Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Parnas, of de zang-godinnen van een schilder (1724)

Informatie terzijde

Titelpagina van Parnas, of de zang-godinnen van een schilder
Afbeelding van Parnas, of de zang-godinnen van een schilderToon afbeelding van titelpagina van Parnas, of de zang-godinnen van een schilder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.10 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Parnas, of de zang-godinnen van een schilder

(1724)–Willem van Swaanenburg–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Op een onverwagt verdriet, den digter overgekomen.

 
Wat snort 'er voor een Lugt-Orkaan, met bitsse tanden,
 
Al brullend' uit zyn nest, langs myne heuvels af?
 
Daar 't puilend' Druive-vagt hangt aan den Wyngaart-staf,
 
Door 't laggent Zonne-vuur, op 't zoetst' van min te branden.
[pagina 191]
[p. 191]
 
De pars die jeukte reeds naar 't zog van zuiker-prammen,
 
En hoopte haast een speen, met malschen Wyn bevragt,
 
Te krygen in den mond, zo als heel onverwagt,
 
Een snorrend blixem spook den ader los kwam rammen.
 
Al de aangenaame blos van Muscadelle wangen,
 
En toetsjes van koraal, op dun Azuur gekneed,
 
Zyn van hun lonkend' ligt, door guure damp ontkleed,
 
Zo als ik bezig was een Herders Luit te langen.
 
Ik wou een Helikon van zatte Satyrs digten,
 
Voor Vader Bacchus, die op Tygers-vellen ronkt,
 
Daar hem een ritsse Meid, met geile togt, belonkt;
 
Maar, laas! een staale bas moet voor den donder zwigten.
 
Al beurt een naalt zyn kam door 't hoogst' der steilste wolken,
 
En groet met zynen hoed de vloeren van kristal,
 
Waar op de Godheit treet, nog staat hy nimmer pal,
 
Wanneer hy word geschud door onderaardsche kolken.
 
In 't midden van 't gejoel der dartelende looten,
 
In 't zwanger gaan van bloed, en 't baaren van de most,
 
Zo komt een leger ys, het geen zyn hagel lost,
 
Om 't heillig zweet myns erfs, uit huis en hof te stooten.
 
Verwaande Bulderaar, wat baat u al dit tieren?
 
Gy hebt geen Monsters voor, geen Etnaas Reuzen-stoet,
 
ô Neen, een poez'le borst, die malsche lippen voet
 
Met leenig Amber-vogt, waar naar de Muzen gieren.
 
Nu zit ik aan den grond, nu plas ik met myn pennen
 
In ziltig Paerlemoer, uit kruiken oog albast,
 
Langs bloem en kruid geplengt, 't geen teêre spiere wast,
 
Om eeuwig zig met my tot droefheit te gewennen.
[pagina 192]
[p. 192]
 
ô Ja, die trotsse val, gekleed in bies en lissen,
 
Die gy gints hobb'len ziet, met bruisschend dons van zout,
 
Die heeft deez' bange krop, al zugtende, gebouwt,
 
Om 's aardryks schoonen huit met traanen te vernissen.
 
Klimt hooger als de spits der steigerende Bergen,
 
ô Jongens van de kunst, zo gy uw leeven mind;
 
Want van myn Oceäan, thans aangevoert door wind,
 
Kan men, hoe zeer hy wil, geen medelyden vergen.
 
De Zee spat uit myn oog, met kabbelende stroomen,
 
En 't marmer Water-ros snuift langs den Hemel op;
 
Sta ruim, ô Zonne-Vorst, of beurt uw gouden kop
 
Door 't dikke Lugt-arduin, daar nimmer traanen komen.
 
Ik vrees voor ongeval, voor Starren zonder glanssen,
 
En zie Diana's Nagt-karos in floers gedoopt;
 
Ei let, waar Iris met haar schoonen Tabbert loopt,
 
Om dat myn Thetys joelt langs Hemels zilv're transsen.
 
Bewaar den Burgt, Jupyn, van uw gevreesde Ryken,
 
De Zee-god staat aan 't Roer, en voert zyn Helden aan,
 
Hy zal, met snorkend' schuim, uw glaazen stukken slaan,
 
Zo gy den donder niet doet in het tuighuis wyken.
 
Uw wreev'le moed heeft my myn Wyngaart af doen knaagen;
 
't Is waar, maar 't pekel 't geen ik stort, geeft zo veel smart,
 
Dat ieder roept, die 't ziet, Jupyn is hard van hart,
 
En niet meêr waard, de kroon van 's werelds rond te draagen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken