Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

1432. Een loopje met iemand nemen,¹⁴³²

d.w.z. iemand beetnemen, bedotten (zie Harreb. II, 37; Nkr. VII, 1 Febr. p. 4; Mgdh. 197; Dievenp. 144; P.K. 189; Prikk. II, 28); syn. van iemand (mede)nemen, bij den neus hebben, beetnemen, te pakken hebben, 17^de eeuw bij 't linkerbeen krijgen; uit de nest nemen. Eig. dus: met iemand wegloopen, hd. einen am Narrenseil führen; Groningsch: iemand op de kar nemen (Molema, 11 a) of zetten (Menschenw. 520; 522; vgl. fr. charrier qqn) en in Friesland: immen foar de kroade (kruiwagen) ride of ha, waarmede te vergelijken is het door Schuermans,

1432 Iemand op den emmer nemen zal moeten worden vergeleken met ‘iem. te kakken zetten’.

[p. 575]

606 b vermelde met iemand schurgen (= kruien; vgl. Harreb. III, LXXXVIII: iemand op de kruikar nemen); op Goeree en Overflakkee: met iemand gaan kruien; met zich laten kruien¹⁾; en met iemand varen of drijven in den zin van ‘met iemand gekscheren’²⁾; met iemand gaan kuieren, iemand bedriegen (V. Schothorst, 158); iemand op de schop nemen (in Dsch. 102). Misschien mag ook vergeleken worden de geit geleid worden (Volkskunde XI, 169), eig. als een geit aan een touw medegevoerd worden, en daarna beetnemen, in 't lijntje loopen, voor den gek gehouden worden, syn. van met de lijmstang loopen (Sewel); het Zuidndl. bij de been nemen of hebben (Joos, 87) en dergelijke.

1) N. Taalgids XIII. Ook iemand op den emmer nemen (XIV, 250).

2) In Maastricht: Met iemand varen of iemand in de kouts höbbe (N. Taalgids XIV, 198).