vermoeden, of vveten dat hy sijn eyghen penninghen op intrest moet lichten, maer hy en cant niet bevvijsen, dan siet sich met open oogē tot achterstel commen, en sijn benautheyt geduerlick versvvaren, te meer dattet cleen overschot van een groot incommen, op dergelijcke voet inde dispense deurvliecht. Maer de groote Coopluyden verstaen hun stuck beter, vvant by aldiense sulcken stijl volghden, daer souder vveynich groote Coopluyden blijven, en hun Cassiers soudē so vvel schatten veroveren als Vorstelicke Penningmeesters. By aldien de Coopluyden sulckē manier van bevvijs te vvercke stelden, inden handel die hun Facteurs voor hemlien doen, gelijck de Vorsten gebruycken over de Facteurs van hemlien dispense, sy en souden met sulcken vrymoedicheyt soo grooten handel niet drijven alsmen vvel siet ghebeuren.

Doirsaeck die my tot dese verlijcking bevveeghde is dusdanich ghevveest: Nadien ick my dadelick gheoeffent hadde in Coopmansche bouckhouding en cassierschap; Daer nain stof van Finance (t'een T'antvverpen, t'ander in Vlaender int quartier vande Vryen) en in dese sake soo veel ghesien als my de omstandighen toelieten, ick viel in vermoeden, ja gheloofde vastelick, dattet den Vorsten meugelick vvas in dese sake des Coopmans vvijse te volgen, en soo nauvve te vveten vvat penningen hun Tresoriers en ander Penningmeesters onder hun hebben, als de groote Coopluyden dat van hun Cassiers bekent is: Oock inde dispense sulcke versekertheyt te connē hebben vande vvaren van contabel slete den Officiers ghelevert, als de Coopluyden vande goeden die hemlien Facteurs verhandelen, Maer dit gheloof bestont een tijt langh alleenelick in ghedachten sonder vruchten, ja sonder te denc-

[pagina 7]
[p. 7]

ken datter oyt vruchten af souden ghecommen hebben, vvant t'vvas verre van yet te doen, gemerckt my niemant en bejegende om daer af soo te spreken dat icker af mocht verstaen vvorden, uyt oirsaeck datmense soo ick meyne selden ontmoet, die hun in d'een en d'ander handel dadelick gheoeffent hebben, Doch ist daer na by ghevalle gebeurt dat sijn Vorstelicke Genade hoorende des Coopmans bouckhouding een nieuvve const te vvesen, vveerdich onder de vrye gerekent te vvorden, begeerich vviert die te verstaen, begaf hem tottet leeren, quam daer af tot grondelicke kennis, vvaer benevens hy ghenouchsaem ervarentheyt hebbende in stof vā Domeine, so deur geduerige oeffening in sijn eygen saken, als in die van sijn Gouvernementen, heeft opentlick gesien het boveschreven seer vvel meughelick te sijn: Inder voughen dat hy tottet uytrechtē van dien niemants bevveging en behoufde, maer de sake in sijn eygen Domeinen (daer hy niemants teghenvvorsteling in ondervvorpen en vvas) stracx te vvercke stelde, en met vernoughen de uytcomst sach. Nu dese sake buyten alle mijn vermoeden sulcken anvang gecregen hebbende, my docht oirboir voorder de handt daer an te houden, en dat om drie voornamelicke punten. Tē eersten om te bevvijsen dat die Penningmeesters, of vviet oock vvesen mocht, feylen, achtende dese oeffening geen Vorstē te betamen, niet gedenckende soot schijnt, vvat Koningē hier in gearbeyt hebben, niet heymelick, maer geschreven Ordonnantien, instructien, en edicten daer af uytghevende. Ten tvveeden op dat Coopmans Bouchouders, die hun mochtē vvillen begeven tot bouckhouding in Domeine, of Finance sonder nochtans in die stof ervarē te vvesen, dit voorbeelt tot hulp mochtē nemen. Ten derdē op dat deur gemeene kennisdeser Vorstelicke bouchouding, de selve verbetert mocht vvorden, en by ander Vorsten int gebruyck geraken soo veel meughelick vvaer, om alsoo te voorcommen een svvaricheyt, daer de vveerelt vande oudtste tijden daer ons ghedachte-

[pagina 8]
[p. 8]

nis af gebleven is, een groote quelling me ghehadt heeft. Tot dien einde heb ick desen handel als oeffening van sijn Vorstelicke Genade, onder sijn Wisonstighe ghedachtenissen vervought, en de selve vooryghelick laten uytgaen: Oock die u E. toegheeyghent, uyt oirsaeck vande gemeene fame dieder overal verbreyt is van u Wijs beleyt der Finance van Vranckrijck, vvelcke ghy als Superintendent (beneffens u ander groote Ampten en Gouvernementen) op corten tijt vvonderbaerlick opgerecht, en soo vervallen sy vvas vveder op de beenen gheholpen hebt, t'vvelck my doet achten, dat by aldien tot bevoordering van sulcke stof yet in desen handel ghedaen is, dattet u niet mishaghen en sal.

Ende hoevvel het te vermoeden staet, dat ander vvichtighe saken niet toe en sullen laten u met dese dinghen te becommeren, ja dattet lesen deser toeeyghening u t'onpas sal meughen commen, nochtans heb ick besloten dit aldus te doen, deur dien my gheen bequamer middel int ghedacht en quam, om totte boveschreven bevoordering der sake te gheraken: Doch al vvaert datter gantschelick gheen met allen uyt en volghede, soo en sal daerom mijn aerbeyt niet heel te vergeefs sijn, gemerct dat vande sake dadelick proef is die mijn Meester behaecht, vvaer benevens ick noch hope mijn goede meining by anderen int goede te sullen ghenomen vvorden. Vaert vvel. Gheschreven inden Haech inde maent van Augustus 1607.

 

Door u ootmoedich onderdanich dienaer

Simon Stevin.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken