Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jessica's eerste gebed (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Jessica's eerste gebed
Afbeelding van Jessica's eerste gebedToon afbeelding van titelpagina van Jessica's eerste gebed

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.34 MB)

Scans (3.41 MB)

ebook (2.75 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Illustrator

J.H. Isings jr.



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jessica's eerste gebed

(1912)–Hesba Stretton–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk II.
Jessica's verzoeking.

Jessica was van haar kant aan de overeenkomst getrouw; en hoewel de ernstige, stille man onder de donkere schaduw van de brug elken morgen naar haar uitkeek, terwijl hij zijne klanten bediende, kreeg hij haar bleek gezicht en hare magere gedaante niet te zien. Maar toen de bepaalde tijd dáár was, ver-

[pagina 11]
[p. 11]
toonde zij zich bij het stalletje, met hare hongerige oogen weder gericht op de hoopen kadetjes en boterhammen, die snel verdwenen op de aanvraag der koopers. De zaak was op het drukst, en het hongerige kind

illustratie

stond geduldig aan den kant te wachten, tot de menigte zou slinken. Maar zoodra de naaste kerkklok acht had geslagen, kwam zij wat dichter bij het stalletje, en op een teeken van den eigenaar kroop zij tusschen de schragen van zijne tafel door, en nam hare vroegere
[pagina 12]
[p. 12]

plaats op de ledige mand in. In zijne oogen scheen zij zelfs een weinig magerder en zeker haveloozer dan te voren; en hij legde een heel broodje, een oud, dat van den voorraad van gisteren was overgebleven, op haar schoot, terwijl zij het kopje koffie aan hare lippen bracht met hare verkleumde handen.

‘Hoe heet u?’ vroeg zij, naar hem opziende met hare doordringende oogen.

‘Hoe zoo?’ vroeg hij aarzelend, alsof hij niet gaarne zooveel van zichzelf vertelde: mijn voornaam is Daniël.’

‘En waar woont u, mijnheer Daniël?’ vroeg zij.

‘Wel, nu nog mooier!’ riep hij uit, ‘als je brutaal wordt, moet je maar liever weggaan. Wat gaat het je aan waar ik woon? Ik verzeker je, dat het mij niet kan schelen, waar jij woont.’

‘Ik wilde u niet beleedigen,’ zeide Jes nederig: ‘ik dacht maar dat ik wel zou mogen weten, waar een goed man, zooals u, woont. U bent een zeer goed man, nietwaar, mijnheer Daniël?’

‘Ik weet het niet,’ antwoordde hij onrustig, ‘ik ben bang van niet.’

‘O ja, dat bent u wel, en u weet het ook wel,’ vervolgde Jes. ‘U zet goed koffie, puik! en de kadetjes zijn ook best! Ik heb u honderden malen gezien, voordat u mij zag, en de politie laat u met rust, en zegt u nooit van weg te gaan. O ja! u moet een zeer goed man zijn.’

Daniël zuchtte, en zette zijn aardewerk heen en weêr, in ernstige gedachten verdiept, als peinsde hij over het begrip van goedheid van het kind. Hij zette goed koffie, en de politie liet hem ongemoeid! Dat

[pagina 13]
[p. 13]

was waar, en toch, toen hij den voorraad stuivers natelde, dien hij in zijn sterken linnen zak bijeen verzameld had, zuchtte hij nog dieper. Hij liet opzettelijk een zijner stuivertjes op de modderige straat vallen, en ging voort de overige ijverig te tellen; terwijl hij steelsgewijze het meisje dat aan zijne voeten zat, gadesloeg. Zonder eene schaduw van verandering op haar mager gelaat bedekte zij het stuivertje met haar voet, en haalde het voorzichtig naar zich toe, terwijl zij voortging druk met hem te praten. Een oogenblik schoot er een pijnlijk gevoel door Daniëls hart, en tegelijk wenschte hij zichzelf geluk, dat hij de jonge dievegge betrapt had. Het was nu tijd om heen te gaan; maar voor hij ging, zou hij haar den blooten voet laten verzetten, en het stuivertje dat er onder verborgen lag, voor den dag doen komen, en dan zou hij haar waarschuwen, zich nooit weêr bij het stalletje te wagen. Dit was nu haar dank, dacht hij; hij had haar twee keer een ontbijt gegeven, en haar meer vriendelijkheid betoond, dan hij in vele jaren aan eenig schepsel had bewezen, en bij de eerste gelegenheid keerde zich de jonge deern tegen hem en bestal hem! Hij dacht er treurig over na, toen Jessica's opgeheven gelaat eensklaps veranderde; een hooge blos bedekte hare bleeke wangen, en de tranen kwamen haar in de oogen. Zij bukte, en het geldstuk uit de modder oprapende, veegde zij het schoon en blank op hare lompen, en legde het op het stalletje neer dicht bij zijne hand, doch zonder iets te zeggen. Daniël keek haar ernstig en doordringend aan.

‘Wat is dat?’ vroeg hij.

‘Asjeblieft, mijnheer Daniël,’ antwoordde zij,

[pagina 14]
[p. 14]

‘het was gevallen, en u hebt het niet gehoord.’

‘Jes,’ zei hij streng, ‘zeg mij er alles van.’

‘Och, asjeblieft,’ snikte zij, ‘ik heb maar éens een stuivertje gehad; en het rolde zoo dicht bij mijn voet; en u hadt het niet gezien; en ik verborg het

illustratie

snel; en toen dacht ik er aan, hoe vriendelijk u geweest waart, en hoe u mij bij uw vuur laat warmen; en toen kon ik het stuivertje niet langer houden. U zult mij zeker nooit weêr laten komen!?’

Daniël keerde zich een oogenblik om, zich bezig houdende met zijn kopjes en schoteltjes in de mand

[pagina 15]
[p. 15]

te doen, terwijl Jes bevende bij hem stond en groote tranen haar langs de wangen rolden. Het prettige, donkere hoekje, met het warme vuur van houtskool, en de reuk van de koffie, was gedurende twee korte poosjes een paradijs voor haar geweest; maar zij had zich aan eene zonde schuldig gemaakt, die er haar uit zou verdrijven.

Daar buiten den boog van de spoorwegbrug strekten zich de koude, akelige straten uit, zonder vriendelijke gezichten om haar te ontmoeten, of warme kopjes koffie om haar te verkwikken; toch bleef zij treurig dralen om de woorden te hooren uitspreken, die haar zouden verbieden naar die gelukkige plaats terug te keeren.

Mijnheer Daniël keerde zich eindelijk om en ontmoette haar betraanden blik met een uitdrukking van zonderlinge aandoening op zijn eigen ernstig gelaat.

‘Jes,’ zeide hij, ‘ik zou het nooit hebben kunnen doen. Maar je mag hier elken Woensdagmorgen komen, daar het heden Woensdag is, en er zal altijd een kopje koffie voor je zijn.’

Zij dacht, dat hij meende, dat hij het stuivertje niet onder zijn voet zou hebben kunnen verbergen, en ging heen, een weinig bedroefd en verlegen, niettegenstaande hare groote vreugde, bij het vooruitzicht van zulk eene tractatie elke week; terwijl Daniël, nadenkende over den strijd, die in het binnenste van het kind moest hebben plaats gehad, zijn weg ging, van tijd tot tijd het hoofd schuddende en bij zichzelf mompelende: ‘Ik zou het nooit hebben kunnen doen; ik zou het nooit hebben kunnen doen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken