Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Luimige poëzy (1827)

Informatie terzijde

Titelpagina van Luimige poëzy
Afbeelding van Luimige poëzyToon afbeelding van titelpagina van Luimige poëzy

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.63 MB)

ebook (2.78 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Luimige poëzy

(1827)–Nicolaas Jeremias Storm van 's-Gravesande–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 51]
[p. 51]

De jager en de dichter.

 
‘Wat of er nu al weêr aan scheelt?
 
Ik heb geen rust noch duur;
 
Geen ding begin ik, of 't verveelt
 
Mij zelfs al binnen 't uur:
 
Geen slaap verkwikt mij nacht noch dag;
 
Het eeten smaakt niet als het plach.
 
Ik schijn ten prooi aan alle kwalen.
 
Ga, Jan! ga snel den Doctor halen.’
 
 
 
Dus sprak een schatrijk vreemdling, die
 
Beneden kamers had,
 
In zeker ruim hotel garni,
 
Maar altoos treurig zat;
 
(Want, schoon zoo rijk aan goed en geld,
 
Hij werd door kwaal op kwaal gekweld)
 
En naauwlijks was 't een uur geleden,
 
Of de Arts kwam bij hem binnen treden.
 
 
[pagina 52]
[p. 52]
 
‘Ach, Doctor!’ zegt de kranke gast:
 
‘Ik weet niet wat mij schort;
 
Het leven wordt mij dra tot last,
 
Zoo 'k niet genezen word.
 
Geen honger schenkt mij eetenslust;
 
Geen slaap geeft aan mijn leden rust;
 
En wie toch kan men zieker heeten,
 
Dan die niet slapen kan noch eeten?’
 
 
 
De Doctor zet zich naast hem neêr,
 
En kijkt hem ernstig aan,
 
En ziet de tong hem keer op keer,
 
En voelt de polsen slaan.
 
Dan vat hij de een, dan de andre hand:
 
Hij vraagt naar maag en ingewand,
 
Naar hoofd, en borst, en buik, en beenen,
 
En wat hij meer mocht noodig meenen.
 
 
 
En na hij alles had gezien,
 
En alles had gehoord,
 
Spreekt hij, na een minuut of tien
 
Van diep gepeins, dit woord:
 
‘Mijn vriend! wel zijt gij bitter krank!
 
Maar, heel de apteek verschaft geen drank,
 
Geen pillen, druppels of conserven,
 
Die u genezing doen verwerven.’
 
 
[pagina 53]
[p. 53]
 
‘Verlangt gij, dat de honger weêr
 
U smaaklijk eeten doe,
 
En dat de slaap ook, als weleer,
 
U sluite de oogleên toe;
 
Dan vindt gij in mijn' goeden raad,
 
'k Verzeker u, veel beter baat,
 
Dan gij in de apotheek kunt koopen.
 
Gij zit te veel, mijn vriend! Ga loopen.’
 
 
 
‘Gij waart, zoo ik mij niet vergis,
 
Tot jagen steeds gezind -
 
En daar 't nu in de jachttijd is,
 
Ga weêr ter jacht mijn vrind!
 
Vlieg sloten over, bosschen door,
 
Volg weêr de hazen op hun spoor.
 
Hoe meerder gij er staat na 't leven,
 
Hoe meer ge u zelv' zult krachten geven.’
 
 
 
‘Ach! 'k was voorheen,’ zegt nu de man:
 
‘Wel op de jacht verzot,
 
Maar, schoon 't mij nog behagen kan,
 
Ik vrees thands ieders spot.
 
't Is vast dat elk thans om mij lacht
 
Als ik trekbeenend kom ter jacht;
 
En hoe zou 'k anders jagen mogen?
 
'k Heb meer dan twintig exteroogen.’
 
 
[pagina 54]
[p. 54]
 
De Doctor peinst; maar onze maat,
 
Gespoord door de oude vreugd,
 
Roept eensklaps uit: ‘Ik weet al raad,
 
'k Maak van de nood een deugd.
 
Daar 't jagen licht mij redding bracht
 
Maak ik in huis een eigen jacht -
 
Al moest ik dan ook hinkend jagen,
 
Blijf ik bevrijd van spottend plagen.’
 
 
 
En in de zaal van 't groot hotel,
 
Een kamer als een kerk,
 
En juist geschikt voor zulk een spel,
 
Tijgt daadlijk elk aan 't werk.
 
Daar spijkert men nu in het rond,
 
Gemaakte boomen op den grond,
 
En heesters, hei- en veld-gewassen;
 
En schildert slooten en moerassen.
 
 
 
En spoedig was de zaal een woud;
 
En nergens werd gewis,
 
Ooit op 't tooneel een bosch aanschouwd,
 
Dat meer natuurlijk is.
 
Toen schafte hij zich honden aan,
 
En liet bij al de stroopers gaan,
 
Op dat, voor 't jagen naar verlangen,
 
Zij levendig hem hazen vangen.
 
 
[pagina 55]
[p. 55]
 
Toen was ook dra de jacht gereed;
 
En in de groote zaal
 
Klinkt nu het luide: ‘waar 'k hem weet,’
 
Steeds luider telkenmaal:
 
De Hazen vliegen om en rond,
 
Door 't fel geblaf van menig hond,
 
En kunnen voor de vlugge winden,
 
In 't groot vertrek geen uitkomst vinden.
 
 
 
De vreemde, vrij van spot en lach,
 
En om zijn vond verheugd,
 
Jaagt met zijn knecht den gantschen dag,
 
En schreeuwt het uit van vreugd.
 
De boomen dreunen door 't geraas
 
Bij 't vangen van zoo menig haas,
 
En reeds was 't middernacht geslagen,
 
Toen bleef men nog bij lamplicht jagen.
 
 
 
Maar wie er blij was om 't vermaak
 
En juichte elk oogenblik,
 
De bovenbuurman van den snaak,
 
Was minder in zijn' schik.
 
Hij was een ijvrig muzenzoon,
 
En, steeds aan stilte en rust gewoon,
 
Kon hij, van 's ochtends bij 't ontwaken
 
Tot 's avonds, makklijk verzen maken.
 
 
[pagina 56]
[p. 56]
 
Zij rolden altoos lief en zoet;
 
Want, nooit door iets gestuit,
 
Kwam ieder regel, glad en goed,
 
De vlugge veder uit.
 
Waar ook een ander rijmen zoek',
 
Hem was zijn hoofd een woordenboek,
 
Dat onverpoosd hem kon gerijven
 
Bij ieder vers dat hij wou schrijven.
 
 
 
Maar toen het wild en woest getier
 
Der jacht naar boven steeg,
 
Toen zat hij vast wel drie kwartier,
 
Eer hij één rijmwoord kreeg.
 
De regels werden stroef en stijf
 
En 't duurde soms een uur vier vijf,
 
Eer hij, voorheen zoo vlug in 't rijmen,
 
Het kleinst couplet kon samen lijmen.
 
 
 
En schoon hij, om 't geraas verstoord,
 
Moog' stampen op den vloer,
 
Steeds luider duurt toch immer voort
 
Het luide jachtrumoer.
 
En schoon hij hoopte dat de nacht
 
Een eind' zou maken aan de jacht,
 
En hem in rust zou laten dichten,
 
Kon hij toen ook nog niets verrichten.
 
 
[pagina 57]
[p. 57]
 
Toen was hij 't wild geraas toch moê,
 
En zijn geduld ten end':
 
Hij vliegt dus naar beneden toe
 
En bij den vreemden vent;
 
En toen hij in de kamer trad,
 
En naauw de deur nog open had,
 
Schoot hem een haasjen langs zijn beenen,
 
En pakte door de gang zich henen.
 
 
 
En toen hij 't vreemde kunstwoud ziet
 
Vertrouwt hij naauw zijn oog,
 
En merkt verbaasd den jager niet,
 
Die grimmig naar hem vloog
 
En om 't ontsnapte haas verstoord,
 
Hem toesnaauwt: ‘pak u aanstonds voort!
 
Wat hebt gij hier beneên te maken?
 
Blijf boven aan uwe eigen zaken.’
 
 
 
‘Wel, zegt de dichter: ‘lieve vrind!
 
Ik wachtte hier geen haas;
 
Maar kwam, tot stilte en rust gezind,
 
Naar onder om 't geraas.
 
Ga buiten in het vrije veld,
 
Maak daar, zoo veel gij wilt, geweld;
 
Want wilt gij hier de jacht niet staken;
 
Wie kan dan boven verzen maken?’
 
 
[pagina 58]
[p. 58]
 
En 's jagers andwoord is terstond:
 
‘Wat scheelt me uw rijmlarij?
 
‘'k Ben meester op mijn' eigen' grond,
 
‘Daar staat mij 't jagen vrij.
 
‘'t Raakt andren niet wat ik hier doe,
 
‘En nog in lang de jacht niet moê,
 
‘Zal 'k morgen nog wel anders razen,
 
‘Dan schieten wij ook op de hazen.
 
 
 
Verslagen door dit slecht bescheid,
 
Keert stil de dichter weêr,
 
En zet in diepe treurigheid,
 
Zich op zijn kamer neêr.
 
Geen slaap drijft hem dees nacht naar bed;
 
Hoe hij het best de jacht belet,
 
Is, tot het krieken van den morgen,
 
Slechts al zijn peinzen, al zijn zorgen.
 
 
 
En toen de vreemde d' andren dag,
 
Weêr met de jacht begon,
 
Toen rees aldra zijn luid geklag,
 
Dat hij niet jagen kon.
 
Want naauwlijks was hij 't eerste beest,
 
Maar even op het spoor geweest,
 
Of langs de muren en de bomen,
 
Zag hij het water neder komen. -
 
 
[pagina 59]
[p. 59]
 
Want in de zoldring van 't vertrek
 
Waar hij zijn hazen vong,
 
Was iedre reet en scheur een lek,
 
Waardoor het water drong.
 
Het kwam gelijk een regenvlaag
 
Met groote dropplen naar omlaag -
 
Ja, feller stortte, in 't ergste weder,
 
Wellicht nog nooit de regen neder.
 
 
 
En spoedig was in 't jachtvertrek,
 
Hoe groot het wezen moog',
 
Geen mensch noch beest, geen enkle plek,
 
Geen plant noch boom meer droog.
 
Verbaasd bleef iedre windhond staan,
 
En wou geen stap meer voorwaarts gaan
 
En op de banken voor de glazen,
 
Daar zaten spoedig al de hazen.
 
 
 
De jager, in zijn vreugd gestuit,
 
Richt wel omhoog het woord:
 
‘Wat morst en plast gij daar, o guit?’
 
Maar 't reegnen duurt steeds voort.
 
Hij strompelt eindlijk, druipend nat,
 
Naar boven waar de dichter zat,
 
En durft zijne oogen naauw vertrouwen,
 
Om 't geen zij daar verbaasd aanschouwen.
 
 
[pagina 60]
[p. 60]
 
Het binnenkomen werd belet;
 
Want, de uitgehangen deur,
 
Was voor 't kozijn dwars neêrgezet;
 
En iedre reet en scheur,
 
Wel dicht met potaard' toegesmeerd,
 
Op dat zij zoo het water keert,
 
Dat zeker wel een duim of negen,
 
Reeds hoog was in 't vertrek gestegen.
 
 
 
En 't water kwam in overvloed,
 
En met een groot geweld,
 
Gelijk een opgewaaide vloed,
 
De kamer ingesneld.
 
Want aan de pomp der bovengang
 
Was vastgemaakt een brandspuitslang,
 
En in zijn hemdrok en op klompen
 
Stond daar des dichters knecht te pompen.
 
 
 
Van alle meubels was, met reên,
 
Het groot vertrek ontdaan,
 
Een ruwe tafel maar alleen
 
Zag men in 't midden staan;
 
En op een omgekeerde ton,
 
Die ook voor vaartuig dienen kon,
 
Zat daar, met oogen vol verlangen,
 
De dichter, henglend, visch te vangen. -
 
 
[pagina 61]
[p. 61]
 
Want hier zwom voren, daar weêr snoek,
 
Door 't ruime kunstmeir heen,
 
En elders school weêr, in een' hoek,
 
De blanke baars bijeen.
 
Het was een vijver zoo als wis
 
Er geen op 't fraaiste buiten is,
 
En in zijn soort nog meer bijzonder,
 
Dan 't kunstwoud in 't vertrek er onder.
 
 
 
‘Hou op,’ dus luidt des jagers kreet,
 
Toen hij den visscher ziet:
 
‘Hou op, o onbeschaamd poëet!
 
En visch hier langer niet.
 
Mijn gantsche woud wordt één moeras,
 
Door u verwenschte waterplas,
 
En zoo gij 't langer nog doet stroomen
 
Zult ge al mijn hazen om doen komen.’
 
 
 
Maar hoe de jager raast, en scheldt,
 
En dreigt, en grimmig ziet,
 
Wat hem als dichter had gekweld
 
Stoort nu den visscher niet.
 
En als de jager steeds met spijt
 
Ziet hoe het vischjen gretig bijt,
 
Zegt de ander met een luid geschater:
 
‘Wel is 't hier niet een vischrijk water?’
 
 
[pagina 62]
[p. 62]
 
‘'t Is hier mijn eigen visscherij,
 
Wat raakt mij dus uw klacht?
 
Hier staat zoo goed mij 't visschen vrij,
 
Als u omlaag de jacht.
 
't Raakt andren niet wat ik hier doe;
 
En 't visschen nog in lang niet moê,
 
Zal 't morgen nog wel anders spoken,
 
Dan wordt mijn zalmnet uitgestoken.’
 
 
 
En toen de jager eindlijk ziet,
 
Dat bij den muzenzoon,
 
Het razen hem geen redding biedt,
 
Verandert hij van toon,
 
En zegt nu met een schreiend oog:
 
‘Ik smeek u, maak uw kamer droog,
 
Gij wilt ons toch in 't nat niet smoren?’
 
En nu laat zich de dichter hooren:
 
 
 
‘Wel, wilt gij luistren naar de klacht,
 
Die 'k gistren hooren liet,
 
En gaan in 't vrije veld ter jacht,
 
Dan visch ik langer niet.
 
Rijst uw geraas niet meer omhoog,
 
'k Maak aanstonds dan mijn vijver droog -
 
Want als gij mij in rust doet leven,
 
Dan wordt hier voortaan slechts geschreven.’
 
 
[pagina 63]
[p. 63]
 
En daar hij, door het druipend nat,
 
Toch niet meer jagen kon,
 
Zegt nu de vreemde snaak: ‘Fiat!’
 
En springend in zijn ton,
 
Vaart nu de dichter naar hem toe;
 
En beiden doen nu, wel te moê,
 
Het water spoedig heenen loopen,
 
En 't kunstig jachtwoud aanstonds sloopen.
 
 
 
Zoo werd de twist toen bijgeleid,
 
De vreemde ontweek de stad,
 
Daar de ander, met vernieuwde vlijt,
 
Zijn dichtwerk weêr hervat.
 
En menig, die 't gebeurde hoort
 
Spreekt: ‘'t is een waar en zeker woord:
 
Wie in den twist wil winnaar blijven,
 
Moet nimmer met poëeten kijven.’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken