De opkomst en bloei der Vereenigde Nederlanden
(1774)–Simon Stijl–
[pagina 259]
| |
Van de Romeinsche republiek.Men schryft den val der Staten toe aan de gebreken, welken het ogenblik van hunnen ondergang voorafgegaan zyn; maar dit gebrek hadt een zaad, dat reeds lang gezaaid was, en welks opschieten zyne verwoestingen niet hadt doen gevoelen dan op het ogenblik zyner rypheid. Verschillende oorzaken lopen samen tot het verval der Ryken. Dus wordt de ondervinding van gebeurtenissen onnut, om ons onderrigting te geven omtrent de middelen, om hetzelve te voorkomen. Hetgene geschied is is alleenlyk de mogelykheid, en niet de zekerheid van toekomende gebeurtenissen. Machiavel, een verheven staatkundige, bouwde zyne grondstellingen op het voorbeeld der Vorsten van zynen tyd, en dergenen, die hem voorafgegaan waren. Maar gelyk dezelfde uitwerkselen verschillende oorzaken gehad hebben in de tyden, die gevolgd zyn, zo worden deze redeneringen, op de ondervindinge gevestigd, op hare beurt door deze zelfde ondervinding wederlegd. Men moet derhalve geen vonnis opmaken uit gebeurtenissen, op zig zelven en alleen genomen, dewyl de eene een wederlegging is van hetgene de andere schynt te bewyzen. De twede der Keizeren zou ten tyde van Regulus slegts een minbekende staatzugtige geweest zyn; zyne begeerten, te onder gedrukt zo haast ze opgekomen waren, zouden hem eenen nieuwen weg aangewezen hebben. De rykdommen van Asia deden de kunsten te Rome bloejen. De rykdommen van Persie en den Indus, Griekenland ten prooi geworden, deden het in veragting en onbeschaafdheid vallen. | |
[pagina 260]
| |
Wanneer men de oorzaaken van de verheffinge en van het verval van een Ryk wil ontwikkelen, moet men het in zyne kindsheid, in zyne jeugd, en in zyne ryper jaren beschouwen. Men zal bevinden, dat de wapenen het eene kortstondige grootheid kunnen bezorgen, maar dat het zyne vastigheid alleen verschuldigd is aan de wysheid zyner wetgevinge. Een oorlogzugtig volk, wanneer het door den breidel der wet niet gestuit wordt, is niet anders dan een stroom, welke zig over de vlakte verspreidt, die 'er door overstroomd wordt. Het is een onzinnige, wiens kragten door eene brandende koorts uitgeput worden. Het is niet de geschiedenis van het overwinnende Rome, welke ik hier mededeele. Het is het tafereel van zyne regeringe, van zyne deugden en van zyne zwakheden. Van alle de schryvers is Dionysius de Halicarnasser degene, die de meeste onderzoeken omtrent de oudheden van deze meesteres der wereld gedaan heeft. Hy geeft haar tot stigters eene volkplanting van Albaners, die een vast verblyf in dat gedeelte van Italie kwam zoeken, onder aanvoeringe van Romulus, kleinzoon van Numitor, koning van Alba. Het bestek van wetgevinge, door dit hoofd van gelukzoekers ingerigt, was, naar het oordeel van Polybius en Dionysius den Halicarnasser, het werk der zuivere reden, en eener staatkunde, die het meest met de regten der menschelyke natuur bestaanbaar was; het was eene vereeniging van de Alleenheerschinge, van de regeringe der voornaamsten, en van de Volksregeringe. Daar deze drie regeringsvormen een juist evenwigt onder zig bewaarden, zo verzekerden zy hare onderlinge behoudenis. De vorm van regeringe, in deze nieuwe stad vastge- | |
[pagina 261]
| |
steld, was geschikt volgens die van Alba, welke zelfs was ingerigt volgens het plan van Lycurgus, welk ons toont, dat de Albaners afstammelingen der Spartanen waren, welker gestrengheid en oorlogzieke neigingen zy ook hadden. Romulus ontsing de kroon als eene beloning van zyne deugden en bekwaamheden; hy behieldt dezelve door het beste regt van allen, te weten, door de eenparige verkiezinge van een vry volk, welk 'er altyd belang by heeft, om den waardigsten te verkiezen. Dees nieuwe koning was byna altyd in oorlog met zyne naburen. Dewyl zyn volk gene ambagten, noch koophandel, noch naarstigheid hadt, kon het zig van het nodige niet voorzien, dan door den buit, welken het behaalde op zyne vyanden, welker vrouwen het wegnam, en welker vee het uit de weiden roofde. Het was 'er nog niet te doen, om gewesten te verwinnen. De staatzugt bepaalde zig alleen, om eenige schoven koren en eenige kudden, wegtenemen: dusdanig een begin hadden de zegepralen van de verwinnaars der wereld. Romulus maakte van de gehele natie een leger van geregeld krygsvolk, waar de vrygelatenen, en de handwerkslieden niet op de rol aangeschreven wierden; hy zou geoordeeld hebben, een vry mensch schande aantedoen, indien hy hem eenig ander werk dan den landbouw of den oorlog vergund hadt. Het was in dat stuk, dat hy zig van de wetten van Lycurgus verwyderde, die aan de slaven den landbouw en de zorg voor de kudden overliet. De kunst van den oorlog was zeer ongeschikt. Dewyl de steden niet bevestigd waren, zo hadt men ook gene werktuigen uitgevonden, om belegeringen te doen. Een oorlog was niets anders dan een kortstondige inval | |
[pagina 262]
| |
in het regtsgebied van den vyand; de soldaat hadt gene bezolding, maar het gevaar werdt hem door den buit vergoed. Men nam zekere orde in agt in de manier van plonderen, dewyl struikrovers ook wetten onder elkander hebben. Het Romeinsche Volk begon eigenlyk geen opgang te maken, dan na dat het zig vereenigd hadt met de Sabiners, eene dappere Natie, gelyk de Spartanen, van welken zy afstamden. Romulus, krygsman en wetgever, verbeterde vele gebreken in den regeringsvorm van Lycurgus; by voorbeeld, de uitvoerende magt werdt in handen van eenen enkelen persoon gegeven. De grote bedieningen van den Staat werden aan de oudste familien en den Adel toebetrouwd. De gemene burgers hadden op hunne beurt het vermogen, om de overheden te verkiezen, om de wetten, door de koningen voorgesteld, te bevestigen, en om over de zaken van den oorlog te raadplegen; maar hunne besluiten waren zonder kragt, byaldien zy niet het zegel der goedkeuringe van den Raad hadden. Men kan niet bepalen, of de dankbaarheid der Romeinen het hoogste gezag by de familie van hunnen wetgever zou hebben doen blyven, dewyl hy gene kinderen naliet. Men weet alleenlyk, dat de kroon verkiesbaar bleef. De hoogmoedige reden besluit daaruit, dat de gewoonte, om eenen meester te verkiezen, den voorrang heeft boven de gewoonte, welke dit voorregt aan de geboorte geeft. By den eersten opslag schynt deze voorkeuze wettig, dewyl de Natie onder de regeringe van eenen meester, welken zy niet heeft verkozen, haar lot aan het geval overlaat; in plaatse dat, zo zy hem hadt verkozen, zy eene beloning aan den waardig- | |
[pagina 263]
| |
sten toestaat, wiens voorbeeld alle de burgers aanmoedigt, om hem natevolgen. Dit is een van die redeneringen, welke door de ondervinding van alle tyden en van alle landen wederlegd worden. De verkiesbare tronen zyn nooit door de grootste koningen beklommen geweest, het zy dat hun al te naauw bepaald gezag het goede gestuit heeft, welk zy doen wilden, of dat hunne schikkingen zyn omvergestoten door opvolgers, welker werk dezelve niet waren. Daarenboven, wanneer de kroon erslyk is, is het een goed, welk de Vader zynen nakomelingen nalaat. Na den dood van Romulus werdt Numa, een man van een zeer verschillend karakter, met goedkeuringe van alle Romeinen verkoren, om hem optevolgen. Dees grote vorst, zo gematigd, als de ander staatzugtig geweest was, temperde die driftige begeerte, welke zyne onderdanen tot den oorlog, of liever tot het roven, hadden. Hy veragtte die woestheid, natuurlyk aan elke Natie eigen, welke niets ademt dan vegten en plonderen. Hy boezemde hun den smaak voor nutte kunsten in, hy wist hen gevoelig te maken voor de zoetigheden der samenlevinge in een vreedzaam leven. De Godsdienst was een bolwerk, welk hy der losbandigheid tegenstelde; en na dat hy als wetgever tot hen hadt gesproken, sprak hy hen nu aan als een mensch, door de Godheid aangeblazen, overtuigd, dat het gemakkelyker is, de menschen door het wonderbaare te misleiden, dan hen door de reden te besturen. De Romeinen, door den uitlegger van den wil des hemels onderrigt, gingen van de losbandigheid tot de liefde van hunnen pligt over. De Godsdienst werdt vastgesteld, en de getrouwheid van den eed was bovenal onschendbaar. De langdurige rege- | |
[pagina 264]
| |
ring van dezen weldoenden koning was de gelukkigste tyd, welken Rome ooit sedert zyne stigting tot zynen val toe kende: het hadt in 't vervolg zeer luisterryke voordeelen; maar de moeders hadden kinderen te bewenen, en de Staat burgers te betreuren, in plaatse dat in den tyd van drie en veertig jaren, welken Numa op den troon zat, het algemene welvaren door generhande burgerlyke oneenigheid, noch door eenigen buitenlandschen oorlog ontrust werdt. De Romeinen beweenden hem als hunnen gemenen vader. Tullus Hostilius, na Numa tot koning verkoren, geloofde de oorlogzugtige neigingen van zyn volk wederom te moeten gaande maken, welken eene te langdurige vrede scheen uitgedoofd te hebben. Hy voerde den oorlog met roem, en na drie en dertig jaren geregeerd te hebben, werdt hy met zyne gehele familie van den donder verpletterd. Anderen beweren, dat hy door Ancus Martius, kleinzoon van Numa, vermoord werdt, die in die hoedanigheid voorgaf, regt op de kroon te hebben. Indien hy niet de uitvoerder dezer misdaad was, plukte hy 'er ten minsten de vrugten van, naardien het volk hem eenen scepter in de hand gaf, die door eenen moord bezoedeld was. Zo haast hy den troon hadt beklommen, toonde hy, dat hy waardig was denzelven te bezitten. Hy herstelde vele inzettingen van Numa, die gedurende de regeringe van zynen voorzaat verwaarloosd waren; Rome werdt vergroot, 'er werdt een haven gegraven, en de vestingwerken werden tot aan den oever van den Tiber uitgestrekt. Na eene regering van vier en twintig jaren stierf hy eenen natuurlyken dood. Lucius Tarquinius werdt tot den troon geroepen, waarvan zyne geboorte hem scheen uittesluiten, maar | |
[pagina 265]
| |
zyne verdiensten deden vergeten, dat hy een Griek van oorsprong was, en zyne begeerte scheen zig enkel te bepalen, om het voorregt van Romeinschen burger te genieten. Zyne regering was vrugtbaar in gebeurtenissen. Hy was het, om zo te spreken, die Rome bouwde, welk tot nog toe alleen bestondt uit kleine hutten, zonder orde en zonder straten verspreid, veeleer geschikt, om 'er beesten in op te sluiten, dan om 'er menschen te herbergen. Hy liet die rioelen maken, welken de reiziger nog heden bewondert: hy versierde de Stad met openbare gebouwen; het regtsgebied werdt vergroot; het getal der Raadsheeren werdt vermeerderd tot op drie honderd. Eindelyk na eene regering van agt en dertig jaren werdt hy vermoord door de zoonen van Ancus Martius, die zig door zynen dood eenen weg meenden te banen tot den troon, die door hunnen Vader bekleed was geweest; maar zy vonden zig in hunne hoop bedrogen. Zy, welken zy gebruikt hadden, om den moord te verrigten, werden veroordeeld, het leven te verliezen; zy zelven werden gebannen, en hunne goederen verbeurd verklaard. De gedagtenis van dezen voortreffelyken Vorst was den Romeinen zo kostelyk, dat zy tot dankbaarheid Servius Tullius benoemden, om hem optevolgen, wiens verheffing het werk des volks was zonder toestemminge van den Adel. Deze Vorst, even zeer tot den oorlog als tot de regering geschikt, hadt meer bekwaamheid dan alle zyne voorzaten; maar dewyl hy tot de volksregering scheen overtehellen, zo was hy altyd onaangenaam by de raadsheerlyke familien, die zyne verheffing tot den troon als eene onwettige bezitneming aanmerkten. Als Wetgever en overwinnaar onderwierp hy de Latynsche steden, die | |
[pagina 266]
| |
door volkplantingen van Alba gestigt waren. Dewyl zy eenen gemenen oorsprong met de Romeinen hadden, zo haalde hy hen over, om een tempel te Rome te bouwen, om het middelpunt hunner vereeniginge te zyn. Men kan zig geen regtmatig denkbeeld van de Romeinsche Republiek vormen, indien men gene kennis heeft van de instellingen van Servius Tullius. Deze Vorst gebood alle Romeinen, op straffe van gegeesseld en als slaven verkogt te worden, om te komen opgeven hunne namen, bynamen, hunnen ouderdom, dien van hunnen Vader, moeder, vrouw en kinderen, de plaats van hun verblyf, het zy in de stad of op het land; hun werdt by dezelfde straf opgelegd, verklaring te doen van alle hunne goederen. Dusdanig was het midddel, waarvan hy zig bediende, om eene geregelde krygsmagt opterigten, welke tot op den tyd van Marius stand hield. Wanneer alle de opgaven in een algemeen register opgeschreven waren, werdt het Volk in zes klassen verdeeld. De eerste begreep de genen, welker goederen honderd minen Ga naar voetnoot(a) beliepen. Hy liet hen eene volmaakte wapenrusting nemen, en verdeelde hen in tagtig Centurien, van welken veertig uit jonge lieden bestonden: de sterksten waren bestemd, om ten tyde van oorlog te velde te trekken, de veertig anderen moesten ter verdediginge van de stad terugblyven. Deze tagtig Centurien maakten eene bende ligt gewapend voetvolk uit; hy voegde 'er agttien Centurien ruiters by, gekozen uit degenen, die de rykste erfgoederen bezaten, en welker geboorte de aanzienlykste was. | |
[pagina 267]
| |
Dus bestondt de eerste klasse uit agt en negentig Centurien. De twede, derde en vierde klassen maakten elk niet meer dan twintig Centurien uit; zy bestonden uit burgers, welker bezittingen geschat waren van vyf en twintig tot vyf en negentig minen. Hy wapende hen nog ligter, volgens hunne verschillende klassen. Hy voegde by de twede klasse twee Centurien schilddragers en piekeniers, en by de vierde twee Centurien trompetters, die de muziek van het leger uitmaakten. De vyfde begreep diegenen, welken omtrent twaalf minen bezaten; zy werdt verdeeld in dertig Centurien, enkel met werppylen en slingers gewapend. De zesde, welke de talrykste was, maakte slegts eene enkele Centurie uit, en bestondt uit de armste burgers, die van alle soorten van belastingen en krygsdiensten vry waren. Door deze wyze schikking viel de last van den oorlog voornamelyk op degenen, die best in staat waren, denzelven te dragen: by voorbeeld, indien het nodig was, twintig duizend man te heffen, dan nam Tullius dit getal uit de vyf eerste klassen, en deedt elk zyne hoeveelheid opbrengen. Vervolgens berekende hy de nodige somme tot uitvoering van den oorlog, en verdeelde deze somme over alle de Centurien, van welken ieder persoon naar evenredigheid zyner goederen betaalde; daar nu dus de ryken, die in kleiner getal waren, zig in meer Centurien verdeeld bevonden, zo waren ze ook verpligt, menigvuldiger dienst te doen, en de zwaarste belastingen optebrengen. Men oordeelde toen, dat het regtmatig was, dat hy, die de meeste bezittingen te behouden hadt, ook het meeste toebragt tot de middelen, om dezelven te verdedigen. Op gelyke wyze zou het ongerymd geweest zyn, dengenen met schattingen te bezwaren, die aan het | |
[pagina 268]
| |
nodige gebrek hadt; het zou onmogelyk geweest zyn, hem tot den krygsdienst te verpligten, dewyl de Romeinen op hunne eigen kosten dienden; en volgens Titus Livius ontfingen de soldaten gene bezolding tot op het jaar 368, na de bouwing van Rome. De langdurigheid van het beleg van Veji, welk tien jaren duurde, bragt deze nieuwigheid in zwang. Deze schikkingen stelden de ryken aan de grootste onkosten, en aan de grootste gevaren bloot. Tullius gaf hun eene vergoeding daarvoor, door het voornaamste gezag in hunne handen te stellen. Het volk moest omtrent zyne ware belangen misleid worden: zie hier de kunstgreep, waarvan hy zig ten dien einde bediende. Volgens de gesteldheid van den Staat, door Romulus vastgesteld, hadden de verkiezing zo wel van burgerlyke overheden als van krygsbedienden, de bekragtiging der wetten, de verklaaringen van oorlog, de verbonden van vrede, gene kragt, dan wanneer zy met de goedkeuringe des Volks bekleed waren; maar dewyl men by Curien stemde, waarvan in elke wyk tien waren, zo gaf de geringste burger zyne stem zo wel als de aanzienlykste; by gevolg, daar de armen altyd veel groter in getal zyn dan de ryken, zo waren ze altyd van de meerderheid verzekerd. Tullius schafte deze gewoonte af, door de stemmen by Centurien optenemen. Het was door deze kunstgreep, dat hy tot de ryken die meerderheid overbragt, welke de armen te voren hadden; want, dewyl men altyd begon met het opnemen van de stemmen der eerste klasse, welke uit agt en negentig Centurien bestondt, zo hadt zy altyd drie stemmen meer dan de anderen met elkander, ten minsten indien de meningen niet verschillende waren. In dat geval beriep men zig op de Centurien der twede en | |
[pagina 269]
| |
volgende klassen, tot dat 'er zeven en negentig stemmen van dezelfde meninge gevonden werden. Maar deze tegenkanting was zo zeldzaam, dat de geschillen byna altyd beslist werden, zonder de stemmen der vyf laatste klassen optenemen, welker stemgeving dus van geen vrugt was. Tullius hadt zyne twee dogters uitgehuwelykt aan Tarquinius en Aruns, kleinzoonen van zynen voorzaat, over welken hy gedurende hunne minderjaarigheid de voogdyschap hadt overgenomen. Tullia, de jongste zyner dogteren dreef den hoogmoed zelfs tot wreedheid. Deze vrouw, van staatzugt blakende, was minder te vreden, met de dogter eens Konings te zyn, dan zy zig vernederd dagt, door eenen onderdaan in haren man te zien. De staatzugt, waarvan ze blaakte, maakte haar wreed en ontaard, maar de gematigdheid van Aruns, leide een breidel op hare misdadige begeerten; te vergeefs sloeg zy hem voor, haren Vader van den troon aftezetten: deze vrouw, verwoed geworden, om dat ze hem niet tot haren medepligtige kon maken, wendde zig tot Tarquinius, die alle de bekwaamheden van eenen groten man, en alle de ondeugden van eenen booswigt bezat. Zy boodt hem hare hand en haar hart aan, indien hy zyne regten op den troop wilde doen gelden, en zig in de plaats van haren Vader stellen; de voorslag werdt aangenomen. Dit bloedschandig huwelyk was voltrokken, zo haast het was voorgeslagen. Aruns en de zuster van Tullia waren de eerste slagtoffers van deze wandrogtelyke vereeniginge; derzelver dood baande hun den weg ten troon. Tarquinius, waardig egtgenoot van eene vrouw die zo wreed was als hy, poogde Tullius door den Raad te doen afzetten. Niets stondt hem verder in den weg dan de | |
[pagina 270]
| |
schande, van ondankbaar en ontaard geweest te zyn. Na deze vrugteloze poging liet hy den ouden koning voor de poort van zyn paleis vermoorden, en de wrede Tullia, te zeer verbasterd, dan dat zy eenige knaging zou gevoelen, was fel genoeg, om haren wagen over het bebloede lighaam van haren ongelukkigen Vader te doen ryden. Dus, door overspel en Vadermoord te vereenigen, baande Tarquinius zig den weg ten troon, en na dat hy zig op eene onregtmatige wyze in het bezit daarvan gesteld hadt, bestondt hy, een dwingeland te worden. De raadsheerlyke familien, heimelyke vyanden van Tullius, waren in den beginne zyne medepligtigen, maar welhaast werden zy 'er slagtoffers van. Zyne eigen ondervinding hadt hem geleerd, dat zy voor koningen ontsachelyk waren; zyne eerste zorg was, om hen kleiner te maken. Alle de vrienden van Tullius werden aan de bekommernissen zyner staatzugt opgeofferd; en dewyl hy de gierigheid nog boven de staatzugt gehoor gaf, was het genoeg ryk te zyn, om als strafwaardig gehandeld te worden. De eerste bedieningen van Staat waren de beloning voor de uitvoerders zyner wrake: de Tiber was het graf der aanzienlykste raadsheeren; de vreze voor den dood was eene wezenlyke straf voor alle burgers; velen verlieten hun Vaderland, om in een vreemd land eene schuilplaats te zoeken. Deze Raad, waar de vryheid de voorzitting hadt, was nu niets anders dan eene verzameling van slaven, die ter aarde nedergestrekt liggen voor eenen Meester, die hen beschouwt als even onwaardig om te leven en te sterven. De gemene burgers waren langen tyd de inschikkelyke aanschouwers van zo vele buitensporigheden. Zy herin- | |
[pagina 271]
| |
nerden zig vervolgens, dat Tullius hun beschermer was geweest, en dat de Raad enkel uit hunne dwingelanden opgerigt was. Deszelfs verdrukking scheen hun eene regtvaardige wraak van den dood van Tullius te zyn, die ongestraft was gebleven; maar zy werden op hunne beurt de slagtoffers van de wreedheid des Dwingelands. De wetten, door Tullius vastgesteld, dienden hun tot eene bescherming tegens de verdrukking der Raadsheerlyke familien; deze wetten werden afgeschaft. De last der schattingen beroofde hen van hunne goederen; alle openbare byeenkomsten werden afgeschaft, het was zelfs verboden, in de tempelen ter verrigtinge van Godsdienstige plegtigheden samen te komen, onder voorwendsel van samenzweringen te voorkomen. Deze zo hoogmoedige Romeinen droegen hunne vernedering zonder tegenspreken. Om hen van hunne bekommernissen aftetrekken, hieldt Tarquinius hen buiten 's lands bezig in oorlogen, welken hem gelukten; en vrezende, dat de voordeelen van den vrede hunnen moed wederom mogten doen opwakkeren, zo liet hy hen aan lands werken dienen, welk in hunne oogen eene honender vernedering was dan de slaverny. De raadsheerlyke familien vertroostten zig over hunne vernederinge, daar zy de gemene burgers in dienstbaarheid zagen zugten. Zy gevoelden niet langer hunne eigen onheilen, wanneer zy anderen zagen, die nog ongelukkiger waren dan zy. Een hoon, der kuischheid eener Romeinsche Dame toegebragt, vereenigde twee partyen, welken onverzoenlyk schenen. Sextus, oudste zoon van Tarquinius, verkragtte de vrouw van Collatinus, zynen nabestaanden, en eenen der aanzienlyksten onder de raadsheerlyke familien. | |
[pagina 272]
| |
Alle de Romeinen hielden zig door deze schenddaad gehoond, welke gestraft werdt door de verdryving der Tarquiniussen, en door de uitrojing der Koninklyke regeringe. De Raad hadt sidderende den moord der raadsheerlyke familien aangezien, de aanzienlyksten van dat lighaam hadden ten doel gestaan aan smaadheden, en het grootste gedeelte hadt zig alleen door ballingschap aan den dood onttrokken; de gemene burgers waren met belastingen verdrukt geworden, zy hadden zig tot 's lands werken veroordeeld gezien; het gevoel der vryheid was uitgedoofd. De smaad, der kuischheid toegebragt, ontstak hetzelve wederom: is de reden daarvan, dat men meer aan de eer dan aan zyne goederen en aan zyn leven gehegt is? De ontwikkeling dezer omwentelinge heeft haren oorsprong in het menschelyke hart. Ieder een heeft eene vrouw, eene dogter, aan welker eer of schande hy deel heeft. De smetten der dogter of der zuster maken indruk op den Vader en op den broeder. Het gene den eenen hoont, bedekt den anderen met eeuwige schande. Het is niet op dezelfde wyze met het gevoel gelegen, welk de last der schattingen, en de smaadheden der dienstbaarheid inboezemen. Deze onheilen zyn alleenlyk haast voorbygaande plagen, waarvan men het einde hoopt; hy, die 'er van getroffen wordt, verwekt enkel medelyden en nooit veragting. Een dwingeland, die zyn volk door schattingen uitput, kan 'er zig van bedienen, om medepligtigen te kopen. Een dwingeland, die het bed van een burger bezoedelt, ontrust alle huisgezinnen; hy wordt een algemene vyand; dan is de smaad, eenen byzonderen persoon aangedaan, eene persoonlyke verongelyking voor elken burger. | |
[pagina 273]
| |
De ondernemingen tegens de eer van eenen burger geven alleen aanleiding tot omwentelingen, maar zyn 'er zelden oorzaak van: het zaad, langen tyd verborgen, moet zyne rypheid afwagten, eer het opschiet. Dezelfde oorzaken vinden de omstandigheden niet altyd gunstig, noch dezelfde gesteltenis in de gemoederen, om hare uitwerkselen voorttebrengen. De Etna en de Vesuvius hebben altyd stoffen in hunnen boezem, die bereid zyn, om te ontbranden, maar hunne uitbersting doet zig niet gevoelen, dan na een lange gisting. Rome nam onder de regering der koningen veel toe. De oorzaak van deszelfs grootheid is ligt te ontdekken. Het hadt staatkundige en dappere koningen, die te vegten en te regeren wisten. De eerste Romeinen waren tot den oorlog geneigd, dewyl de oorlogen, welke de hedendaagsche Volkeren uitputten, voor hun een vrugtbare bron van overvloed waren. De goederen der overwonnen Natien verrykten den soldaat en den landman, dewyl zy den buit met elkander deelden. Ieder een was soldaat, dewyl het voordeelig was, het te zyn, en dewyl men geen ander middel had, om zyne bezittingen te behouden, en 'er nieuwen by aantewinnen. De naam van Tarquinius is zo gehaat geworden, dat men denzelven aan de wreedste dwingelanden geeft. Zyne afbeelding schynt door den haat te zyn ontworpen, zyne ondeugden schynen vergroot te zyn: hetgene hy deedt, toont dat hy een groot man was. Hy beklom den troon zonder toestemminge van den Raad en het Volk: hy hield 'er zig op gedurende vier en twintig jaren; indien hy wreed was, de reden daarvan is, dat elk onregtmatig bezitnemer genoodzaakt is, dus te zyn tegens een onrustig en hoogmoedig volk, welk zyne koningen on- | |
[pagina 274]
| |
ophoudelyk door bedreigingen en klagten vermoeit. De dwingelanden worden altyd met hatelyke kleuren afgeschilderd, wanneer hunne kinderen de erfgenamen niet zyn van hunne onregtvaardige bezitneminge. Na de verdryving van Tarquinius rigtten de raadsheerlyke familien, die de voornaamste uitvoerders der omwentelinge waren, op de puinhopen der koninklyke heerschappy eene regering der voornaamsten op. Twee overheidspersonen, Burgermeesters genoemd, welker bediening jaarlyks was, werden met het hoogste gezag bekleed. Deze wet, welke de duurzaamheid van het gezag bepaalde, hadt grote voordeelen; want, gelyk Montesquieu aanmerkt, ‘de Vorsten hebben in hun leven tydperken van staatzugt, waarop andere driften, en zelfs luiheid, volgen; maar dewyl de Republiek hoof den heest, die alle jaren veranderen, en die hun overheidsamt beroemd zoeken te maken, om nieuwen te verkrygen, zo kunnen zy geen ogenblik voor de staatzugt laten verloren gaan’. De Raad, byna geheel van leden ontbloot, werdt weder voltallig gemaakt uit de voornaamste gemene burgers, die vooraf tot den raadsheerlyken stand verheven werden. Het volk werdt in het regt hersteld, om te mogen samenkomen en zyne stem geven; maar deszelfs gezag hadt meer schyns dan het wezenlyk was, want hoewel 't het volk ware, welk de Burgermeesters scheen te verkiezen, het is niettemin zeker, dat, daar de stemmen by Centurien en niet by wyken werden opgenomen, de raadsheerlyke stand altyd meester van de verkiezinge was. Wanneer Dionysius de Halicarnasser van de regeringe spreekt, na de verdryving der koningen vastgesteld, geeft | |
[pagina 275]
| |
hy 'er altyd den naam aan van eene regeringe der voornaamsten. Wy zien ook, uit hetgene ons van zyne historie overig is, dat 'er onder de raadsheerlyke familien eene hoogmoedige en baatzugtige party was, die naar eene tyrannische regering van weinigen stondt, en die de gemene burgers in een soort van dienstbaarheid zogt te brengen. Valerius, bygenaamd Publicola, de deugdzaamste en belangelooste onder degenen, die tot de uitroejing der Alleenheerschinge medegewerkt hadden, liet eenige wetten ten voordeele van de gemene burgers vaststellen; deze wetten verboden, eenig overheidsamt waartenemen, zo men het niet van het Volk ontfangen hadt. Eene andere wet verbood, eenen burger te straffen, eer hy door de wet geoordeeld was. Indien een Romein door eenen overheidspersoon veroordeeld was, het zy tot eene geldboete, of ballingschap, of geesseling, zo kon hy zig daarvan op het Volk beroepen. Voor dien tyd leefden de gemene burgers onder eene verdrukking, welke met hunne gewaande vryheid onbestaanbaar was. Een ander bewys wegens den ongelukkigen toestand, waartoe zy gebragt waren, wordt getrokken uit de schreeuwende knevelaryen, welken de gierigheid der raadsheerlyke familien hen deedt lyden, en welken hen van 't morren tot den opstand deden overslaan. Het waren deze knevelaryen, welke geboorte gaven aan die onlusten des volks, welke den Staat verscheurden. Zie hier, welke deze kwellingen ware, waarover de gemene burgers zig beklaagden. De Romeinsche soldaten, die allen vrye burgers waren, betaalden niet alleen hun gedeelte aan de schattingen, maar zy waren daarenboven verpligt, op hunne eigen kosten | |
[pagina 276]
| |
te dienen. Zy waren dus genoodzaakt, ten einde om zig van het nodige tot den veldtogt te voorzien, om tegens zware renten geld optenemen van de raadsheerlyke familien, die zig het grootste gedeelte van de rykdommen van den Staat aangematigd hadden. Gedurende de oorlogen, welken Tarquinius verwekte, om weder op den troon te komen, werdt het regtsgebied der Romeinen dikwyls door hunne naburen verwoest; men bevondt, dat de grootste verwoestingen op de landen der gemene burgers geoeffend werden, die, daar zy het minst te verliezen hadden, van eenen middelmatigen staat tot de afgryzelykste behoeftigheid vervielen. In de onmogelykheid gebragt, om de hoofdsom hunner schulden te betalen, stapelden zy woeker op woeker, en zy werden van onmeêdogende regters aan de willekeur dergenen overgegeven, welken zy schuldig waren. Deze onbarmhartige schuldeischers wierpen hunne schuldenaars in ketenen, en oeffenden over hun dezelfde heerschappy als over eenen slaaf, welken men regt heeft te straffen. De toestand der Romeinen was gelyk aan dien der Atheners, eer Solon hunne regering hervormd hadt. Zulk eene schreeuwende verdrukking maakte dit volk oproerig, welk geleerd hadt, zig vry te mogen agten. De overmaat zyner ellenden, in plaatse van den moed te vernederen, maakte veeleer zynen onbuigzamen hoogmoed wakker. Het eerste oproer brak uit omtrent twaalf jaren na de uitdryving der Koningen. De Tarquiniussen trokken dertig steden van Latium in hunne zaak, die zig tegens de Romeinen verbonden. De gemene burgers weigerden, om zig op de rol te laten aanschryven, zo men niet te voren eene wet ter vernietiginge hunner schulden maakte; de Raad kon hunnen hard- | |
[pagina 277]
| |
nekkigen tegenstand niet overwinnen. Rome, dus met groot gevaar gedriegd, vondt gene andere burgers dan die onverschillig omtrent deszelfs behoudenis waren. Valerius, de zoon van den groten Publicola, pleitte sterk voor de belangen des Volks; maar hy vondt eene onverwinlyken tegenstand van den kant van Appius Claudius, een onbarmhartig en heerschzugtig mensch, en het hoofd van de vyanden des Volks. De gematigdsten onder de Raadsheeren sloegen voor, de penningen uit de landsschatkist te nemen, om de schulden des volks te betalen; een middel, welk de klagten deedt ophouden, en welk de armen in staat stelde, om de Republiek te dienen: deze raad, heilzaam voor den schuldenaar en schuldeischer, werdt verworpen, en men vergenoegde zig met vasttestellen, dat men generhande besluit omtrent deze zaak nemen zou, maar dat, zo haast de oorlog zou geeindigd zyn, de Burgermeesters 'er verslag van zouden doen aan den Raad, en dat, terwyl men dat vonnis afwagtte, niemand wegens schulden kon vervolgd worden. Dit besluit, welk de onheilen bewimpelde, bevredigde het volk niet; de armsten merkten dit uitstel niet anders aan, dan als een kunstgreep, om hen te bedriegen. Zy eischten sterk de vernietiging der schulden, verklarende, dat het alleen onder deze voorwaarde was, dat zy aan de gevaren van den oorlog deel wilden nemen; de Raad, hoewel door deze beweginge verschrikt, bleef egter onbuigzaam. Het hulpmiddel, waarvan hy zig bediende, was, voor eenen tyd het Burgermeesterschap, en alle andere bedieningen der Republiek, afteschaffen, en eenen nieuwen Overheids persoon aantestellen, met eene onbepaalde magt bekleed, zonder hem te verpligten, om rekenschap van zyne handelingen te geven, gedurende of na | |
[pagina 278]
| |
zyne overheidsbedieninge. Dit hoofd der Republiek werdt Dictator genoemd. De duurzaamheid zyner bedieninge werdt op zes maanden bepaald. Wanneer die tyd verstreken was, kwamen de Burgermeesters wederom aan de oeffening van hun gezag. Volgens Dionysius den Halicarnasser was de voornaamste reden van deze instellinge, om de Wet kragteloos te maken, welke Publicola ten voordeele van het volk gemaakt hadt. Deze wet veroordeelde elken Overheidspersoon ter dood, die eenen Romein gestraft hadt, eer hy van het Volk was veroordeeld geworden. De Raad nam derhalve een besluit tot verkiezing van eenen Dictator, en het Volk, welk het gevolg daarvan niet wist, bekragtigde het vonnis van den Raad, en liet aan denzelven de vryheid, om dengenen te verkiezen, welken hy bekwaamst oordeelde, om deze waardigheid te bekleden. Titus Lartius werdt door zynen Amtgenoot daartoe benoemd op eene wyze, welke ten dien einde van den Raad was voorgeschreven. Wanneer Lartius, bekleed met al den luister aan deze waardigheid gehegt, in 't openbaar verscheen, verspreidde zyne tegenwoordigheid den schrik onder de oproerigen, die, beroofd van de wet welke al hun steunsel uitmaakte, geen toevlugt hadden dan in eene stipte gehoorzaamheid. Lartius, die alle de bekwaamheden van de grote kunst van regeren in zig scheen vereenigd te hebben, bragt het register in orde, welk de namen van alle Romeinen vervatte, en rigtte zyn leger in volgens de schikking, door Servius Tullius vastgesteld. Hoewel hy veel betrouwen op zyne troepen hadt, vondt hy egter beter, de overreding te gebruiken. Gelukkig in 't onderhandelen, haalde hy de Latynen over, om eenen stilstand van wapenen te | |
[pagina 279]
| |
maken. Dus wendde hy zonder vegten het onweer af, welk den Romeinen over het hoofd hing. Deze Dictator was dus groter dan wanneer hy eene zege behaald hadt, dewyl hy 'er alle voordeelen van hadt, zonder zyn Vaderland aan het twyffelagtig lot der wapenen blootgesteld te hebben. By zyne terug komst te Rome leide hy zyne waardigheid af, eer nog de tyd verlopen was, zonder de minste daad van gestrengheid over eenen enkelen Romein geoeffend te hebben. Wanneer de tyd van het bestand verlopen was, welk slegts voor een jaar was gesloten, kwamen de Latynen met een magtig leger te velde. Aulus Postumius werdt Dictator gemaakt; hy leverde naby het meir Regillus een beslissenden slag, waarin hy eene volkomen zege behaalde. Sextus Tarquinius sneuvelde op de plaats, en de oude Tarquinius stierf weinig tyds daarna. De Raad, van vyanden bevryd, welke hem ontrustten, dagt geheel niet meer aan zyne beloften; hy belastte, dat alle regtsgedingen wegens schulden, die gedurende den oorlog opgeschort geweest waren, volgens de wetten ten einde zouden gebragt worden. Dit trouwloze gedrag verwekte zulk eene geweldige beweging, dat men oordeelde, dat 'er niets dan een buitenlandsche oorlog was, welk eenen burgerlyken oorlog kon voorkomen, en dat het middel om de rust van binnen te herstellen, was, het Volk van buiten bezig te houden. De hoogmoedige Appius Claudius en Publius Servilius werden tot Burgermeesters benoemd door Postumius en zynen Amtgenoot; 't welk een inbreuk was op de regten des Volks. De oorlog werdt derhalve tegens de Volsken besloten. Maar de gemene burgers, onbuigzaam, dewyl ze bedrogen waren geworden, weigerden nog, zig op de rol | |
[pagina 280]
| |
te laten aanschryven. Servilius, volgende het grondbeginsel van Valerius, was van gedagten, dat men terstond een besluit ter vernietiginge der schulden moest maken; maar hy werdt tegengesproken door den onverbiddelyken Appius, die hem den vleier des Volks noemde, en hem beschuldigde, van hetzelve op de puinhopen der raadsheerlyke familien te willen verheffen. Na veel tyds met onnutte twistredenen te hebben doorgebragt, won Servilius, die by de gemene burgers bemind was, hen door zyn bidden, en bragt een leger op de been, waarmede hy tegens den vyand optrok. De Volsken, die geen betrouwen hadden dan op de verdeeldheden, welke de Romeinen in beweging hielden, oordeelden zig reeds overwonnen, zo haast zy hen vereenigd zagen. Zy onderwierpen zig aan de voorwaarden, welken de Burgermeester hun mogt willen opleggen. Driehonderd van hunne voornaamste burgers werden als gyzelaars naar Rome gezonden. Deze schynbare onderwerping hadt niets anders ten doel dan de Romeinen om den tuin te leiden, en tyd te winnen, om zig tot het uitvoeren van den oorlog te beter te bereiden; zy moesten derhalve wederom te velde, maar terwyl de Raad overslag maakte omtrent het getal troepen, welk men behoorde te gebruiken, kwam een gryzaard op de Gerigtsplaats, waar hy het volk om bystand smeekte. De honger scheen op zyn bleek en mager aangezigt geschilderd te zyn. Zyne morsige en versleten klederen kondigden de overmaat zyner ellenden aan. Dees ongelukkige werdt van het volk erkend, hy hadt zelfs een bevelhebberschap in de legers gehad. Hy toonde vooreerst op zyne borst vele roemwaardige kwetsuren, welken hy in de verdediging van | |
[pagina 281]
| |
het Vaderland ontfangen hadt; vervolgens verhaalde hy zynen medeburgeren, dat hy agt en twintig veldslagen hadt bygewoond, en dat hy dikwyls met die beloningen was geëerd geworden, welke der dapperheid alleen te beurt vallen; dat in den oorlog tegens de Sabinen zyne kudden door den vyand weggenomen, zyne velden verwoest, en zyn huis in asch gelegd waren; dat hy in die ongelukkige omstandigheden verpligt was geweest, geld optenemen, om 's Lands schattingen te betalen; dat deze schuld, door de renten vergroot, hem in de droevige noodzakelykheid hadt gebragt, om het erfgoed te verkopen, welk hy van zyne voorvaderen ontfangen hadt; doch dat, vermids deze opoffering nog niet genoeg was, zyne schulden, gelyk aan een verslindend vuur, zyn eigen lighaam hadden aangegrepen; en dat hy eindelyk met zyne twee zoonen in den staat van slavernye gebragt, en door zyne schuldeischers naar een bloedhuis weggevoerd was. Na dat hy met spreken hadt opgehouden, trok hy zyne gescheurde klederen uit, en toonde zyn naakte lighaam, dat geheel bebloed was van geesselslagen, welken hy van eenen harden en onmeêdogenden meester ontfangen hadt. Dit schouwspel ontstak het Volk op 't levendigst. Op hetzelfde ogenblik vertoonden zig de schuldenaars, die middel gevonden hadden, om de poorten optebreken van de huizen, waar hunne schuldeischers hen gevangen hielden, op de Gerigtsplaats, met ketenen beladen. Na dat het volk zyn mededogen hierover betuigd hadt, gaf het zig over aan verwoedheid. Rome scheen in deze gistinge niet bewoond te zyn dan van leeuwen, begerig om hunnen roof te verslinden. Wanneer iemand hen verzogt om de wapenen tot verdediging van het Vaderland opte- | |
[pagina 282]
| |
nemen, toonden zy hem de banden van dezen ongelukkigen, en antwoordden met ongenoegen; verdienen zulke beloningen, dat men vegt en zyn bloed vergiet, om ze te verkrygen? Een groot getal van deze ongelukkigen verklaarde openlyk, dat de burgers 'er meer voordeel van zouden hebben, zo zy slaven der Volsken dan der raadsheerlyke familien waren. De Raad, hierdoor ontrust, bad Servilius, zyn best te willen doen, om het volk tot bedaren te brengen; 'er kwam een afgevaardigde aan, van de Latynen gezonden, om de Romeinen te verwittigen, dat de Volsken met een talryk leger in hunne landen gerukt waren. Servilius nam dit ogenblik waar, om den burgeren bedaarder gevoelens inteboezemen. Het gelukte hem, hen te bevredigen door de verzekering, welke hy hun gaf, dat hun genoegen zou gegeven worden. Terstond liet hy bekend maken, dat ieder burger, die zig vrywillig op de lyst liet aanschryven, voor de aanvallen zyner schuldeischers veilig zou zyn, gedurende den gantschen tyd, dat het leger te velde zou zyn: hierop schaarde zig het volk in menigte onder zyn vaandel. Servilius trok aan het hoofd van het leger, welk hy op de been hadt gebragt, tegens de Volsken en versloeg hen: hy maakte zig meester van vele hunner steden, waarvan hy de roofgoederen aan de soldaten overliet. Op de tyding van deze zege liet de wrede Appius de gyzelaars der Volsken op de marktplaats brengen, liet hen met roeden geesselen, en liet hun eindelyk het hoofd afslaan. Servilius eischte by zyne terugkomst de eerbewyzingen van eene zegepraal. Appius stelde 'er zig kragtig tegen, en rekende het hem tot eene misdaad, dat hy den buit, welken hy aan zyne soldaten hadt uit- | |
[pagina 283]
| |
gedeeld, niet in de landsschatkist gebragt hadt. Servilius, over deze weigering vergramd, rukte in zegepraal in Rome aan het hoofd van zyn leger, en onder toejuichingen van al het volk; 't welk de raadsheerlyke familien grotelyks smartte. Het volgende jaar dreigden de Sabinen de Romeinen met eenen inval; het volk weigerde op nieuws te velde te trekken, byaldien de schulden niet vernietigd werden, Lartius, de eerste, die Dictator was geweest, werkte kragtig ten voordeele van het volk. Maar de onbuigzame Appius, die alle wegen van vereeniginge verwierp, sloeg de benoeming van eenen Dictator voor, als de eenige bescherming, welke men tegens de woede des Volks kon stellen. Dit gevoelen werdt in den Raad goedgekeurd. Valerius, dien men den tweeden Publicola mag noemen, werdt Dictator gemaakt; het was een man van eene bekende opregtheid, bemind by het Volk, welks ellende hy beklaagde, zonder het in zyne grilligheden te vleien; hy beloofde den burgeren, dat, zo zy zig goedwillig op de rol wilden laten aanschryven, hy den Raad zou bewegen om hen te belonen, door den twist over de schulden ten einde te brengen. Hy maakte een begin met het verbieden, van eenigen burger om schulden te vervolgen, gedurende den gantschen tyd zyner bedieninge. Het volk, welk by zo vele gelegenheden de bescherming der Valeriussen ondervonden hadt, was vol van vertrouwen op zyne beloften. Men liet zig met drift op de rol aanschryven, men bragt tien legioenen op de been, elk van vier duizend man, welke het grootste leger uitmaakten, dat de Romeinen tot dus ver ooit op de been gebragt hadden. De Dictator eindigde dezen oorlog gelukkig, hy werdt te Rome in zegepraal ontfan- | |
[pagina 284]
| |
gen, en terstond dankte hy het leger af. Deze laatste daad mishaagde den Raad, die bedugt was, dat het volk de uitvoering der beloften van den Dictator mogt eischen. Zyne vreze was welgegrond. Valerius wilde de belofte volbrengen, welke hy het Volk gedaan hadt; de raadsheerlyke party boodt hem eenen levendigen tegenstand. Men verweet hem, dat zyne familie ten allen tyde het Volk tegens den Raad en den Adel begunstigd hadt. Hy op zyne beurt verweet den Raadsheeren hunne ongetrouwheid in hunne beloften, hy voorspelde hun de onheilen, die uit hunne trouwloosheid ontstaan moesten, en stoutelyk uit den Raad vertrekkende, riep hy de vergadering des Volks samen. Na hen bedankt te hebben voor de getrouwheid en den moed, waarmede zy onder zyne bevelen gevogten hadden, gaf hy hun het verhaal van de pogingen, welken hy gedaan hadt, om zyne beloften ter uitvoer te brengen. Vervolgens beroofde hy zigzelven van zyne waardigheid, en gaf zig over aan de wraak der bedrogen burgeren. Ik onderwerp my zonder tegenspreken, zegt hy, aan alle kastydingen, welken gy my moogt willen laten lyden. Het volk hoorde hem met eerbied gepaard met medelyden, en bragt hem naar zyne woning terug, terwyl zy alle plaatsen, waar hy doorging van toejuichingen deden weergalmen. De burgers, die verder geen agt meer op de bevelen van den Raad gaven, verzamelden zig in 't openbaar, en beraadslaagden, of zy zig niet van de raadsheerlyke familien moesten afzonderen. De Raad, om dezen stap te voorkomen, verboodt den Burgermeesteren, hun leger aftedanken, onder voorwendsel, dat de Sabinen toebereidzelen tot eenen nieuwen inval maakten. De | |
[pagina 285]
| |
Burgermeesters, om op de bewegingen des Volks te letten, legerden zig byna onder de muuren van Rome. Maar de soldaten, aangemoedigd door zekeren Sicinius Bellutus, verlieten de Burgermeesters, na dat zy zig van de wapenen en vaandelen meester gemaakt hadden, om hunnen eed niet te breken Ga naar voetnoot(a): Sicinius, tot hoofd van dit oproerig volk verkozen, legerde zig naby den berg Anio, op eene hoogte, die sedert deze gebeurtenis altyd de geheiligde berg of het heilig gebergte is genoemd geworden. Wanneer de tyding van deze weglopinge te Rome bekend werdt, was 'er de ontsteltenis zo groot, dat deze stad naar eene plaats geleek, die door eene overrompeling ingenomen was. Men verweet den Appischen aanhang op eene bittere wyze, dat hy oorzaak van dezen opstand was; de stroperyen der vyanden tot aan de poorten van Rome vermeerderden de algemene ontsteltenis; het stond te dugten, dat de afvalligen zig by hen mogten voegen. Maar de soldaten gedroegen zig met zo veel welvoegelykheid en gematigdheid, dat de Raad, na langdurig twisten, Afgevaardigden aan hun zond, om hen te bewegen, om terug te komen, hun eene algemene kwytschelding belovende. Deze aanbieding werdt met veragtinge gehoord: de soldaten wierpen den Raadsheeren hunne geveinsdheid voor de schenen, daar zy veinsden, onkundig te zyn van de regtmatige eischen der burgeren en van de ware oorzaak, waarom zy de wyk genomen hadden. Op de terugkomst der afgevaardigden werdt de zaak wederom in den Raad in overweginge genomen. Mene- | |
[pagina 286]
| |
nius Agrippa, geagt uit hoofde van de zuiverheid zyner zeden, en de kennis van de ware beginzelen der regeringe, vyand zo wel van de dwingelandye der Groten als van de losbandigheid van het volk, sloeg gepaste middelen voor, om dit oproer te doen bedaren; namelyk, om aan het Volk personen te zenden, die by beide partyen geloofwaardig waren, en hun volle magt te geven, om deze zaak op zulk eene wyze ten einde te brengen, als zy zelven raadzaamst zouden oordeelen. Valerius, de laatste Dictator, sprak vervolgens, en bragt den Raad de voorzegging te binnen, welke hy hun gedaan hadt wegens de onheilen, welken uit de verwaarlozing hunner beloften ontstaan moesten; dat zyne mening was, ten spoedigsten een vergelyk met het volk te treffen, om den voortgang van een kwaad te stuiten, dat welhaast zonder hulpmiddel zyn zou; hy voegde 'er by, dat hy wel voorzag, dat de eischen van het volk zig niet zouden bepalen tot de vernietiging der schulden; dat het daarenboven verzekering zou eischen voor zyne vryheid en regten; dat de instelling van het Dictatorschap de Valeriaansche wet vernietigd hadt, welke tot nog toe het eenige steunzel van de vryheid der burgeren was geweest; dat de weigering van een zegepraal, aan Servilius gedaan, die deze eer zo wel verdiende, een bewys was, dat het volk van zyne oude voorregten was vervallen, dewyl een Burgermeester en een Dictator, om dat zy zig aan deszelfs ongelukken hadden laten gelegen leggen, in den. Raad aan hoon en smaadheid blootgesteld werden; dat deze verwytingen, niet alle de Raadsheeren betroffen, maar alleen die menigte van hoogmoedige en gierige menschen, die, daar zy tegens buitengemeen grote renten geld uitzetten, hunne medeburgers tot de armoede of de | |
[pagina 287]
| |
flaverny veroordeelen; eindelyk dat het Appius en zyne aanhangers waren, die als de eenige oorzaken van deze onlusten van het gemeen moesten aangemerkt worden. Hy voegde zig by het gevoelen, welk 'er op aandrong om afgezanten te zenden, om dit stuk op de beste voorwaarden, die ze krygen konden, ten einde te brengen. Appius, in zynen persoon aangetast, antwoordde met de bitterheid van iemand, die beledigd is; hy ontkende, dat hy ooit zyne schuldenaars tot de slaverny gebragt hadt; hy beweerde, dat zy, die deze strengheid geoeffend hadden, van onregtvaardigheid niet konden beschuldigd worden, naardien zy niets hadden gedaan, dan waartoe de wet hun vryheid gaf. Hy regtvaardigde zig van de beschuldiginge, welke men hem deedt, van een vyand des Volks te zyn, en de regering van weinigen te begunstigen; hy beweerde, dat deze beschuldiging alleen gegrond was op zyne onschendbare aankleving aan de regeringe der voornaamsten, en dat zy, die hem dorsten aanvallen, in zynen persoon alle brave en edelmoedige zielen aantastten, die zig schaamden, van hunne ondergeschikten wetten te ontfangen; hy gebruikte tegenbeschuldiging tegens Valerius, welken hy aanklaagde, het Volk niet te begunstigen, dan om zig eenen weg tot de dwingelandy te banen; hy behandelde de overlopers als slegte en veragtelyke menschen, eene menigte zonder toom en zonder eere, welker stoutheid alleen was gaande gemaakt door dien zwakken gryzaard, in wien de ouderdom alle redelykheid uitgedoofd hadt; op dezelfde wyze behandelde hy Valerius. In plaatse van zyne toestemming te geven tot de bezending der Afgezanten, eindigde hy met te verklaren, dat men zig met een oproerig volk in generhande onderhandelinge moest inlaten; dat 'er slegts | |
[pagina 288]
| |
twee middelen overig waren, om het tot zyn pligt terug te brengen: te weten, toevlugt te nemen tot de Latynen, hunne bondgenoten; en dat, zo de overlopers gewapend tegens de stad mogten optrekken, men hunne vrouwen en kinderen ter dood moest brengen, na hen voor hunne oogen de wreedste en schandelykste straffen te hebben laten lyden. Deze redenvoering bragt eene geweldige opschudding in den Raad te wege. Al de jonge lieden, die van de party van Appius waren, gedroegen zig met zo veel onbescheidenheid, dat de Burgermeesters verpligt waren, hen te dreigen, hen van de beraadslagingen uittesluiten, en eene wet kragt te geven, welke den ouderdom bepaalden, wanneer ze eerst in den Raad mogten komen. Men besliste in deze oproerige vergadering niets; maar weinig dagen daarna werden de verstandigsten, door de Burgermeesters ondersteund, de zaak meester, in weerwil van het gezag van Appius, die altyd onverzettelyk bleef by zyn eerste voornemen. 'Er werdt besloten, dat men tien afgezanten zou afvaardigen, aan het hoofd van welken Valerius en Menenius Agrippa waren, voorzien met volle magt, om een verdrag met de overlopers te sluiten. Na veel twistens beloofde Menenius Agrippa, hun genoegen te zullen geven omtrent de vernietiging der schulden. Hy sloeg voor, om deze belofte door den plegtigen eed van alle de afgezanten te doen bekragtigen. De aanbieding zou ogenblikkelyk zyn aangenomen, wanneer Lucius Junius, die den naam van Brutus zogt aantenemen, tusschen beiden kwam, en 'er op aandrong, dat de Raad hun eene verzekering gaf, welke voor het toekomende het Volk kon verdedigen tegens zyne vyanden, die de eerste gunstige | |
[pagina 289]
| |
gelegenheid zouden waarnemen, om het bolwerk omver te werpen, dat tegens de verdrukking opgerigt was. Menenius verzogt te weten, welke deze verzekering zyn zou. Junius eischte, dat men het Volk zou toestaan, om jaarlyks uit zyn eigen lighaam een zeker getal overheidspersonen te verkiezen, welken de zorg zou opgedragen worden, om zyne regten en den persoon van elken burger te verdedigen. Deze onverwagte eisch scheen den Afgezanten van te groot een gewigt, dan dat zy denzelven op hun eigen gezag dorsten inwilligen. Valerius en eenige anderen werden afgezonden, om het gevoelen van den Raad hierover te horen. Na dat Valerius den eisch van het Volk hadt voorgedragen, was hy van oordeel, dat men alles aan hetzelve moest toestaan; hy ondervondt gene tegenkanting dan van den kant van Appius, die van gedagten was, dat men alles moest weigeren; maar het grootste gedeelte der Raadsheeren, bekommerd wegens een oproer, welk de Republiek dreigde, bekragtigde alle de beloften, welke de Afgezanten gedaan hadden, en stondt het volk de verzekering toe, welke het eischte. De overlopers kwamen terstond samen, en de stemmen by Curien opnemende, verkozen zy vyf overheidspersonen, die Tribunen of voorstanders des Volks genoemd werden, welker bediening niet langer dan een jaar moest duren. Onmiddelyk na deze verkiezing maakte men eene wet, waardoor de persoon der voorstanders geheiligd werdt gemaakt, en al het volk verpligtte zig by eede, om deze wet onschendbaar te bewaren. De instelling van het voorstanderschap, voorgevallen zeventien jaren na de verdryving der Koningen, is het tydperk, van waar men de vryheid des Romeinschen Volks | |
[pagina 290]
| |
moet beginnen te rekenen. Alle de Staten van Italie waren toen aan eene regering der voornaamsten onderworpen, welke hen volk weinig of geheel gene magt in het bestuur van 'slands zaken overliet. Na de afschaffing der Alleenheerschinge rigtten de Romeinen, door hunne naburen onderwezen, hetzelfde soort van regeringe op; want, volgens Titus Livius, gaf zig de Raad, na den dood van Tarquinius, aan de buitensporigheden eener onmatige blydschap over. Hy werdt welhaast de verdrukker van een Volk, welk hy tot nog toe altyd zorg hadt gedragen te verschonen. Sallustius verzekert ons, dat, gedurende al den tyd, dat de oorlog der Etruriers, en de vrees voor Tarquinius, de Romeinen in ongerustheid hield, de gematigdheid en billykheid in de regeringe het gebied hadden. Maar zo haast zy van alle gevaar bevryd waren, begon de hoogmoedige Raad meesteragtig over het Volk te heerschen. Men zag burgers met roeden geslagen, ter dood veroordeeld; anderen, van hunne goederen beroofd, waren verpligt, zig zelven een vrywillige ballingschap opteleggen, om zig aan groter ongelukken te onttrekken. Al het gezag was by den Raad; het duurde niet lang, of de burgers, eerst door den ydelen naam der vryheid misleid, ontdekten, dat, terwyl zy het drukkend juk van Tarquinius, hadden verbroken, zy zig zelven driehonderd dwingelanden hadden gegeven, die even zo heerschzugtig, als hy, waren. De magt der Voorstanderen leide een breidel op de willekeurige heerschappy van den aanhang der regeringe der voornaamsten. Deze nieuwe overheden bragten 'er die vermenging van Volksregeringe in, waarvan de voorspoed van elke Republiek afhangt. Zonder deze vermenginge bekleedt zig een Staat te onregt met den titel van Republiek. Venetie en Genua worden door | |
[pagina 291]
| |
een Volk van Koningen geregeerd, die over een Volk van slaven gebieden. Het zou overtollig zyn, in de ontwikkeling van alle de byzonderheden van zulk eene bekende geschiedenis te treden. Ik zal alleenlyk aanmerken, dat in deze Republiek het volk nooit een regt genot van zyne onafhankelykheid hadt, dan wanneer daaraan was toegestaan, om, gelyk de raadsheerlyke familien, de eerste waardigheden te bekleden, en zelfs was deze onafhankelykheid nog niet volkomen, dan na dat de vaststellingen of besluiten des volks, in de vergaderingen by wyken gemaakt, dezelfde kragt van eene wet hadden, als die in de vergaderingen by Centurien gemaakt werden. Deze wet werdt vastgesteld na de afschaffing der Tienmannen; maar zy werdt gedurig door den aanhang van de regeringe der voornaamsten verbroken. Eene gebeurtenis, gelyk aan die, welke aanleiding tot de eerste wyking van het Volk naar den geheiligden berg hadt gegeven, was oorzaak van de derde; dus werdt deze berg, die de wieg der vryheid was geweest, daarenboven de waarborg voor dezelve. Titus Veturius, na Burgermeester geweest te zyn, was in eene grote armoede gestorven. Veturius, zyn zoon, die zynen Vader de lykplegtigheden wilde bewyzen, was verpligt, eene somme gelds van zekeren Plotius optenemen, van wien zyn Vader reeds aanzienlyke sommen opgenomen hadt. De onverbiddelyke Plotius maande Veturius om de betaling der schulden, welken zyn Vader en hy gemaakt hadden. De ongelukkige zoon bevondt zig in de onmogelykheid, om dezen eisch te voldoen. Plotius liet hem vatten en veroordeelde hem tot slaafsche werken, tot dat hy de hoofdsom en de renten zon voldaan hebben. | |
[pagina 292]
| |
Veturius leedt zyne vernedering geduldig; maar dewyl hy weigerde de beestagtige begeerten van dezen berugten Plotius ten dienst te staan, zo werdt hy met de grootste strengheid van dezen vuilen karel behandeld, die meende, zyne tegenkanting door kragt van kwade behandelingen te zullen overwinnen. Wanneer Veturius op zekeren dag middel hadt gevonden om te ontsnappen, liep hy naar de gerigtsplaats, waar het volk verzameld was. Na dat hy daar zyn lighaam ontbloot hadt, geheel druipende van bloed, welk uit zyne wonden liep, verhaalde hy de oorzaak van zulk eene barbaarsche behandelinge. Het volk, door schrik en medelyken getrosfen, stortte tranen van verwoedheid en droefheid. Een geschreeuw verhief zig, om de afschaffing der wet te eischen, welke den schuldeischers een onmenschelyk regt gaf over hunne schuldenaars, die niet betalen konden. Deze wet was reeds by de eerste wyking van het volk naar den Geheiligden berg, honderd veertig jaren te voren, afgeschaft geworden, maar de raadsheerlyke familien, met het gezag gewapend, hadden dezelve doen herleven. De Burgermeesters bragten deze zaak voor den Raad, die Plotius in de gevangenis liet zetten, en bevel gaf, om de schuldenaars, die in hegtenis waren genomen, in vryheid te stellen. Deze voldoening, welke het misbruik voor een ogenblik vergoedde, zonder 'er de oorzaak van wegtenemen, scheen den burgeren niet genoegzaam te zyn. Maar, wanneer zy eene onverwinnelyke tegenkanting ontmoetten, namen zy gezamentlyk de wyk naar den Janiculus, met het vaste besluit, van niet in Rome terug te keren, dan na dat ze eene uitmuntende voldoening verkregen hadden. Da Raad, ontrust over deze wyking, hadt geen ander hulpmiddel dan het benoemen | |
[pagina 293]
| |
van een Dictator. De verkiezing viel op Quintus Hortensius, een yverig voorstander van de vryheid. Zo haast hy met het hoogste gezag bekleed was, schafte hy de wet af, welke des Volks onlusten en den laatsten opstand verwekt hadt, en in weerwil van de tegenkantingen van den Raad, deedt hy de oude wetten herleven, welken de Raad nooit hadt waargenomen; een van deze wetten verklaarde, dat de besluiten des volks van eene verpligtende kragt zouden zyn voor alle burgeren zonder onderscheid. De Raadsheeren hadden altyd beweerd, dat de besluiten des Volks gene kragt hadden dan voor de gemene burgers. De twede beval, de besluiten van den Raad voor de vergaderiug des Volks te brengen. Op deze wyze waren de voorregten, den burgeren by hunne eerste wykinge toegestaan, hun bevestigd gewerden. Sedert dien tyd deden de Raadsheeren hunne meerderheid niet gevoelen, dan door hunne bekwaamheden, hunne deugden, en voornamelyk hunne rykdommen, welker glans altyd de menigte misleidde. Hoewel het volk zig eenen weg tot eeramten van staat geopend hadt, volhardde het egter met dezelven aan grote familien optedragen, welker voorzaten zig wel voor het Vaderland gekweten hadden; daarenboven de priesterschap, welk amt alleen van Raadsheeren werdt waargenomen, bediende zig van den Godsdienst, om hun gezag duurzaam te maken over een volk, dat sidderde op de stem van eenen Opperpriester, die uit naam van vergramde Goden sprak. Dit zo hoogmoedig en rusteloos Volk regelde zyne driften volgens den etenslust van gewyde hoenderen, volgens de ingewanden van eene vaerze of van een lam. De Raadsheeren moesten hun gezag bewaren, naarmate de rykdommen in agtinge toenamen. Het getal hunner aan- | |
[pagina 294]
| |
hangeren werdt vermeerderd, en hun goud, onder zig zelve veilgevende zielen uitgedeeld, verwierf hun stemmen. Het schynt, dat de burgers geen waar voordeel van hunne voorregten hadden, dan na dat ze, beter wegens hunne belangen onderrigt, uit hun lighaam Burgermeesters en Dictators namen. Het gedrag der raadsheerlyke familien na den dood van Tarquinius, toont, dat, indien de Raad het willekeurige gezag, welk hy zig hadt aangematigd, hadt kunnen behouden, de toestand des Romeinschen Volks niets zou verschild hebben van den staat, waarin de Polen gebragt zyn, onder het leenmanschap hunner heerschzugtige edellieden. De haat, welken de Raadsheeren het volk tegens de dwingelandy hadden ingeboezemd, bragt die tomeloze liefde der vryheid voort, welke de staatzugt van nieuwe dwingelanden onderdrukte. De menigvuldige pogingen des volks, om de wetten wegens de verdeelinge der veroverde landen te doen herleven, kunnen doen zien, dat de raadsheerlyke stand alles aan zig wilde trekken, en dat de burgers oplettend waren, om hunne voorregten te handhaven. De eersten matigden zig voorregten aan, die voor de anderen een hoon waren, zig verbeeldende, dat Rome geheel in hun bestondt. De anderen wilden, dat een zelfde geest voor het lot der burgeren zou waken, en, terwyl zy huns gelyken konden dulden, hielden zy zig verkleind, zo ze beschermers moesten hebben. Wanneer de weg tot overheidswaardigheden insgelyks openstond voor alle burgers, zetten nieuwe onlusten den Staat in beweging. Het volk, door zyne voorstanders opgehitst, eischte de overwonnen landen terug, welken de Raadsheeren zig te onregt aangematigd hadden. | |
[pagina 295]
| |
Zie daar, welke de oorsprong ware van deze onlusten. De Romeinen verklaarden de landen der overwonnen natien verbeurd. De eene helft werdt ten voordeele van de Republiek verkogt, de andere werdt onder behoeftige burgers uitgedeeld. Maar welhaast verslondt de gierigheid der Raadsheeren den gantschen buit. Een zeker Raadsheer, Spurius Cassius genaamd, wilde de oude deeling der landen, door Romulus vastgesteld, doen herleven, zeggende, dat landen, door de dapperheid des Volks verwonnen, en ten koste van deszelfs bloed gekogt, de beloning voor hetzelve moesten wezen. Zulk een regtmatige eisch hadt eene misdadige beweegreden; Spurius zogt het volk niet te behagen, dan om 'er zig den dwingeland van te maken. Hy, hadt daarenboven bondgenoten nodig, die zyne staatzugt dienen konden. Om zig dezen te bezorgen sloeg hy voor, om twee derde gedeelten van deze landen aan de Latynen en Herniërs overtelaten, die deel hadden aan de eer, van ze verwonnen te hebben. Het volk, over deze verdeeling verbitterd, gaf Spurius over aan de wraak van den Raad, die, na hem overtuigd te hebben, van naar de dwingelandy te staan, hem van de hoogte van de Tarpeische klip liet storten. Dusdanig was de oorsprong van deze vermaarde wetten wegens de verdeelinge der overwonnen landen, die een bron waren van verdeeldheden tusschen het Volk en den Raad. Dit vuur, langen tyd verborgen, brak in volle vlam uit driehonderd en vyftig jaren na den eersten burgerlyken oorlog, welk niet uitgedoofd werdt dan door het bloed der Grachussen, der Saturninussen en der Glauciassen, die allen gestraft werden, om dat ze regtschapen burgers geweest waren. Deze zo zeer geroemde Raad was niet anders dan eene vergadering van dwinge- | |
[pagina 296]
| |
landen. Het verdrukte volk, zo haast het Voorstanders hadt, wilde op zyne beurt de verdrukker zyn. Wanneer de Raad bemerkte, dat hy in de onmogelykheid was, om zig te doen gehoorzamen, scheen hy te bukken, hy wagtte in stilte de gelegenheid af, om zyne magt uittestrekken, en zyne beloften te verbreken. Telkens, wanneer de wetten wegens de verdeeling der veroverde landen in overweginge genomen werden, verydelde zyne listige staatkunde de uitvoering derzelven. Het is te onregt, dat de berisping hardnekkig haar best doet, om de magt van het Voorstanderschap te laken, welke zy aanmerkt als de oorzaak van alle de onlusten, die de Romeinsche Republiek beroerden. Eenige staatzugtige of onstuimige Voorstanders hebben hunne magt kunnen misbruiken, maar hunne buitensporigheden bewyzen niets tegens de voordeelen hunner instellingen. Zy, die zig het opperste gezag zogten aantematigen, merkten de Voorstanders altyd aan als het bolwerk voor de vryheid van het algemeen. Wanneer Sylla het gezag des volks wilde matigen, kortte hy de magt der Voorstanders in; Octavius schafte dezelve af, en de Keizers merkten zigzelven niet volkomen als Keizers aan, dan na dat ze zig al het gezag van deze overheden aangematigd hadden. De voorregten des volks en de regten van den Raad bragten een soort van gelykheid tusschen alle de burgers te wege; het waren twee lighamen, die elkander waarnamen, en die door hunne waakzame ongerustheid de vryheid verzekerden; maar 'er ontbrak eene derde magt, om het evenwigt tusschen de twee anderen vasttestellen. De natuur eener Republieksche regeringe maakt de gelykheid van twee magten onmogelyk, zo ze niet door eene derde ondersteund wordt, welke belet, dat de balans | |
[pagina 297]
| |
overslaat. De inwilligingen, door Hortensius gedaan, bezadigden inderdaad de burgerlyke oneenigheden. Eene kalmte van meer dan twee honderd jaren maakte den Romeinen de verwinning der grootste Ryken van 't Heelal gemakkelyk. De aanwas der Republiek maakte 'er een Colossus van, die onder zyne eigen zwaarte verdrukt ter neder stortte. De overmaat van magt en rykdommen voerde 'er de weelde en het bederf in. Elk wingewest was een stedehouderplaats, wolke een voorwerp van gierigheid en staatzugt werdt. De rykdommen werden besteed, om stemmen omtekopen; de bedieningen werden niet aan den waardigsten toebetrouwd, maar aan hem, die ze kopen kon. Men moest darenboven geld geven, om 'er zig in te handhaven. De gewesten, door de knevelaryen der stedehouders verdrukt, putten zig zelven nog volkomen uit, door de geschenken, welken zy naar Rome zonden, om eenige verligting te verkrygen. Het geld, dat verkwist werdt, om hunne boojen te verminderen, zou toegereikt hebben, om hunne vryheid te herwinnen. De Koningen, die ongelukkiggenoeg waren, van zulke beschermers nodig te hebben, vonden meer baat in hun goud, dan in hunne regten; de soldaten, door het voorbeeld hunner Veldheeren bedorven, en onbeschaamd in de misdryven, leefden alleen van stelen en roven. De arme gaf zyne stem prys aan berugte bedervers der zeden, die zig zelven te gronde bragten, om het regt te kopen, van den vreemdeling te mogen plonderen. Hy, die ryk genoeg was, om schouwspelen te kunnen geven, was verzekerd van de meerderheid. De Veldheeren gebruikten dezelfde middelen, om aan het hoofd der legers te geraken, en om 'er zig te handhaven. De partyschap- | |
[pagina 298]
| |
pen van Marius en Sylla vervulden de stad beurtelings met moord en roof. De verbanningen veranderden van voorwerp, naarmate het geluk van den eenen of anderen de overhand kreeg; de beulen werden op hunne beurt slagtoffers, en ter zelfder tyd, wanneer de Republiek nieuwe gewesten by haar gebied voegde, ondervondt Rome in zynen boezem de grootste verwoestingen. Deze partyschappen, wel verre van met hunne hoofden een einde te hebben, kregen nieuwe kragten onder het eerste en tweede Driemanschap, of, om naauwkeuriger te spreken, het Driemanschap was niets anders dan de vereeniging van deze zelfde partyen, welker drie hoofden gelykelyk samenspanden, om de vryheid te gronde te brengen. De Driemannen, na dat ze hunne staatzugt, hunne gierigheid, en huune wraakzugt, door de smartelykste verbanningen voldaan hadden, waren verder niets anders dan hoofden van struikrovers, die met elkander over de verdeelinge van den buit krakkeelden. Deze geschillen gaven geboorte aan burgelyke oorlogen, die de ingewanden der Republiek verscheurden. De bekwaamste of de gelukkigste van de Driemannen matigde zig al het gezag aan. Het was dus, dat Julius Caesar zyn Vaderland met boejen belastte, die door Augustus nog zwaarder gemaakt werden. Alle de schryvers, die van de Romeinen gesproken hebben, merken den ondergang van Antiochus den Groten aan als het tydperk, waarop de weelde en het bederf by hen ingevoerd werden. Titus Livius zegt, dat de weelde met het leger van Manlius in Rome kwam, wiens soldaten by hunne terugkomst uit Asia, aan de oogen der Romeinen voor de eerstemaal vertoonden, ryke en pragtige rustbanken, kostbare tapisseryen, en alle de | |
[pagina 299]
| |
voortbrengselen van naarstigheid van Oostersche kunstenaren. Toen zag men in de maaltyden op de oude spaarzaamheid eene gezogte verkwisting volgen: de afgelegenste gewesten zonden hunne keurigste voortbrengselen, om de onmatigheid van dit gulzig volk te verzadigen. Een kok, die te voren niets anders dan de geringste slaaf in een huis was geweest, werdt een wezenlyk mensch, wiens agting by lekkere avondmaaltyden verbreid werdt. De vernielende wetenschap van koken werdt eene eerlyke kunst, waaraan de onmatigheid luister byzette. Vrouwspersonen, die betaald werden, om de schaamte te laten varen, werden by deze Saturnaalsche feesten toegelaten, en terwyl zy de vermaken zogten van dienst te zyn, zongen zy aandoenlyke en wellustige liederen, die de ooren streelden en het hart bedorven. Onbetamelyke en belachelyke dansen maakten de vrolykheid der gasten gaande, die, door spyze en wellusten bedorven, zig naar huis begaven; en men zag stervenden hunne goederen by uitersten wille maken, om tot gastmalen gebruikt te worden. De weelde steeg in hare geboorte niet tot de buitensporigheden, waarvan de volgende eeuwen voorbeelden van allerlei aart opleveren. Naar mate van de rykdommen stegen ook de landeryen en huizen in prys. Lucullus kogt voor twee millioenen en vyfmaalhonderd duizend Livres een huis, welk Cornelia, de moeder der Gracchussen weinig tyd te voren voor vyf en zeventig gekogt hadt. De Romeinen kenden in hunne armoede generhande behoeften; de armoede was eerlyk, dewyl zy met de veragtinge van rykdommen gepaard ging. Deze edele belangeloosheid verfraaide de andere deugden; maar zo haast de weelde van Asia hunne oogen verblind hadt, | |
[pagina 300]
| |
ondervonden zy de noodwendigheid, van alle de rykdommen van dat werelddeel te bezitten. De afstammelingen van helden waren niet anders dan een troep struikrovers, zonder matigheid in hunne geweldenaryen, zonder schaamte in de verkiezinge der middelen, en zonder trouw in de verbonden. Wanneer de Romeinen gene vyanden meer te plonderen hadden, oeffenden zy hunne roveryen over de koningen hunne bondgenoten, en over de veroverde gewesten. De redevoering van Cicero tegens Verres geeft ons een afgryzelyk denkbeeld van de Stedehouders. De verdrukte volkeren bragten hunne klagten voor den Raad; dit was, zig tot de medepligtigen der Stedehouders te wenden, die de geroofde goederen der natien met de Raadsheeren deelden. 'Er waren te Rome gestrenge wetten tegens het bestelen van de landsschatkist; maar de heiligheid der wetten werdt van diegenen ontheiligd, die 'er de uitleggers van waren. Wanneer de Romeinen de rykdommen van 't Heelal verzwolgen hadden, wanneer de uitgeputte Natien hunner gierigheid niets meer konden opleveren, zette het zelfde beginzel van begeerlykheid, welk hen hadt aangedreven, om hunne vyanden en bondgenoten te beroven, hen insgelyks aan, om zig zelven te plonderen. Marius en Sylla waren de eersten, die de schuilplaats der vryheid ontheiligden, door met hun leger in Rome te rukken. Men was bedugt, dat ze navolgers mogten hebben, en men maakte eene wet, welke aan de helsche Goden den vemetelen verwenschte, die met eene bende of een legioen over den Rubicon, Ga naar voetnoot(a) eene kleine rivier | |
[pagina 301]
| |
van Romania, dorst trekken, en de overtreders werden daarenboven voor heiligschenders en vadermoorders verklaard. Toen waren de wetten genoodzaakt, voor de magt te wyken; de Staat dobberde slegts tusschen eene willekeurige hoogste regering en de heerscheloosheid. Rome werdt het slagveld van zyne burgers: men hadt tot nog toe alleen de landen der overwonnenen gedeeld; maar wanneer de zegepralende party hare wraak en hare struikroveryen door verbanningen konde oeffenen, vielen de landen van den burger den soldaat ten deel, die door deze beloningen vaster aan zyne Veldheeren dan aan de Republiek verbonden werdt. De deugdzame en vreedzame man werdt de vyand van beide partyen; men ontnam hem zyne goederen, om dat hy de medepligtige van zo vele buitensporigheden niet geweest was. Men strafte hem, dewyl hy over het Vaderland gezugt hadt, naardien zyne gematigdheid de berisping was van de oproerigen. De rykdom stelde zyne bezitters bloot aan het geweld en smaadheden; de armoede alleen werdt ontzien, dewyl zy generhande goederen voor de gierigheid opleverde. Laten we Sallustius horen in de beschryvinge, welke hy ons van het bederf van Rome heeft nagelaten; deze schryver, in de wellusten gedompeld, en door zyne verkwistingen berooid, erkent, dat het de weelde was, welle alle de gebreken en alle de misdaden voortbragt, waarmede zyn Vaderland overstroomd was. Het invoeren van de rykdommen van Asia geschiedde weinig jaren voor den ondergang van Carthago. De vrees voor deze gevaarlyke mededingster deedt de Romeinen bemerken, dat zy hunne zeden en hunne deugden nodig hadden. Car- | |
[pagina 302]
| |
thago, schoon vernield, sleepte onder zyne puinhopen de deugden zyner overwinnaren mede; de omwenteling was schielyk; zagter zeden volgden op onbeschaafde en woeste zeden; de welvoegelykheid vermomde in den beginne de ondeugden, maar dit lastig dekkleed moede, vertoonde zig de onbeschaamde misdaad zonder blozen. De Godsdienst, in den openbaren dienst verwaarloosd, verstrekte niet meer tot een breidel voor het bederf; 'er waren nog wel bygelovigen, die op het gebulder van den donder sidderden; maar Jupiter hadt gene aanbidders meer, dewyl de ware Godsdienst de offerhande is van een zuiver en opregt hart. Het heiligdom der geregtigheid was bezoedeld door de gierigheid en staatzugt harer dienaren. De goddelyke wetten ten doel van de veragtinge, maakten slegts overtreders; de menschelyke wetten boezemden niet meer dien godsdienstigen eerbied in, welke het algemene welvaren verzekert. De raadsheerlyke stand schondt de geheiligste banden, om hunne voorregten verder uittestrekken; het volk dorst alles verbreken, om eene vryheid te genieten, welke het misbruikte. De plaats der algemene deugden, van de liefde voor het Vaderland, welke de Romeinen tot de heerschappy van 't Heelal verheven hadden, werdt vervuld door de zugt tot rykdommen. De armoede, die voormaals eerlyk was, was thans eene schande. De behoeftigheid, door de veragting bezwaard, werdt naarstig en strafbaar in de middelen, om uit haren nederigen staat optekomen. Het was deze veragting, welke den armen dwong, een kwaad burger te worden. De ryken gebruikten hun goud alleen, om hun gezag te vermeerderen, en dit gezag diende enkel, om hunne schatten te vergroten. Zo haast 'er menschen waren, magtig | |
[pagina 303]
| |
genoeg om te kunnen kopen, vondt men ook menschen, die laag en bedorven genoeg waren, om hunne vryheid en hun Vaderland te verkoopen. Cato sloeg eene zeer gestrenge wet voor, om de veilgeving der stemmen in de volksvergaderingen, die een openbare handel waren geworden, te stuiten; maar, gelyk Plutarchus aanmerkt, daardoor bragt hy de beide partyen in de wapenen. De ryken werden zyne vyanden, om dat, daar zy geen ander middel dan hunne rykdommen hadden, om zig te verheffen, zy zig van de waardigheden uitgesloten zagen. Het volk verwierp met verontwaardiginge eene wet, welke, daar zy het van eene bezoldinge beroofde, welke het uit zyne verbasteringe trok, het in de noodzakelykheid bragt, om alleen van zynen arbeid te leven. Byaldien deze wet ware aangenomen geworden, zou ze egter zonder kragt zyn gebleven. De vergaderingen waren te oproerig. De stem der wet kon 'er zig niet laten horen. De lotgevallen des lands waren aan menschen overgelaten, welker onmatigheid en dronkenschap de reden van het regte spoor afgebragt hadden. Het kwaad was ongeneeslyk geworden; alle deze buitensporigheden, welken enkel als gebreken des Volks werden aangemerkt, waren, door kragt der gewoonte, her heerschend karakter van hetzelve geworden. De begeerte om te heerschen kan niet voldaan worden zonder de hulp van anderen. De staatzugtige, doordeze drift aangeprikkeld, is genoodzaakt, eene bende menschen aan zig te verbinden, die even zo ondeugend als hy zyn, waarvan hy zo vele werkende personen maakt, die hem ondergeschikt zyn. Dusdanig is de oorsprong van die verkeerde gezelsschappen, welken men partyschap- | |
[pagina 304]
| |
pen noemt. De hoofden veranderen, als nieuwe Proteussen, ieder ogenblik van gedaante, hunne aangezigten dragen onophoudelyk het masker der veinzerye, hunne taal is een gedurige leugen. Listige vleiers van allen die hun konnen dienen, zyn ze vyanden van elk, die hen in hunnen loop kan stuiten; het voorwerp van hunnen haat of van hunne liefde verschilt, naarmate de tyd het vereischt. Wanneer de weelde voortgang genoeg gemaakt heeft, om de eenvouwdigheid belachelyk te maken, dan verdooft de behoeftigheid, welke de bittere vrugt der verkwistinge is, de edelmoedige gevoelens van den burger. De uitsluitende eigenliefde is het noodwendig uitwerksel van meelde, welke, altyd gezet om te schitteren, door geen breidel wordt terug gehouden in het agtervolgen van hetgene haar behaagt. Zy heeft nieuwe rykdommen nodig, om haare gedurige verliezen te vegoeden; dan matigen de rykdommen zig al de agting aan, de oude deugden worden aangemerkt als verouderde gewoonten, welken de goede smaak in eenen vryen staat verbannen heeft; de naam der vryheid maakt de liefde voor dezelve in eenige deugdzame burgers weder wakker, die, daar zy zig herinneren, dat zy, gelyk hunne voorouders, vry zyn geboren, eenen stouten tegenstand aan de slaverny bieden, en zig door den stroom der partyschappen niet laten wegslepen; maar hunne pogingen zyn de laatste zugten der stervende vryheid. De heerschende party houdt in den Staat altyd een leger op de been. Het krygsgezag wordt op de puinhopen der burgerlyke regeringe opgerigt. Dan beschikt eene willekeurige en onwettige magt over waardigheden en bedieningen, dan ziet zig het volk genoodzaakt om | |
[pagina 305]
| |
voor zyne boejen geld te geven, als lastbeesten veroordeeld tot werken, die ten voordeele zyner dwingelanden vermenigvuldigd worden. Byaldien 'er nog eenige voetstappen van den ouden regeringsvorm overblyven, dan worden de onderdanen genoodzaakt, om medepligtigen te zyn van nieuwe misbruiken, door dwingelanden in plaatse van beschermers te verkiezen. De samenzweringen van Catilina en van den eersten Caesar waren de gevolgen van het bederf, dat door de weelde ingevoerd was; het verschil van den uitslag hunner ondernemingen ontstondt uit het verschil van hunne bekwaamheden en geschiktheid. De voorstanders van Catilina waren eene verzameling van menschen, die door de misdaad bezoedeld, in de ligtmissery opgevoed, en door de weelde berooid waren. Caesar rigtte zyne party op uit menschen, die, met grote goederen geboren, in hun hart de smarten en knagingen gevoelden van de omkering van hun geluk. Het was eene bende eerloze ligtmissen, die, na hun erfgoed verkwist te hebben, de bezittingen van anderen tot zig zogten te trekken. De eerbied der natien voor de Romeinen geeft ons een groot denkbeeld van hunnen moed, van hunne staatkunde, en van hunne zeden. Rome, vry en deugdzaam, is waardig om over het Heelal het gebied te voeren; ten tyde van Pyrrhus scheen de Raad aan Cineas, zynen afgezant, een vergadering van koningen. Wanneer het Oosten onder de magt van dit overwinnend volk hadt moeten bukken, volbragten de willekeurigste oppervorsten de bevelen van den Raad met de bereidvaardigheid en onderwerpinge van eenen slaaf. Een ontwapende Romein deedt den magtigsten Monarch van Asia aan het hoofd van zyn leger sidderen; hy schreef hem beknoptelyk zy- | |
[pagina 306]
| |
nen wil voor; de hoogmoedige Antiochus laat zyne overwinningen varen, en overwonnen zonder vegten, onderwerpt hy zig aan vernederende voorwaarden. De Romeinen leveren ons in hun verval het gezigt uit van de veragtelykste vernedering. Wy zien dezen zelfden Raad den goddeloosten mensch vergoden, en wierook opofferen aan veel geringer afgoden dan de steen en het hout, die hen verbeelden. In plaatse van zig bezig te houden met het lot der natien te regelen, sidderde deze eertyds zo aanzienlyke vergadering op de stem van haren meester Domitianus, en raadpleegde deftiglyk over de manier, om eenen Tarbot toetebereiden. Rome was nog in wezen, maar 'er waren gene Romeinen meer. De aloude stad bestondt enkel uit slaven, welken hunne laagheid aan de wreedheid harer dwingelanden onttrok. Deze Romeinen zonder moed leidden een kwynend leven in het verdriet van luiheid en armoede. Zy eischten slegts brood om te bestaan, en schouwspelen, om hunnen ledigen tyd te verkorten. De keizers onderhielden deze gevoel- en werkeloosheid door uitdeeligen van koren, en door de pragt van feesten die zy gaven. Zy, die de meeste verkwistingen gemaakt hadden, om den bedorven smaak des volks genoegen te geven, werden 'er van geëerbiedigd, als of zy deszelfs weldoeners geweest waren, terwyl de beste keizers slegts onverschilligheid en ongenoegen verwekten; zo waar is het, dat de tegenstelling treffend is, tusschen eenen deugdzamen en vryen Staat, en dezen zelfden Staat, wanneer de bedorvenheid zyner leden denzelven tot slaverny gebragt heeft. Na de invoering der weelde by de Romeinen werden zy | |
[pagina 307]
| |
driftiger op den schouwburg gezet dan de Atheners. Het schynt, dat de toneelverbeeldingen onbekend waren gedurende de eerste vierhonderd jaren van de oprigting van hunnen staat. Hunne eerste toneelstukken waren ongeschikten onbeschaafd, gelyk by alle hedendaagsche natien, waar deze kunst thans de grootste rykdommen heeft laten blyken. De geregelde toneelstukken werden eerst te Rome gebragt tegelyk met de weelde van Griekenland. Alle deze schouwspelen, het zy Bly- of Treur-Spelen, Klugten of Pantomimen, waren onder de benaminge van toneelstukken begrepen, en de verschillende Acteurs werden allen Comedianten genoemd. Hun veragtelyk beroep kon niet dan door slaven geoeffend worden. Indien een Romeinsch burger op het toneel was geklommen, zo verloor hy het regt, om zyne stem in de vergaderingen te geven, en was versteken van alle voorregten van eenen vryen burger. Het is om deze reden, waarom Cicero het lot van zynen vriend Roscius schynt te beklagen. Deze Comediant, zegt hy, is zo verheven boven anderen, dat hy alleen waardig schyne, om het toneelte mogen beklimmen; zyne neigingen zyn zo edel en zo uitmuntend, dat niemand minder dan hy verdiende, dat veragtelyk beroep te dryven. Wanneer Suetonius van de ongebonden zeden der Comedianten spreekt, haalt hy eene oude wet aan, welke aan de Bouwmeesters en Schouten de magt gaf, om hen openlyk te laten geesselen, wegens den minsten aanstoot, of om dat ze niet naar den smaak des volks gespeeld hadden. Hoewel Augustus, volgens denzelfden Historieschryver, de Comedianten van de oneere dezer wet bevryd hadde, wist hy hen egter binnen de palen van welvoegelykheid te houden, en, door eene regtmatige ge- | |
[pagina 308]
| |
strengheid, de aanstotelykheid hunner zeden te voorkomen. Hy veroordeelde eenen beroemden Comediant, Stephanio genoemd, om op het toneel in tegenwoordigheid van al het volk met roeden geslagen, en vervolgens gebannen te worden, om dat hy eene Romeinsche vrouw, onder mansklederen vermomd, by zig hadt durven houden. Hy liet dezelfde straf nog eenen anderen vermaarden Comediant lyden. Hy liet eenen Pantomime in het Gerigtshof van zyn paleis in hegtenis nemen, die daar eene schuilplaats meende gevonden te hebben. Deze gestrengheid schynt met Augustus een einde te hebben genomen. Onder de regeringe van zynen opvolger Tiberius zien wy den hoogmoed en de trotsheid der Comedianten tot eene buitensporigheid gedreven, welke hunne algemene verbanning veroorzaakte. De tomeloze drift des volks voor de Schouwspelen, en de laagheid der groten, waren de oorzaak van hunne verdryvinge. Plinius en Seneca verzekeren ons, dat de aanzienlykste personen zig vernederden, om hun hof by de Comedianten te maken. Men zag mannen, in eeramten gesteld, reeds by het opstaan hunne opwagting by hen maken, en hen op de straten verzellen: het waren slaven, die van hunne meesters gediend werden. Ieder Comediant, die een weinig uitmuntte, hadt zynen aanhang, die Rome verdeeld hieldt. Deze belachelyke partyen hielden hare gunstelingen met zo veel vurigheid staande, dat de schouwburgen eindelyk eene bloedige en moorddadige kampplaats wierden. De adel vermengde zig met het Volk. De Overheden, zonder kragt tegens de menigte, namen hunne toevlugt tot den Keizer, die alleen magtig genoeg was, om zo veel baldadigheid te beteugelen. | |
[pagina 309]
| |
Tiberius was ondeugend, maar te kundig, dan dat hy zo vele ongeregeldheden eenen vryen loop zou laten houden; hy bragt de zaak voor den Raad, hy schilderde de Comedianten af als openbare bedervers, die de ligtmissery en de schande in de voornaamste familien bragten, als dienaars van den wellust, die de jonge dogteren hare onschuld roofden, en die de vrouwen leerden, zonder knaginge overspeelsters te worden. Op deze vertogen werden ze uit Italie gebannen; en Suetonius berigt ons, dat de verzoeken en het gemor des volks, nooit by Tiberius konden te wege brengen, dat hy hen terug riep. Augustus veinsde eene buitengemeen sterke drift voor de toneelverbeeldingen, hy beriep de vermaardste Acteurs naar Rome, en maakte ongemeen grote kosten, om pragtige schouwspelen op het toneel of in den Circus aan het Volk te geven. De historieschryvers merken aan, dat het minder was, om zyne neigingen genoegen te geven, dan om zyne staatkunde dienst te doen. Dees Vorst, in de kunst van regeren bedreven, was in zyn te onregt aangematigd gezag nog niet genoeg bevestigd, dan dat hy niet zou begrypen, dat, indien hy het volk tyd gaf om op hunne omstandigheden te denken, hy hetzelve zou laten zien, dat het een meester hadt. Hy oordeelde derhalve, dat het beste middel, om het aan het juk der slavernye te gewennen, was, het in eene gedurige dronkenschap van feesten en schouwspelen te houden. Het antwoord van den Comediant Pylades aan Augustus, toont zeer wel, dat dit het denkbeeld was, welk deze keizer zig van het volk gevormd hadt. Na dat deze Pylades was verbannen geweest, werdt hy eenigen tyd daarna op ernstig aanzoek des volks terug geroepen. Na | |
[pagina 310]
| |
dat Augustus hem zyne genade verleend, en vryheid gegeven hadt, om weder op het toneel te mogen verschynen, gaf hy hem verwytingen over zyn gedrag tegens Bathyllus, eenen Comediant gelyk hy: Caesar, antwoordde hy, het strekt tot uw voordeel, dat het volk eenen tyd besteedt, om zig over ons en onze zaken hezig te houden, welken het zou kunnen besteden, om uwe regering al te naby te onderzoeken. Deze onmatige drift maakte onder elke regeringe nieuwe vorderingen. De keizer Caligula gaf gewigt aan de geschillen, die verwekt waren door de partyen, welken Rome verdeeld hielden omtrent de verdienste der Comedianten. 'Er waren toen twee partyen, die over deze ongerymde zaak zeer verhit waren. De zwakke keizer was het hoofd van den aanhang der Groenen, en de bescherming, welke hy 'er aan verleende, ontstak zyne verwoedheden tegens het volk, dat de Blaauwen begunstigde. Maar niets was beter in staat, om dit beroep uit zyne laagheid te trekken, dan den Keizer Justinianus eene vrouw tot gemalin te zien nemen, welke hare eer op het toneel prys hadt gegeven. Wanneer het ryk der wereld naar Constantinopel overgebragt was, verspreidde zig deze geest van partyschap, die zig tot nog alleen binnen den omtrek van Rome hadt gehouden, door alle steden van het Ryk. De keizers, die dezelven moesten onderdrukken, strekten 'er de verwoestingen nog verder van uit, door de bescherming, welke zy den eenen bewezen, en door de vervolging, welke zy de anderen deden ondervinden. Ik ben geen vyand van schouwspelen; het toneel is een school, waar een ieder, van wat ouderdom ook, lessen kan vinden, terwyl hy zig van zyne bezigheden | |
[pagina 311]
| |
verkwikt; maar deze zo zuivere bron brengt niet dan vergiftigd water voort, indien men 'er niet de vuilheden van de klugt, en de armhartige snakeryen der Pantomimen, uit verbant. De schryvers, welker verleidelyke en losbandige pen de bekwaamheden onteert, moesten in de schande en veragtinge verzoening doen voor de vermetelheid hunner afwykingen. Dewyl het toneel den wortel voortbrengt, die de vrugten der onsterffelykheid draagt, zo behoren wy niet te lyden, dat onreine en vernielende handen onkruid in den akker des vernufts werpen. Al wie naar de toejuichingen van het gemeen haakt, moet tevens tragten, nuttig aan hetzelve te wezen. De roem is het eenige voorwerp zyner eerzugt. De toejuichingen van het gemeen zyn zyne edelste beloning, hoe meer liefde hy voor den roem heeft, hoe hy voor veragtinge gevoeliger moet wezen. Men moest derhalve een Raad oprigten, om over de bekwaamheden en derzelver misbruiken te oordeelen, dewyl het even noodzakelyk is, om tegens de bedervers der zeden gestreng te handelen, als tegens die veragtelyke slagtoffers, welken men op het schavot zonder vrugt opoffert. De verbeelding der Engelschen zoekt zig te vermaken met afschuwelykheden, waarvan de sombere en duistere afbeelding eenen droevigen indruk maakt, waaruit dan de afkeer en het misnoegen van zigzelven ontstaat. Alle de helden van het toneel zyn wandrogtelyke en verheven booswigten, die zelfs door de afschuwelykheid van hun misdryf onze opmerking tot zig trekken. De Franschen, wetgevers van het toneel, hebben hunne ge breken; hunne helden zyn Sybariten, die menigmalen klaagliederen opzingen, welken beter geschikt zyn, om de ziel in eene kwyning te storten, dan om haar tot heldhaftigheid | |
[pagina 312]
| |
opteleiden. Zy maken een treurspel over Allexander, in de vermaken van Babylon verzopen. Zy lopen in menigte naar den schouwburg, om 'er Nero verliefd te zien. Misleid door de tovery van den styl, menen zy alle de trekken van dit gekroond wangedrogt ontdekt te hebben. Indien men van het toneel alle de voordeelen wilde trekken, welken men 'er van moet verwanten, dan moest de hervorming over alle degenen gaan, welken dit beroep dryven. Men moest hen vooreerst aan de Wet onttrekken, welke hen tot eene schande veroordeelt, waarvan zy gewroken worden door de toejuichingen van het gemeen. Een mensch, die in zyn eer geschonden is, heeft niets meer te verliezen, en zo haast hy niet met roem deugdzaam kan zyn, is hy in de verzoekinge, van met voordeel strafwaardig te worden. Niets is ongerymder, dan een gedeelte burgers tot schande te veroordeelen, in welken de Staat de bekwaamheden beloont, welken hy goedkeurt. Deze schandvlek, in de onbeschaafde tyden daarop gedrukt, deze vervloekingen te regt uitgeworpen tegens vrouwen, die zig op hel toneel lieten onteeren, heeft de ongeregeldheid der hedendaagsche Actricen duurzaam gemaakt, die hare eer in 't heimelyk veil geven. Zo groot is de kleinagting van dezen staat, dat de eerlyke en kuische Actricen eene uitstekende agting genieten, om dat ze zyn, hetgene elke vrouw behoort te zyn, terwyl de andere huismoeders, die zig met huislyke zorgen bezig houden, in duisterheid en vergetelheid blyven. Dit onderscheid is een schimp van het beroep van het toneel. Wetgevers der menschen, geeft aan het Vaderland burgers weder, welken het terug eischt! Wanneer uwe gestrengheid de misdadigen vermenigvul- | |
[pagina 313]
| |
digt, dan moet ge van de scherpheid uwer beginselen afstaan. Het belang onzer vermaken vereischt daarenboven, dat de zeden de bekwaamheden verfrajen. De droefheid van Andromache en Hecuba zal welsprekender zyn, wanneer zy uitgedrukt wordt door personen, die hare deugden navolgen; de vertoning is niet kragtig genoeg, om my Alzire of Paulina in Lais of Phriné te doen erkennen, Brutus en Cato in eenen slaaf of ligtmis. Hun, die zig aan den voortgang der bekwaamheden laten gelegen leggen, moet deze onverstandige vierschaar aanstoot geven, waar Comedianten, keurmeesters van den smaak en de vermaken der natie geworden, zig het hoogmoedig regt aanmatigen, om over de schryvers te oordeelen. De kunst van het toneel is de eenige, waar deze vryheid geduld wordt. Zou Soufflot onsterfelyke gedenktekenen oprigten, indien hy genoodzaakt was, de ontwerpen van onbeschaafde handwerkslieden aantenemen? Zou Creuze de mededinger van Apelles zyn, indien hy zig onderwierp aan het ontwerp van den huurling, die zyne verwen wryft? Ga naar voetnoot(a) Onze hedendaagsche schouwburgen zyn met dezelfde gebreken besmet, die het toneel van Rome, onder | |
[pagina 314]
| |
Augustus en Tiberius, onteerden. De smaak in schouwspelen ontaart in eene nationale dronkenschap. Twinstingen tusschen twee Comedianten, die elkander benyden, verdeelen het gemeen in twee partyen, die toornig en vergramd worden, om hare gunstelingen staande te houden. Schitterende pennen worden aan de verdediginge van deze kinderagtigheden toegewyd. Een welsprekend Sofist verheft zyne stem, om eene natie te bewyzen, dat uitheemsche bootsemakers het uitsluitend voorregt hebben, van keurige gewaarwordingen te verwekken. De menigte hoort en bewondert hem. Het zegepralend verstand wederlegt zyne wonderspreuken, en het misbruikt van zynen geest leert ons, dat men zonder Redenkonst welsprekend zyn kan. Rome hadt in zyne kindsheid zyn staatkundig gestel op de vrees der Goden gebouwd. De Godsdienst hadt geleerd, dat eene hoogste wysheid het bestuur hadt over de eenstemmigheid van het Heelal, dat de Goden, grootdadig in hunne beloningen, verschrikkelyk waren in hunne kastydingen. Indien eenige plagen de Republiek verwoestten, indien het aardryk met onvrugtbaarheid wierd geslagen, dan erkenden de Romeinen, verschrikt, den arm van Jupiter, die hen strafte wegens het misdadige gebruik, welk zy van den overvloed maakten. De voorspoed des lands maakte hunne dankbaarheid gaande, zy offerden stieren, zy vierden statelyke feesten, om de Goden wegens hunne overwinningen te danken, en 'er nieuwen van te verwerven. Het Vaderland was eene Godheid, welke haren dienst en haar altaar hadt. Rome, onder goddelyk opzigt ingewyd, was, zo wel als het Capitolium, de eeuwige stad die eenen God tot stigter hadt. Zulk een edele oorsprong | |
[pagina 315]
| |
werkte mede tot hare verdediging. Het was genoeg een Romein te zyn, om te geloven, dat men meer dan een mensch was. Al wat tot den roem van het Vaderland iets kon toebrengen, werdt her voorwerp van eenen eerdienst. We overtreffen, zegt Cicero, de Spanjaarden niet in getale; de Galliers winnen het van ons met betrekking op de strekte des lighaams, en de Carthagers met opzigt op listigheid; de Grieken zyn onze meesters in de kunsten en wetenschappen. Maar wy overtreffen alle deze natien in wysheid, dewyl wy in de levendige overtuiginge zyn, dat het Heelal door eene goddelyke Voorzienigheid bestuurd wordt. Deze redenering van Cicero toont ons, dat de verstandigsten onder de Romeinen zig niet schaamden, om zig aan den Godsdienst te onderwerpen. By de andere heidensche Volkeren dagten de Filosofen als wyzen; maar door de intoming der wetten teruggehouden, waren zy genoodzaakt als gemene menschen te handelen. Athene, geleerd en bygelovig, deedt Socrates sterven, om dat hy met oneerbiedigheid hadt gesproken van Goden, die minder eerbied verdienden dan hy. Indien Rome, dat nog bygeloviger was, nooit zodanige wraak oeffende, het was, om dat de Godsdienst aldaar nooit heiligschenders en ontheiligers te straffen hadt. De ongelovigheid maakte daar nooit anders dan huichelaars. Deze godsdienstige beginzelen, van de kindsheid af ingeprent, werden door voorbeelden onderschraagd. De pragt van den openbaren eerdienst streelde de zinnen, en vermids de Godsdienst niets gestrengs voorschreef, zo vondt 'er ook niemand belang by, om denzelven te bestryden. De aangenaame dwalingen breiden zig uit en | |
[pagina 316]
| |
maken zig duurzaam, de droevige en onopgesmukte waarheid vindt niet dan oproerigen. De omwenteling was schielyk. Rome verviel spoedig van het bygeloof tot de veragting van den openbaren Godsdienst. De leer van Epicurus hadt geheel Griekenland bedorven. Dit land, de wieg der dwalingen van het Heidendom, was 'er het graf van geworden: men leerde de menschen zonder knaginge misdadig te worden, wanneer men beweerde, dat de Goden, hun gemak in den hemel houdende, onverschillig waren omtrent de gebeurtenissen van het Heelal, dat de deugden onbeloond bleven, en de misdaden niet gestraft werden. De Romeinen waren langen tyd onkundig van deze wandrogtelyke leerstellingen, die het geluk in den wellust stelden, en die afkeer van openbare bedieningen inboezemden, om slegts voor zigzelven te kunnen leven. Fabricius, horende Cineas eene lofreden voor deze ongebonden wysbegeerte doen, riep uit: Dat het den Goden welgevalle, dat Pyrrhus en de Samniten een dergelyk leerstelzel aannemen, zo lang wy met hun in oorlog zyn. Dusdanig was de taal van het deugdzame Rome. De omgang der Romeinen met de Grieken besmette hen met de zedekunde van Epicurus. De digters verfraaiden dezelve met de bevalligheden der digtkunst. De aanzienlyksten van Rome, zo wel uit hoofde van hunne geboorte als van hunne bekwaamheden, begaven zig onder het vaandel van deezen vyand der Goden. Jupiter hadt gene andere aanbidders meer dan ambagtslieden en slaven. Het bederf, door het Volk ingevoerd, is van korten duur, dewyl de wellusten des Volks aanstotelyke ligtmisseryen zyn. Wanneer de ongeregeldheid zig in hare volle mismaaktheid vertoont, kwest zy de oogen; en | |
[pagina 317]
| |
vindt gene navolgers. De Groten weten haar door de welvoegelykheid luister bytezetten, zy geven 'er aantrekkelyke bevalligheden aan. De welvoegelykheid, die in plaatse der deugd gesteld wordt, is een blanketzel, welk de vlekken der ondeugd bedekt; zy brengt het bederf zonder ophef en zonder aanstoot in zwang. De welvoegelykste eeuwen zyn byna altyd de bedorvenste geweest, want hoe mismaakter men is, hoe men het masker meer nodig heeft. 't Is alleenlyk eene barbaarsche wetgeving, welke strafwetten stelt tegens de Filosofen, die byzondere grondbeginzelen hebben. Onze begrippen zyn ons zo eigen, als de zwarte kleur is aan eenen Neger. Men kan zyne huid beschilderen en zyne begrippen vermommen, maar men kan 'er zig niet van ontdoen naar het welgevallen van de Overheid of den Monarch. Maar indien het ongerymd is te eischen, dat een mensch van zyne begrippen afstaat, dan vereischt de wysheid der wetgevinge, het stilzwygen opteleggen aan die openbare bedervers, die hunne dwalingen zoeken te stellen in de plaats der aangenomen dwalingen, en die Jupiter willen onttronen, om zelf den donder te besturen. Men zoekt ons zonder ophouden te doen begrypen, dat de stellingen der Wysgeeren niet schadelyk kunnen zyn voor het volk, welk dezelven niet leest. Het is waar dat 'er in eene natie duizend menschen zyn, die met hunne handen arbeiden tegens eenen mensch, die leest. Maar een grein vergif, in een vat geworpen, bederft al het water, dat 'er in is. Het volk laat zig door voorbeelden wegslepen. De zeden der Groten, de beginzelen, door verhevener vernuften aangenomen of vastgesteld, vormen ongevoelig de zeden van het gemeen; | |
[pagina 318]
| |
men is 'er op gezet om hun te gelyken, welken men hoogagt. De dienaar bootst zynen meester na, de man, uit eene lage afkomst voortgesproten, denkt zig uit zyne laagheid te verheffen, wanneer hy deel neemt aan de ongeregeldheden, die door uitstekende voorbeelden luister verkregen hebben. De inschikkelyke, die alles wil navolgen, om genegenheid te verwerven, heeft gene beginzelen dan de gevoelens van anderen. De laatdunkende en hoogmoedige man agt zig zelven groot, naarmate hy het spoor byster raakt, en de minst betreden weg is de weg, welken hy verkiest. De zwakke zielen zyn gelyk aan een riet, dat voor den stormwind bukt. Eindelyk, 'er is slegts een man nodig, die door zyne geboorte verheven, of door de algemeenheid zyner kundigheden geagt is, om eene schielyke omwenteling in de zeden eener Natie te wege te brengen. Ga naar voetnoot(a) Epicurus was in 't graf, wanneer uit zyne assche te Rome nieuwe menschen geboren werden. Overwinnaar zelfs na zynen dood, onderwierp hy de meesters der wereld, en wreekte het onderdrukte Heelal. |
|