Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden (1923-1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Afbeelding van Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegdenToon afbeelding van titelpagina van Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.98 MB)

ebook (6.37 MB)

XML (5.27 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

(1923-1925)–F.A. Stoett–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

2158. Stapelzot (-gek),

d.w.z. volslagen gek zijn, dwaas zijn. ‘In de Synonymia-Latino-Teuton. leest men: cicada, krekel... sicamb. stapel, hinc stapel-gek, homo incondite loquax, stultus, hetwelk doet vermoeden, dat het onverstaanbaar “gekriek” van het “kriekske” meer dan (zooals men onwillekeurig denken zou) zijne fabuleuze zorgeloosheid dit diertje als een toonbeeld van dwaasheid heeft doen beschouwen’, eene meening, die steun vindt in het bij Kiliaen opgeteekende kekersot, stultus cachinnans, dissolute et immoderate ridens, waarnaast in de 17de eeuw ook voorkwam kekermal (De Jager, Frequ, II, 215Ga naar voetnoot1)) en in C.v. Mander, Uytl. op Metam. 118 a: Den stapel oft Douwkrekel. Desen wijst aen een ydel clappaert. Vergelijkt men hiermede de synoniemen pepelzot, delirus (Kil.), waarvoor men thans in het Westvlaamsch zegt zoo zot als een piepel (papilio, vlinder; De Bo, 851) en in het Haspengouwsch piepelzot (Rutten, 173 b); pimpelzot, zoo zot als een pimpelmees (Schuerm. 470 a); haspelzot, ‘eene haspel draait en keert op allerlei wijze’ (Schuerm. 178 b); toppezot, topzot, dopzot, zoo zot als een tol, zoo zot als een drilnoot (een tol), dan zou men evengoed aan de zorgeloosheid van den krekel kunnen denken, als aan zijn onverstaanbaar gekriek (vgl. gril, hd. grille, eig. sprinkhaan). Voor een andere verklaring zie De Jager, Frequ. II, aanh. 112. Vgl. verder: Halma II, 117: tIs een volslaagen of puurstapelde gek; V. Janus, 329: stapel gek; Ten Doornk. Koolm. III, 301: stapel-dûnGa naar voetnoot2), vollständig betrunken; Jongeneel, 95: ze is stjapel-elf; Antw. Idiot. 1175: stapel, halfgek; 2061: stapelzat, smoordronken; stapelzot, stapelgek; Schuermans, 668: stabel, stabelgek; evenzoo in Zeeuwsch-Vlaanderen (Nav. XXIII, 362); Molema, 405 b; 566 b; 79 b en 80 a: stoapel bezopen, - geern, stoapeldoen (smoordronken), eene analogie-formatie van stapelgek; Heijermans, Ghetto, 33: stapelmesjogge; evenzoo Jord. II, 479; Peet, 194; A. Jodenh. 27Ga naar voetnoot3); stapelkrankjorem (in Jord. II, 99); fri. stabel-, stapel-, steapeldronken, -gek, -sljucht (verzot); ook alleen stapel. In sommige streken der Kempen stiepelzot, stiepelzat;

[pagina 310]
[p. 310]

Woeste, 252 b: stabelgeck, stapeldoll; 't Daghet XII, 186: zoo zot als een rad, musch, deur; in het Antw. Idiot. 1237: polverzot; V.d. Water, 77: gek als een juin, als een karrad; gron. gek as en wagenrad. Hiernaast ook enkel stapel zijn, hetzij als afkorting van stapelgek, hetzij het znw. (krekel), dat als adjectief dienst doet; vgl. spin zijnGa naar voetnoot1). Zie C. Wildsch. V, 269: Was zij dan niet stapel, dat zij zich bekeerde? Nkr. III, 5 Dec. p. 2: Ben je half stapel, zeg? Leersch. 155; Speenhoff VI, 59: Om maar frissche lucht te scheppen, loop je dat je stapel ben; Jong. 182; Nw. School, V, 12; Gron. 302: Dan moest je wel driemaal overgehaald stapel zijn; Dsch. 223; Nest, 75; Handelsblad, 24 Oct. 1914 (avondbl.), p. 5 k. 5: Zijn de menschen niet stapel? Persl. 161; Leersch. 173: Jij stapele gek; Zoek. 215: Haar stapele dochter; De Vries, Woordvorming, 19; enz.

voetnoot1)
Zie A. Beets in Tijdschrift XIV, 319; Sewel, 751: Stapel, sprinkhaan; Halma, 607: Stapel, cigale; Hoeufft, 569.
voetnoot2)
Voor dûn, doen, dronken, eig. onder water, zie Tijdschrift, 34, bl. 4.
voetnoot3)
Zie no. 2090, noot.
voetnoot1)
In dit geval mag misschien ook vergeleken worden het synonieme malloot, ontleend aan het fr. dial. malot, een soort wesp of hommel, ook als adjectief gebezigd (Ndl. Wdb. IX, 155), en daas, zot, gek, mnl. daes, dat in oorsprong één kan zijn met het znw. daas, brems, paardevlieg (Ndl. Wdb. III, 2204). In Zuid-Nederland is het bijv.nw. ‘daas’ vrij gewoon naast dazerik, daasheid, dazigheid, verdazen (De Bo, 209: 1256; Schuermans, Bijv. 59); ook in Noord-Nederland is het dialectisch bekend; zie Boekenoogen, 127: daas, onwijs, onnoozel; 134: dazig, hetz. als daas; 1119: verdaasd, onbenullig. Zeer vele malen in Menschenw. 13; 19; 50; 75; 105; 114; 134; enz.; Nachtkr. 44: Je ben 'n daas; Jord. II, 50; Handelsblad, 13 Mei 1915 (ochtendbl.) p. 9 k. 4: Ook hij verschijnt bij Maxim met een zoetemelksch katertje in z'n oogjes en in z'n beenen. Zulk een toestand noemt men tegenwoordig ‘daas’; dazig (in Prikk. II, 14: De goede sukkel keek hem nog dazig aan); ook een ww. dazen, dazelen komt in dialect nog voor in den zin van zotteklap uitslaan, half gek zijn, of in dien van ‘boomen’; zie Barb. 183: Daar zit ik, terwijl mijn hoofd daast en een kramp van bewondering door mijn gemoed nijdt; Handelsblad, 24 Maart 1915 (ochtendbl.) p. 2 k. 4: Er is in die dertig jaren veel gedaasd en gedwaasd en in veel malligheid gezwijmeld; Ndl. Wdb. III, 2315; vgl. nog Nkr. III, 16 Mei p. 6; VI, 2 Nov. p. 3; Leersch. 128: Die stond reeds op de knieën te slaan en uitbundig te dazen en te gieren; Jord. II, 243; 393; 489; dazelen (in Propria Cures XXVI, 152; Menschenw. 525); daseling (Menschenw. 194); gedaas (in Jord. II, 41; 224; 259); daserd (in Jord. II, 84).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken