Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Memoriaal van Bredero (1970)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.05 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/biografie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Memoriaal van Bredero

(1970)–Garmt Stuiveling–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Documentaire van een dichterleven


Vorige Volgende
[pagina 160]
[p. 160]

1618



illustratie
isaac van der voort




illustratie
magdalena stockmans


2 januari

Maurits verzet in Nijmegen de wet en brengt contra-remonstrantse regenten aan het bewind.

eind mei

Maurits in Amsterdam. De Nederduytsche Academie organiseert een reeks vertoningen: de eerste dag negen versierde schuiten met zinnebeeldige voorstellingen van de zeven gewesten; de tweede dag op verzoek van de Burgemeesters veertien vertoningen betreffende de wreedheden van de Spanjaarden, met daarna een opvoering van Hoofts treurspel Geeraerdt van Velsen; de derde dag twintig versierde schuiten.

31 juli

Maurits dankt te Utrecht de waardgelders af en verzet de wet in contra-remonstrantse zin.

 

23 augustus

Bredero overlijdt te Amsterdam.

28 augustus

De Staten-Generaal, onvoltallig bijeen, verlenen Maurits volmachten. De dag daarna worden Oldenbarnevelt, De Groot, Hoogerbeets en Ledenberg op last van Maurits gevangen genomen.

[pagina 161]
[p. 161]

Omstreeks nieuwjaar 1618

Brief van Bredero aan Magdalena Stockmans. Met het opschrift Minne-Brief voor het eerst gepubliceerd in G.A. Brederoods Nederduytsche Poëmata (Amsterdam 1632).

 

De bedroefde Gerbrande groet met verslaghener herte, de bly-geestighe ende wel verstandighe lief M.S. ende wenst haer in den Heer gheluck ende saligheyt, aen siel ende lijf, mitsgaders een goet ende wenselijck nieuwe Jaer.

So weynigh als het vyer kan wesen sonder hette, soo weynigh kan ick sijn sonder Nacht ende Dagh van u te droomen, ende mijn ellendigh harte te pynigen met treurighe ende swaermoedighe ghepeynsen, ende mijn levende gheest te begraven in dud-oorighe sufferyen, wt oorsaecke dat ick helaas! op maendagh 's avonts laest-leden te gast wierdt ghehouden by G.G.V. ende sijn gheselschap, dat my verwachtende ten eten waren, ghelijck ick u wel breeder mondelingh sal verwittigen, soo 't Godt belieft, waer naer ick op Dijnsdaeghs 's Morgens een mynen goede Vriendt gheleydende na Haerlem ter begraeffenisse, van een van mijn kennisse, dies ick door 't aenporren van mijn reysBroeder my liet vervoeren, ende deur reuckloosen yver versloften ick de weet te doen aen mijn Ouders, die tot mijn groote leedtwesen heel bekommert sijn geweest, beduchtende dat my eenigh ongeval over gekomen was, 't sy inbreeck van ys ofte anders, gelijckmen doch gaerne het swaertste eerst denckt, vermits sy aen my niet en sijn gewent uyt te trecken sonder voorweten van haer-lieden. Derhalven soo wil ick u vrundelijck ende hartelijck hebben gebeden, ghy wildt my dese mijn misdaet niet ten swaerste toe-rekenen, maer duyen met u ghewoonelijcke wijsheydt mijn onvoorsightige dwase daet ten besten, als ick aen u bescheydentheyt, ende aldervriendelijckste goedertierenheydt vertrouwe, hopende dat ick ô goedighe ende alderbeste Dochter! niet bedroghen in mijn hope sal wesen, door dien u aengheborene Deughdt, u gestadelijcke pronckt ende verciert met lust om goet te doen, en 't kan niet anders sijn, of u verstandighe ziele bemerckende mijn waerachtighe onschult, sal betoonen dat zy is wijs ende wel gheleert, als ghy mijn misslagh ten besten keert.

Voorders laet ick u weten (doch ongaerne) dat ick zieck ende niet wel te pas en ben, vermits ick ongeluckigh met de slede in 't ys gebroocken, ende ick met mijn lenden in 't water geseten hebbe, waer op ick, als ghy wel dencken meught, dapper verkouwt geworden ben, so dat ick nootsaeckelijck mijn kamer bewaren moet, het welck my een onsegghelijck verdriet is, ten aensien dat ick daer door ben verbannen van mijn siels aengenaem gheselschap, en daer en boven soo quelt my de schrickelijcke jalousye van den bruynen Brabander, vreesende door hem te verliesen het weynigh dat ick aen u gewonnen hope, dies my de uren daghen, de daghen Jaeren, ende de Nachten eeuwen duncken te wesen, daerom ô Alderliefste Lief indien u de Menschelijcke ghenegentheydt mede aen hanght: of so u Maaghdelijcke borst, oyt is doorstraelt geweest met de minnelijcke straelen van medelyde tot u even Naesten: of soo ghy immermeer hebt ghevoelt de vrundelijcke kracht vande verkiesinghe van d'een voor den anderen te beminnen, soo laet u Minnaer niet hopeloos quijnen, maer vertroost hem met een kleyn letterken van u ghenegene Jonste, soo sal ick blyven in leven en sterven

 

Uwen altijdt getrouwe Dienaer en slave

 

G.A. Bredero.

[pagina 162]
[p. 162]

januari 1618

Bredero schrijft het Bruylofts-Dicht, Ter Eeren Den Erentfesten ende Achtbaren Pieter Benoyt In Echt verzaemt Met de Deucht-Rijcke Ioffr. Anna de Marees. In 't Iaer 1618. den 9. Ianuarij. Van dit gedicht, gedrukt bij Paulus van Ravesteyn, berust het enig bewaard gebleven exemplaar in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage (Signatuur 852 F 370). Het omvat 8 bladzijden, ongepagineerd.

Zowel de krultekening op blz. 2, met een bijschrift van vier versregels: Swaan-Ridder, geyl en blint als het huwelijksgedicht: De God de Bruylofts-God, niet de Poeetsche Hymen

alsook het Feest-liedeken: Geliefkens eer ghy waert geboren

zijn herdrukt in Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), Aendachtigh Liedt-Boeck, blz. 46-51.

6 februari 1618

Doop van Maritjen van Tongerlo, dochter van Hans Arentsen en van Bredero's zuster Hillegont. (Doopregister van de Nieuwe Kerk. Gemeente-Archief van Amsterdam. DT&B 39, blz. 487).

den 6. idem van ds. hans aertsz} maritjen
Silvius hilgont aerjans} maritjen
  Iudith jans} maritjen



illustratie

Begin 1618

Bredero's vriend, de vertaler en hekeldichter Reinier Telle overlijdt plotseling te Amsterdam, ongeveer 60 jaar oud, en wordt begraven ‘met onghedeckten ende met laurieren ghekroonden ende een yeder sichtbaren hoofde, op de maniere van uytnemende poëten.’ (Vgl. H. de la Fontaine Verwey, Jaarboek Amstelodamum LX, blz. 69).

[pagina 163]
[p. 163]

april 1618

Bredero schrijft het Bruylofts-Dicht, Ter Eeren Den Erentfesten, en Achtbaren Daniel Vorstens In Echt verzaemt Met d' Eerbaere, Deucht-lievende Cornelia Michiels Dter. In 't Iaar 1618. den 17. April. Van dit gedicht, gedrukt hij Paulus van Ravesteyn te Amsterdam, berust het enig bewaard gebleven exemplaar op de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage (Signatuur 852 F 372). Het telt eveneens 8 bladzijden, en heeft op blz. 2 dezelfde krultekening als het vorige Bruiloftslied doch met het volgende onderschrift:

 
Cupido komt hier aan met aller ijl gheswommen
 
Door Zuyer-zee, door Ty tot door den Ammerack:
 
Want hem docht dat hy mee te Bruyloft moste commen
 
En wat waar doch de Feest indien hy hier ghebrack?

Zowel het huwelijksgedicht: T'is Musen u bekendt, datmen sich niet kan geven

met als onderschrift: Dat wert waer

als het Bruylofts-liedeken met de beginregel:

Geluckighe Jonghe Li'en, wy wenschen u met vreught,

met als onderschrift: 't Kan verkeeren

is herdrukt in Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), De groote bron der minnen, blz. 19-26, met evenwel na het huwelijksgedicht de kenspreuk: 't Kan verkeeren.

april 1618

Voor de bruiloft van Adriaen vanden Heeden en Christyna Gerrits Westerhout, ondertrouwd 10 april 1618 en gehuwd 1 mei 1618, schrijft Bredero een huwelijksgedicht met de beginregel:

O ongeboren God! drievuldigh onverscheyden,

en een bruiloftslied met de beginregel:

Ghy moet de feest met vreught ver-eeren

Beide gedichten werden opgenomen in Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), Aendachtigh Liedt-Boeck, blz. 28-32.

27 mei 1618

Magdalena Jansd. Stockmans ondertrouwt in haar geboorteplaats Dordrecht met de 41-jarige en in Napels gevestigde koopman Isaac Willems van der Voort. Bij de huwelijksvoorwaarden, op 5 juni te Dordrecht opgesteld, werd bepaald dat zij bij zijn eventueel overlijden uit zijn bezit ƒ30 000 zou krijgen. (Zie Amstelodamum, jrg. 41, blz. 139).

6 juni 1618

Bredero schrijft het inleidend gedicht Tot den Leser voor de editie-1618 van zijn Spaanschen Brabander Ierolimo, welk gedicht aanvangt met de regel:

Ist ghy yet merckt, leest of siet.

Deze uitgave van zijn spel zal vrij kort na deze datum zijn verschenen. De tekst wordt voorafgegaan door vier gedichten:

't Boeck tot den Leser, door S. Coster. Over-al t'huys.

[pagina 164]
[p. 164]

Op de Spaansche Brabander van Gerrebrant Bredero. Een Rymer gheboren tot pronck en roem van sijn Vaderlandt. Met een Toe-gift van vieren. Ondertekend: S.S. S.S. L.L. Stud.

Sonnet. Zinspreuk: Eerlijck en Leerlijk (Dit sonnet staat ook in de uitgave die misschien uit najaar 1617 dateert).

Sonnet, ondertekend: G.I. Scheepmaker.

In deze gedichten, vaak polemisch tegen publiek en berispers, is geen enkele toespeling te vinden op enigerlei ziekte van Bredero; de uitgave moet daarom wel dagtekenen van vóor midden augustus 1618.

8 juni

Bredero voltooit zijn Stommen Ridder, blijkens de dagtekening aan het einde van dit spel in de eerste uitgave, Amsterdam 1619:

ao. 1618. den 8 Junij. 't Kan verkeeren. G.A. Bredero.

Het stuk wordt waarschijnlijk kort hierna opgevoerd blijkens de mededeling op het titelblad:

Ghespeelt op de Nederduytsche Academie, in 't Jaar ons Heeren 1618.

18 juni 1618

Het huwelijk van Magdalena Stockmans en Isaac van der Voort wordt te Oud-Alblas voltrokken. Op 6 juli vertrok het jonge paar naar Napels, waar het op 20 september aankwam. (Zie Amstelodamum jrg. 41, blz. 139-140).

4 juli 1618

Bredero schrijft een berijmde spreuk in het album van Ernst Brinck. Dit album is eigendom van de Koninklijke Bibliotheek (Signatuur 133 M 86), en bevat op 270 folia, in niet-chronologische volgorde en met verscheidene ongebruikte bladen, reeksen getekende adellijke wapens in kleuren, enige opgeplakte portret-gravures, en voorts inschriften in het Nederlands, Duits, Frans, Latijn en Grieks van belangrijke geleerden en schrijvers, grotendeels uit Leiden, Londen en Harderwijk, waaronder Scaliger, Arminius, Merula, Scriverius, Van Meteren, Plancius en Hugo de Groot; de data lopen uiteen van 1604 tot 1645. De bijdrage van Bredero op folio 197 wordt voorafgegaan door inschriften uit 1632, 1606 en 1607, en gevolgd door eerst een witte bladzijde, daarna een bijdrage uit 1610, van Jan Huygen van Linschoten. Zie voorts: F.A. Ridder van Rappard: Overzigt eener verzameling Alba Amicorum uit de XVIde en XVIIde eeuw (Leiden 1856).

 
Dat ghy niet wilt dat v geschiet
 
En doet dat an een ander niet
 
 
 
Garbrant A. Brederode
 
Amstelredammer.
 
 
 
't Kan verkeeren
 
Ao. 1618. Iuly den 4de.
[pagina 165]
[p. 165]


illustratie

[pagina 166]
[p. 166]

Misschien 1618

Bredero schrijft de Voor-reden van zijn Geestich Liedt boecxken, by hem selven uyt-ghegheven, zoals het Groot Lied-Boeck (1622) het noemt. Na de eerste, door een vriend bezorgde druk (Leiden, mogelijk 1616) en de tweede ongeautoriseerde druk (Amsterdam, mogelijk 1617), verzorgde Bredero zelf een derde druk, zeker uitgegeven bij Cornelis Lodewijksz vander Plasse te Amsterdam. Ook hiervan is geen enkel exemplaar bewaard gebleven. Als deze boekverkoper in 1621 het werk vermeerderd in de handel brengt onder de titel: Geestigh Liedt-Boecxken door G.A. Bredero Amsterdammer, spreekt hij ervan als ‘dese syne vierde verniewinge in den druck’.

1618

Bredero publiceert onder de titel Emblemata amatoria een reeks van 32 vier-regelige bijschriften bij de gravures van:

 

P.T.L. Tronvs Cvpidinis. Editio altera. Priori emendatior, et multo acutior. Amsterodami; apud Wilhelmum Jansonium. 1618.

 

Dertig van deze versjes, maar met slechts 25 titels, zijn in afwijkende volgorde en soms ook met afwijkende tekst opgenomen in: G.A. Brederoos Nederduytsche Rijmen (Amsterdam 1620). De nummers 14 en 27 zijn niet herdrukt, en de reeks schijnt bij groepen van zes gedichten te zijn verward, zoals kan blijken uit de navolgende opgave, waarin het eerste cijfer de Tronvs Cvpidinis betreft, en het cijfer tussen haakjes de Nederduytsche Rijmen.

1 (7); 7 (1); 13 (19); 19 (24); 25 (14); 31 (28);
2 (8); 8 (2); 14(-); 20 (25); 26 (15); 32 (30).
3 (9); 9 (3); 15 (20); 21 (26); 27 (-);  
4 (10); 10 (4); 16 (21); 22 (27); 28 (16);  
5 (11); 11 (5); 17 (22); 23 (29); 29 (17);  
6 (12); 12 (6); 18 (23); 24 (13); 30 (18);  

1618

Bredero publiceert in de bundel: Othonis Vaeni Emblemata (Amsterdam 1618) een

Klinck-Dicht, Aende Kijkers, aanvangende met de regel:

Hier ziet ghy afghebeelt de bootsjes vande Minne.

1618

De amsterdamse boekverkoper Niclaes Ellertsz Verberg publiceert de Klucht Van G.A. Bredero ghenaemt den Molenaer, maar volgens Cornelis vander Plasse in het voorbericht van zijn editie-1619, is dit geschied naar ‘een seker slordich uytschrift, als bliickt by vele woorden, jae halve en heele reghelen daer in uyt-ghelaten ende verandert, die niet weynich den rechten geur ende eyghen sin van des Dichters soete spreucxkens en quetsen.’

Er is geen enkel gegeven voor een nauwkeuriger datering van deze ongeautoriseerde druk. (U.B. Amsterdam, sign. Port. ton. 59-14; K.B. 's-Gravenhage, sign. 447 G 87).

[pagina 167]
[p. 167]

Waarschijnlijk juli 1618

Bredero zendt zijn gedicht Oogen vol maiesteijt aan Magdalena Van der Voort-Stockmans die sinds 6 juli met haar man op weg was naar Italië. Het is een dubbel vel papier van ongeveer 32 bij 20 cm, met op de eerste bladzijde vijf strofen, op de derde bladzijde vier strofen met de ondertekening, en op de vierde bladzijde het adres: Mademoiselle Madame Madalena Stocmans Roomen. De tweede bladzijde is niet beschreven. (Familiearchief Backer, no. 806. Gemeente-Archief van Amsterdam).

In hoeverre deze tekst, die geen enkele doorhaling bevat, eigenhandig door de dichter is geschreven - misschien was hij als schilder ook calligraaf - is moeilijk te beslissen. Ook de plaatsnaam Roomen is onverklaarbaar. Maar de veronderstelling dat dit gedicht niet door de auteur zelf zou zijn verstuurd, leidt eveneens tot onoplosbare problemen. Het behoeft overigens niet ontstaan te zijn ná het huwelijk: de beschreven situatie bestond al sinds het voorjaar van 1618. Het gedicht is met talrijke maar merendeels kleine varianten gedrukt in Bredero's Groot Lied-Boeck (Amstelredam 1622), De grote bron der minnen, blz. 81. Een belangrijke variant is de omwisseling van de zesde en de zevende strofe.

Om het handschrift niet in ongewenste mate te verkleinen is het niet op twee maar op drie pagina's gereproduceerd: telkens drie strofen, met dien verstande dat het tweede drietal bestaat uit twee strofen van blz. 1 gevolgd door éen strofe van blz. 3.

[pagina 168]
[p. 168]
Voijs Aenhoort het geclach etc.
 
Oogen vol maiesteijt
 
vol grootse heerlijckheeden
 
hoe comt dat ghij nu scheijt
 
van u eerwaerdicheijt
 
en soete aerdigheijt
 
laes wat lichtvaerdicheijt
 
aanneemt gij sonder reeden.
 
 
 
Van waer comt dit versmaen
 
voorwaer ic kant niet sinnen
 
noch geener wijs verstaen.
 
de oorsaeck van dit gaen
 
u quelt misschien een waen.
 
Soo ic u heb misdaen
 
tis met te veel te minnen.
 
 
 
Die waen quelt u misschien
 
dat ic u soeck te vrijen
 
k'heb noeijt soo hoogh gesien
 
off ic wist wel op wien
 
want de machtige lien
 
die soecken te gebien
 
en dat can ic niet lijen.
[pagina 169]
[p. 169]


illustratie

[pagina 170]
[p. 170]
 
Ick Ben te groot van moet
 
om ijmant iet te achten
 
om rijckdom off om goet
 
sot is hij diet ooc doet
 
ic Prijs u eedel Bloet
 
dat God'lijck is geuoet
 
met hemelse gedachten.
 
 
 
Daer ghij me vaack me speest
 
als ic hier quam verkeeren
 
ootmoedich en Beureest
 
voornamentlijck aldermeest
 
om u geswinde geest
 
k' heb noeijt soo stout geweest
 
dat ic u dorst begeeren.
 
 
 
Hoe souw ijmant van staet
 
als ic, dat dencken kunnen?
 
hij mocht door feijl van raet
 
off om sijn eijgen Baet
 
ô Vrouwelijck Cieraet
 
ic souw u soo veel quaet
 
om mij niet meugen gunnen.
[pagina 171]
[p. 171]


illustratie

[pagina 172]
[p. 172]
 
Maer Lieue oogiens Blij
 
en heught u niet aent wencken
 
en t'glueren van terzij
 
en t' loncken tegens mij
 
soo vriendelijck als vrij
 
nochtans in Vrijerij
 
heb ic noeijt willen dencken.
 
 
 
Ghy siet mijn lieffde in
 
met innerlijck medoogen
 
ic ken dat ic vriendin
 
u als mijn Ziel Bemin
 
doch eer ic meer begin
 
ghij sluijt mij wt v sin
 
en Bant mij van u Oogen.
 
 
 
Oogen is dat ic dan
 
mijn Lantwinning moet deruen
 
soo Bid ic siet mij an
 
mij d' alderdroeffste man
 
die oeijt moeder gewan
 
ouermidts dat ic van
 
de Braeffste siel moet sweruen.
 
 
 
T'can Verkeeren.
 
-----. Bredero.
[pagina 173]
[p. 173]


illustratie

[pagina 174]
[p. 174]

23 augustus 1618

Gerbrand Adriaensz Bredero overlijdt te Amsterdam.

Dag en uur van zijn dood, en de plaats van zijn begrafenis werden door zijn vader ingeschreven op een witte bladzij achterin een exemplaar van: Titus Liuius, Dat is, De Roemsche historie oft Gesten, doer den alderwelsprekensten ende vernaempsten histori-scriuere Titum Liuium (...) nu eerstmael in onse Nederlantscher spraken ghedruckt. Tantwerpen A. 1541 in Augusto met keyserlike Priuilegie. (Koninklijke Bibliotheek, 's-Gravenhage. Signatuur 296 A 13). De aantekening is waarschijnlijk tegelijk met de daarop volgende geschreven, dus niet eerder dan in december 1619.

garbrandt adrianssen bredero is ghestoruen den 23 august
anno 1618 op de wre sijnder gheboorten twussen 9 ende 10 ueren
voor mijdaechgis quamt ter werelt 1585 den 16 maert laiyt
begrauen Inde hiliger stede godt gheeft hem tEueghe leuen amen


illustratie

augustus 1618

Bredero wordt, evenals Carel van Mander in september 1606 en Reinier Telle in begin 1618, met de hoogste dichterseer begraven, volgens getuigenis van W. van Gouthoeven in: D'oude Chronijcke ende Historien van Holland (met West-Vriesland) van Zeeland ende van Wtrecht (Dordrecht 1620; deel I, folio P 1 verso):

Gherbrant Adriaensz. Breero, gheboren t' Aemsteldam, alwaer hy An. 1618. ghestorven zijnde, als een Poeet met Laurieren seer treffelijck begraven is, noch Jongman zijnde: Wat hy voor een gheweest is, ghetuyghen syne vermakelijcke Spelen, die van hem in druck ende ghespeelt zijn.

29 september 1618

Bredero's zuster Hillegont betaalt ƒ43,75 rente inzake het huis van haar ouders (Archieven Gasthuizen 1598, blz. 29. Gemeente-Archief van Amsterdam).

 

De dood van Bredero gaf aanleiding tot het schrijven van verscheidene lijkdichten. Voorafgegaan door een gegraveerd portret, waarschijnlijk van Hessel Gerrits, werden ze afgedrukt na Bredero's Stommen Ridder (Amsterdam 1619), een uitgave van Cornelis vande Plasse. Aan het einde van de Lijckdichten vindt men: t'Amsterdam. By Nicolaas Biestkens, inde Lelie onder de Doornen. 1619.

In de tekst hierna zijn de fouten verbeterd, voorzover die reeds in 1619 als errata werden opgegeven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over G.A. Bredero


organisaties

  • over Eglentier


plaatsen

  • over Amsterdam


Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 2 januari 1618

  • 31 juli 1618

  • 28 augustus 1618

  • 6 februari 1618

  • 27 mei 1618

  • 6 juni 1618

  • 8 juni 1618

  • 18 juni 1618

  • 4 juli 1618

  • 23 augustus 1618

  • 29 september 1618