Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Luimige poëzy (1827)

Informatie terzijde

Titelpagina van Luimige poëzy
Afbeelding van Luimige poëzyToon afbeelding van titelpagina van Luimige poëzy

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.63 MB)

ebook (2.78 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Luimige poëzy

(1827)–Nicolaas Jeremias Storm van 's-Gravesande–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 37]
[p. 37]

De kermis der goden.

 
Toen Peleus ('t is al lang geleên)
 
Met Thetis zou gaan trouwen,
 
Kwam vriend en maag verheugd bijeen,
 
Om feest met hen te hoûen.
 
Jupijn gaf ook, om 't huwlijk blij,
 
Een groote jongelui partij
 
Op een der bruiloftsdagen,
 
Waarbij hij heel het Godenheir
 
Uit Hemel, Aarde, Hel, en Meir
 
Had op d'Olymp doen vragen.
 
 
[pagina 38]
[p. 38]
 
Maar Juno sprak: ‘Mijn lieve man!
 
Wat zullen wij beginnen?
 
Wat ik ook peinzen moge, ik kan
 
Geen tijdverdrijf verzinnen.
 
Ik weet niet hoe het jonge goed
 
Zich heel den tijd vermaken moet;
 
Want voor dat wij gaan eeten,
 
(En alles komt vast vroeg bij een
 
En is zoo makklijk niet te vreên)
 
Moet ook de tijd gesleten.’
 
 
 
Hij weêr: ‘Mevrouw! dat's toch geen zaak,
 
Die u zoo af moet schrikken.
 
Ik weet wel, 't is een heele taak:
 
Maar 't zal zich toch wel schikken.
 
Eerst presenteert gij toch de thee;
 
Dat duurt al licht een uur of twee,
 
Dan wandelt ge, en famille,
 
Met Bruid en Bruîgom in den tuin,
 
Speelt dan Commerce, trente et un,
 
Whist, Boston en Cadrille.’
 
 
[pagina 39]
[p. 39]
 
Maar dat stond Juno gantsch niet aan:
 
‘Gij moogt met de oude Heeren
 
Dan in een andre kamer gaan,
 
En spelen naar begeeren;
 
Maar met het jonge godendom
 
Breng ik den avond zoo niet om;
 
Hoe komt het in uw zinnen?
 
Wie heeft er immer van gehoord,
 
Dat hier de tijd dus wordt vermoord?
 
Foei! kaarten voor godinnen!’
 
 
 
‘Gij zijt dan toch een lastig wijf,
 
Al zijt ge ook nog zoo schrander,
 
Verzin dus zelf een tijdverdrijf.’
 
Zegt hij weêr: ‘'k weet geen ander.’
 
En juist kwam Hebe in 't vertrek;
 
Zij had het gantsche twistgesprek
 
(Dewijl men niet gefluisterd,
 
Maar reedlijk hard gesproken had)
 
Nieuwsgierig door het sleutelgat
 
Van woord tot woord beluisterd.
 
 
[pagina 40]
[p. 40]
 
‘Papa! als ik het zeggen mag,
 
Dan zal ik u wel leeren,
 
Hoe gij hun, zelfs den gantschen dag,
 
Zult kunnen amuseeren:
 
Geef maar een kermis op het feest,
 
Die is toch hier nog nooit geweest;
 
Dat zal hen vast bekoren,
 
En geeft hen pret en werk genoeg,
 
Al komen zij ook nog zoo vroeg.’
 
Dus liet zich Hebe hooren. -
 
 
 
‘Wel kind! dat's goed,’ zei toen Jupijn.
 
Ook Juno was te vreden,
 
En sprak: ‘Kom aan, 't zal kermis zijn,
 
Maar liefst dan toch beneden,
 
In 't midden van de boeren jeugd;
 
Die moog' dan deelen in de vreugd;
 
Want zoo wij hier de kramen,
 
Zoo berghoog, plaatsen boven de aard',
 
Ik wed dat, voor de klim vervaard,
 
De rapsten zelfs niet kwamen.’
 
 
[pagina 41]
[p. 41]
 
De Olymp toch was zoo schriklijk hoog,
 
Dat zelfs de grootste dieren,
 
Van daar zich toonden voor het oog
 
Veel kleinder nog dan mieren.
 
Jupijn had in zijn kabinet
 
Dus ook een teloskoop gezet,
 
Om de aarde te begluren;
 
En, schoon hij door een roeper praat,
 
Toch duurt het, eer hem de aard' verstaat,
 
Wel vier en twintig uren.
 
 
 
Naauw had Jupijn der Godenschaar,
 
Het feestplan meê doen deelen,
 
Of ieder maakt zijn boeltjen klaar,
 
Om goed zijn rol te spelen:
 
Apol haalt zijn kales van stal,
 
Bevracht haar met het negental,
 
En vat toen zelfs de teugels;
 
Jupijn daalde op zijn' arend neêr,
 
En Juno op een paauwenveêr;
 
Merkuur op eigen vleugels.
 
 
[pagina 42]
[p. 42]
 
Twee kaapsche raven nam Diaan
 
Met purperroode kuiven,
 
En Venus hong met zijden draân
 
Een bloemkorf aan haar duiven.
 
Terwijl Sileen zijn graauwtjen nam,
 
En daarmeê naar beneden kwam,
 
Als met een postpaard, hollen.
 
Liet Bacchus in een rhijnwijnvat,
 
Dat hij eerst leêggedronken had,
 
Zich van d' Olympus rollen.
 
 
 
De rest zeulde ook van allen kant
 
Hun kistjens aan en pakken,
 
En liet toen in een baliemand
 
De boel naar onder zakken.
 
Toen ging het oovrig Godendom,
 
Met Thetis en haar Bruidegom,
 
Zich van een luchtbol dienen:
 
En zoo was ieder, voor en na,
 
Op 't marktveld van Olympia,
 
Precies kwartier vóór tienen.
 
 
[pagina 43]
[p. 43]
 
Jupijn zendt dadelijk Merkuur
 
Naar 't rechthuis bij de Heeren,
 
En laat door 't achtbaar dorpsbestuur
 
De kermis proclameeren.
 
Apol gaat naar de Drukkerij,
 
Bestelt, in keur van poëzij,
 
Voor elke tent biljetten;
 
En hupplend haalt, zoo snel hij kan,
 
De smit Vulkaan een' timmerman,
 
Om kramen op te zetten.
 
 
 
Al spoedig zet de Godenschaar
 
De kermiskramen open,
 
En veilt en roemt en prijst haar waar;
 
En lokt het volk tot koopen.
 
Vrouw Juno had met allen spoed
 
Bijeengebracht haar kindergoed;
 
En menig boerenkinkel,
 
Die voor de luurmand van zijn vrouw
 
De nieuwste snufjens hebben wou,
 
Begaapt haar' kinderwinkel.
 
 
[pagina 44]
[p. 44]
 
Minerva zag m'een gantsche zôo
 
Van boeken met zich voeren;
 
Vooraan blonk Cats in folio,
 
De Bijbel van de boeren;
 
Dan had ze er ook een heele rij
 
Van Muzen-Almanakken bij
 
Met fraaie houtsnêe prenten:
 
Ook had ze een machtig grooten hoop
 
Paketten scheurpapier te koop:
 
Dat waren Recensenten.
 
 
 
Vrouw Vesta zat met turf en hout
 
En vuur en kokend water. -
 
Vertumnus werd er bij aanschouwd,
 
Hij roerde braaf zijn' snater,
 
En had een' grooten wagen staan,
 
Met Chinaas applen volgelaân
 
Zoo versch uit zee gekregen.
 
Een pikkel zag men vlak naast hem,
 
Waar Themis riep, met luider stem:
 
‘Stap op, en laat je wegen!’
 
 
[pagina 45]
[p. 45]
 
Merkuur had op geen vaste plaats
 
Zich neder willen zetten;
 
Maar liep bij al de boerenmaats
 
Met loterij biljetten.
 
Een bloemenkraamtjen, keurig net,
 
Had Flora voor zich opgezet,
 
Met roode en witte roosjens.
 
Bij Mars was meest de jeugd te zien;
 
Hij had een kraam vol oorlogsliên
 
In Neurenburger doosjens.
 
 
 
Diana had een aardig spel,
 
Vervuld met vreemde dieren;
 
Zij liet met leeuw- en tijgervel
 
Haar nimfen zich versieren.
 
Latona had een goudvischkom,
 
Waarin een groote kikvorsch zwom;
 
God Pluto stond er neffen,
 
En liet zijn' grooten zwarten hond,
 
Dien ieder machtig zeldzaam vond,
 
Alleen, een trio keffen.
 
 
[pagina 46]
[p. 46]
 
Neptunus maakte 't bijster fraai;
 
Hij had een groot theater,
 
Waarop een tamgemaakte haai,
 
Zijn kunsten deed in 't water:
 
Vrouw Amphitrite stond er naast;
 
Bij haar keek menig boer verbaasd
 
Op nooit geziene dingen;
 
Wijl al het speelgoed dat zij had,
 
Vol horentjens en schelpjens zat,
 
Net als te Scheveningen.
 
 
 
Vulkaan ging met een' heelen hoop
 
Van kermisduiten strijken,
 
Daar hij de boeren een' Cykloop
 
Voor eenen reus liet kijken:
 
De blonde Ceres had haar' naam
 
Geschreven op een wafelkraam,
 
Die ieder kwam bezoeken;
 
En Hebe had met Ganimeed,
 
De koffij in haar kraam gereed
 
Met deventersche koeken.
 
 
[pagina 47]
[p. 47]
 
Een kamer, neen! een groote zaal,
 
Had Eskulaap doen huren,
 
En gaf voor ieders pijn of kwaal
 
Zijn pillen en tinkturen.
 
Maar Bacchus, die zijn grootste vat
 
Gevuld had met Schiedammer nat,
 
Stak op zijn tent een haantjen,
 
En riep: ‘Goê Vrienden! legt reis aan!
 
Laat Esculaaps recepten staan,
 
En pikt bij mij een graantjen.’
 
 
 
Saturnus had een vreemd bedrijf:
 
Hij liep in al de huizen,
 
En vong en sloeg er raauw te lijf
 
De rotten en de muizen.
 
‘Waar komt die rare vent van daan?’
 
Dus sprak een boer zijn' buurman aan,
 
Die antwoordde aan den vrager:
 
‘Het is een nieuwerwetsche kat,
 
En bij de Heeren in de stad
 
Noemt men hem kamerjager.’
 
 
[pagina 48]
[p. 48]
 
Apollo had een groote schuur
 
Gehuurd van een der boeren,
 
Waarin hij tegen 't avonduur
 
Een kluchtspel op zou voeren.
 
Maar 's middags ging hij met een deel
 
Der Dames van zijn groot tooneel
 
Naar 't boeren rechthuis stappen,
 
Daar gaf hij elk toen vrij entré,
 
En zong er met zijn nichtjens meê
 
Den lof der kermisgrappen.
 
 
 
De Olympiasche maagdenstoet
 
Werd met geheele hoopen
 
Gestaâg aan Venus kraam ontmoet,
 
En stond er druk te koopen,
 
Wijl men, voor een' civielen prijs,
 
De nieuwste modes uit Parijs
 
Kon in haar' winkel krijgen.
 
Ook kocht er menig jong gezel,
 
Corsetten van een nieuw model,
 
Om 't lijf zich dun te rijgen.
 
 
[pagina 49]
[p. 49]
 
Dat zij de meeste klanten kreeg,
 
Is geenszins vreemd te vinden:
 
Haar kraam was dus ook eerder leêg
 
Dan die der andre vrinden.
 
Toen huurde zij een bovenhuis,
 
Hield zich tot 's avonds laat niet t' huis,
 
En liet toen gasten nooden,
 
En, naar Jupijns veranderd plan,
 
Gaf zij tot slot een Thé dansant
 
Aan al de hemelgoden.
 
 
 
Meest was dat pretjen naar den zin
 
Der Dames en der Heeren,
 
Om dat de schalke God der min
 
Den dans zou dirigeeren.
 
Ook vroeg ze er Pan, den boksvoet, bij
 
Om, op den toon der veldschalmij,
 
De Goôn te laten zweven:
 
Wijl Eolus, die in zijn' zak
 
Een' machtig grooten blaasbalg stak,
 
Er versche lucht kwam geven.
 
 
[pagina 50]
[p. 50]
 
Men bracht de gantsche nacht er door,
 
En kende leed noch zorgen,
 
En danste en sprong tot dat Auroor
 
Riep: ‘Vrienden, goeden morgen!’
 
Men ziet verbaasd elkander aan:
 
Het is met zang en dans gedaan;
 
En, uit elkaâr gestoven,
 
Bedankt men eerst, verheugd van geest,
 
Jupijn voor 't vrolijk kermisfeest
 
En stijgt toen weêr naar boven.
 
 
 
Eene, echter, van den kermisdrom,
 
Bij velen hoog in waarde,
 
Ging niet meê naar d' Olymp weêrom,
 
Maar bleef terug op aarde.
 
Daar is ze ook sints altoos geweest,
 
En heeft op menig kermisfeest
 
En bruiloft voorgezeten;
 
En menig gast heeft vaak gezegd,
 
Dat die Godin, naar rang en recht,
 
De dwaasheid wordt geheten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken