Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een boterham met tevredenheid (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een boterham met tevredenheid
Afbeelding van Een boterham met tevredenheidToon afbeelding van titelpagina van Een boterham met tevredenheid

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een boterham met tevredenheid

(1972)–Abram de Swaan–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 103]
[p. 103]

Plaatperser

't Werk van mij is in het grootmetaal: persen, uit platen produkten persen. 't Zijn gewoon allemaal platen die komen over verschillende persen heen. Eerst is er een trekbewerking zodat die profielen er een beetje in komen, de tweede pers maakt een beetje meer profiel erin, de plaat krijgt dan een stempel en dan wordt ie gesneden, 't afval eraf gesneden en 't goeie blijft over, dan krijg je nog nabewerkingen op die grote persen allemaal. 't Is meestal vijf persen, vijf bewerkingen die de plaat krijgt voor ie klaar is.

Mijn werk is dan meestal aan de tweede pers, 't uitpakken. Als de pers weer omhoog gaat, zodat wij met de handen eraan kunnen dat we 't produkt eruit kunnen trekken.

Ik werk met nog één man. Dus met twee man werken we bij 't uitpakken. We pakken telkens de plaat eruit en leggen 'm op de band voor de volgende man. Die leggen 'm dan weer in de volgende pers. Die leggen 'm weer op de transportband voor de volgende pers.

Hoeveel moet U nou per dag maken?

Dat ligt er helemaal aan. We hebben produkten daar kunnen we van maken: tweeëndertig honderd per dag, per dienst, D'r zijn er ook bij, daar maken we maar vierentwintig honderd, 't maximum dat ik dan weet is twee-drieëndertig honderd.

En wie stelt dat nou vast die aantallen?

Ja dat is een tijdopnemer. Die komen dan tijd opnemen, die hebben dan een stopwatch in de hand en dan gaan ze opnemen hoeveel je kunt maken per uur dan. Dat gaat allemaal per uur, 't aantal. Dat wordt van bovenaf vastgesteld. Het is zo: dat aantal is wel te halen, maar dan moet alles meezitten. En als er iets tegenzit, als er iets aan een stempel is, dan haal je 't niet. Er zijn produkten daar kun je wel meer halen, maar dan moeten we flink van katoen geven. Dus: wat de eerste man doet, dat doen we allemaal. Dus: als de eerste man drieduizend platen in zijn handen heeft gehad, krijgt de tweede, de derde, de vierde man ook. Meestal gaat 't ook wel want de eerste pers is het makkelijkste werk. Tenminste wat ik vind, ik weet niet hoe hun er tegenover staan. 't Is de

[pagina 104]
[p. 104]

gemakkelijkste pers, de eerste pers. Dus hij heeft wel ietsje meer verantwoordelijkheid. Want als er iets kapot is, als het produkt scheurt, dan moet hij weten wat ie moet doen. Meestal is er wel een steller bij die regelt dat dan. Meestal is 't iets bijstellen. Maar volgens mij heeft hij het gemakkelijkste werk: hij hoeft de plaat maar in te leggen. De tweede pers die heeft 't profiel erin, volgens mij is dat moeilijker om 't in te leggen als bij de eerste. Bij de derde pers, dat is meestal de snijstempel, de snijders, die het schroot eraf snijdt, die moeten maar uitkijken dat ze 't goed erin leggen. Dat is moeilijker dan bij de eerste. Ja, we moeten ons er maar aan aanpassen, aan 't tempo. Er zijn dingen daar ligt 't veel te hoog en dan zijn ze ook aan 't mopperen de bazen. Dus de produktie moest opgevoerd worden. Ik, volgens mij, ik doe altijd goed mijn best. En we willen ook werken en we doen ook moeite ervoor, echt. Want het is wel eens zo: dan is het maximum driehonderdvijfentachtig per uur, dat zijn die binnenzijwandjes, en we hebben 't gedraaid dat we vijfhonderd per uur maakten. Nou, dat gaat goed. De hele dienst houd je dat niet vol. Maar dan zeggen ze: ‘Jullie hebben er toen vijfhonderd, nou maak nu nog eens een paar uur van vijfhonderd.’ Dat hebben ze nou nog niet gezegd maar dat kunnen ze gaan zeggen. En dan zeg ik maar zo: ‘Je kunt eens een uitschieter hebben, een uur dat je er honderd meer maakt, ook wel twee uur, drie uur, maar om dat een hele dienst vol te houden, nee dat bestaat nooit. Dat kan er bij mij niet in.’ Als ik wielkasten heb, dat is een zwaar produkt voor mij. Wij moeten die wielkasten uitdraaien, dat zijn grote dingen, dat zijn twee produkten aan mekaar. Bij de laatste stempel worden die gesplitst, dan sta je links en rechts. Nou moeten we die eruit trekken met twee man, we moeten die over de kop gooien en dan nog een kwartslag naar voren draaien. Dus dat is een heel zwaar werk, als je dat een halve dienst hebt gedaan, voel je je armen en ook je rug voel je. Want vroeger heb ik het altijd een hele dienst moeten doen. Pas de laatste drie keer dat we 't gedaan hebben, hebben we geruild met die mensen voorin. Toen heb ik ook gezegd, ik zeg: ‘Ik doe dat niet meer.’ De hele dienst, dat bestaat niet, daar ga je kapot aan. En nou, die mensen hebben dat goed gevonden. Maar eerst wilden ze nooit ruilen. Ik heb bij de werkmeester gevraagd daarvoor en die heeft met die jongens gesproken en toen hebben ze dan geruild met ons. Dus twee en een half uur voor het schaften gingen zij inleggen en het laatste uur deden wij het inleggen, dus dan valt het wel mee. Want die hebben het mooiste werk, die

[pagina 105]
[p. 105]

voorin inleggen, je hoeft maar dat ding op te pakken en te schuiven. Wij moeten 't eruit pakken, over de kop gooien en meteen een slag draaien. En dat zijn nogal zware klungelen.

In deze straat kan ik wel met allemaal opschieten. Maar toch zijn er mensen bij die...je vertrouwt ze niet helemaal. Het zijn vriendjes van bazen. Zo beschouw ik het. Er zijn hier mensen bij, die zijn later begonnen als mij, die hebben meer loon als mij. En dat kan er bij mij nergens in. In het begin ben ik hier gekomen, toen was ik zes weken hier, kreeg ik omscholing die zes weken. Daarna, na de omscholing kreeg ik er vijftien cent per uur bij. Trouwens dat kregen ze allemaal daar. Als je zes weken of twee maanden erbij bent, krijg je er zestien of vijftien cent bij. Dus dan is die omscholing afgelopen. Toen wij daar kwamen zeiden ze: ‘Ja jongens 't spijt ons, er zijn te weinig jongens aan de pers.’ Dus we moesten direct aan de volle produktie. Dus ik kreeg vijftien cent erbij. Toen was het drie maanden daarna toen kreeg ik vier cent erbij. Met een man of vier kregen we vier cent erbij. Sinds dat jaar, sinds die tijd ben ik niet meer omhoog gegaan tot dit jaar januari. Toen hebben ze me zeven cent per uur erbij gegeven. Buiten de landelijke loonsverhoging, de CAO.

We waren met z'n drieën die eerst bij de mijnen zijn geweest. Met z'n drieën stonden we 't laagste in loon, alle drie hetzelfde. En iedere keer als de beoordeling kwam was 't knotteren. En die twee anderen zijn inmiddels verdwenen, hebben ontslag genomen. Eén is bij een slager gaan werken, de ander is bij een grondverzetbedrijf gaan werken. En één die is al weggegaan, was ook veel ziek, is naar een andere afdeling gegaan, ander werk wat hem wel beter bevalt ook weer. Nou is de andere man alleen, nou zitten de bazen allemaal op 'm. En nou, nou kan ik het woord ‘jagen’ wel gebruiken: ‘Toen hebben jullie met z'n tweeën zoveel gedaan, zeg maar met z'n tweeën tweehonderd gedaan per dienst, en nou maak je er maar honderdvijftig.’ Maar daar staat tegenover dat een nieuweling die hij nog moet aanleren bij 'm werkt. Dus dat bestaat niet dat je dan ook dat aantal kunt halen.

Die man die kan zich slecht verdedigen. Dan had hij dat aantal niet gehaald en dan kwamen ze bij 'm aan het eind van de dienst en vroegen: ‘Hoeveel heb je nou gehaald?’ ‘Ik heb er honderdvijftig gemaakt’ zegt hij. Nou staat dat ongeveer als maximum. Maar vóór die tijd zijn ze ook zo gek geweest en hebben ze nog teveel gemaakt met z'n tweeën. En nou had hij dan honderdvijftig gemaakt en toen had die man gezegd:

[pagina 106]
[p. 106]

‘Nou, je bent lui geweest.’ Had hij gezegd: ‘Dat laat ik me niet zeggen.’ Een beetje herrie over mekaar gehad, komt de grotere baas erbij en aldoor kreeg die man de schuld. Die man heeft gezegd: ‘Dan maken we een papier klaar dan kan hij vlug weg.’ Maar hij is momenteel ziek, hij heeft twee keer achter mekaar gevierd, en nou heeft hij twee, drie dagen gewerkt, weer last van de maag, is weer ziek en nou heb ik van een andere kameraad gehoord: hij had een maagzweer. De één slaat het op de maag. Het zijn zenuwen volgens mij.

Dat vind ik ook juist het gekke hier. Ik ben eerst in een mijnbedrijf geweest en daar hadden we een vertrouwensman. Dus als wij moeilijkheden hadden en we kwamen met de bazen niet klaar dan konden we met die vertrouwensman gaan spreken en die kon dan veel doen. En dat hebben we hier niet, dat moesten ze hier ook hebben. Als wij moeilijkheden hadden moesten die worden opgelost door een persoon die ervoor is aangesteld, die door ons is gekozen uit de werknemers in iedere afdeling. Die zou die man kunnen helpen. Ja je staat machteloos. Als je een beetje, een beetje recht wil spreken, dan lig je d'r helemaal uit. Als je een beetje een grote mond hebt, dus je praat van je af een beetje, dan hoef je helemaal niet te komen. Dan proberen ze je op allerlei manieren te neppen. Achter je rug om, bijvoorbeeld zo, ja ik weet niet of ik het kan zeggen, maar ik zal 't zeggen: Er zijn erbij, de laatste tijd valt 't mee met overwerken...je moet overwerken. Om vijf uur ben je klaar, van vijf tot half zes ga je schaften. Warm eten kun je krijgen in de kantine, je gaat iets eten. Van half zes tot half tien moet je dan weer werken. Dan komen ze één, twee, drie keer in de week. Maar er zijn mensen bij die kunnen dat niet, die willen dat niet, want ontzettend veel belasting moet je daarvan betalen. Toen zeiden ze: ‘Nou, dat zul je dan wel aan je beoordeling merken.’ Dat zit mij toch hoog.

Zo 'n beoordeling, maakt dat iets uit?

Je krijgt punten voor: kwaliteit, kwantiteit, correctheid. Als je een vier hebt is 't voldoende, dus voor kwaliteit, een vier is qua resultaten voldoende, kwantiteit, het verrichte werk, was voldoende, correctheid, zijn gedrag, was voldoende. Hij gedroeg zich in het algemeen naar de geldende regels en normen.

't Is net als een rapport. Daar krijg je de uurloonverhoging dan bij. Naar gelang van die punten krijg je zoveel cent per uur erbij, naar gelang die punten goed zijn.

[pagina 107]
[p. 107]

Ik sta op vijf gulden per uur. Die man die vooraan staat in te leggen staat op vijf gulden vierentwintig. Die man die voor mij aan het inleggen is waar ik aan het uitpakken ben, die staat vijf gulden negen en die man naast hem staat vijf gulden achttién.

Waarvoor zijn die verschillen?

Ja dat zou ik ook wel eens willen weten waarvoor die verschillen zijn. Er zijn erbij die er langer zijn dan mij maar er zijn erbij die later als mij zijn gekomen en die staan op vijf gulden negen. Die hier achter mij staat in te leggen aan de pers, die staat op vijf gulden achttien. Die is gelijk met mij begonnen. In januari heb ik gezegd toen kreeg ik het beoordelingskaartje en toen vroeg de baas: ‘Ben je tevreden?’ ik zeg: ‘Nee.’ Hij zegt: ‘Maar ik heb je zeven cent erbij gegeven.’ Ik zeg:‘Maar die had ik al een jaar terug moeten hebben, die zeven cent,’ ik zeg: ‘Hoe kan dat, hij staat vijf gulden achttien en hij is tegelijk met mij begonnen?’ ‘Ja maar die is eerste perser’ zeiden ze toen. ‘Maar die is al een jaar eerste perser,’ zeg ik ‘en die krijgt steeds centen erbij.’ ‘Ja maar jij hebt er nou ook zeven centen bij.’ ‘Maar die heb ik een jaar te laat gekregen.’ Dus ik wil maar zeggen, die verschillen moesten ze niet maken. Allemaal hetzelfde werk, waarom dan niet hetzelfde loon? Waarom moet er zoveel verschil in zitten? Ik weet 't niet. Ik voor mij, ik zie het zo: als je een beetje bevriend bent, een beetje spraakzaam bent tegen een baas, dat je dan wel een beetje resultaten hebt.

Ja op die manier gaan er ook veel lopen hier. Pakken zich ontslag, zoeken zich ander werk. Ik zal 't eerlijk zeggen: ik heb ook al anderhalf jaar uitgekeken naar ander werk. Nou ja, ik zal dit zeggen: als ik vergelijking maak met de andere bedrijven, zoals ik gehoord heb al, dan sta ik niet slecht in het loon. Tenminste omdat ik die nachtdienst maak, want als ik die nachtdienst niet maakte dan verdiende ik ook niks. Die nachtdienst die maakt de lonen. Zesentwintig procent extra voor een week nachtdienst, dus gemiddeld kom ik nou op honderdnegentig gulden per week. Kleine honderdnegentig schoon.

Die bazen, staan die aan de kant van het volk of van 't bedrijf?

Sommige bazen staan aan de kant van het bedrijf. Er zijn ook bazen die staan aan onze kant, maar die worden weer opgehitst door andere bazen. En zo kuren ze zich weer op ons uit. Maar als 't goed draait, als wij er vierhonderd vijftig maken terwijl we aan driehonderd genoeg hebben, dan heeft men wel goede zin. Dan hebben we zoveel uur over en de andere dag krijgen we een produkt dat niet zo goed gaat, wat

[pagina 108]
[p. 108]

eigenlijk helemaal niet onze schuld is en dan zegt ie tegen ons: ‘Ja maar ik kom niet klaar, ik moet zoveel op de teller hebben staan.’ Dan is ie weer tegen ons, dan is ie op ons aan het schelden.

Als je soms moeilijkheden zou hebben dan kun je terecht bij de baas en als die je kent zal ie de moeilijkheden oplossen. Maar ja die baas krijgt ook weer van hogerhand z'n opdracht: zo en zo, dus hoe 't precies gebeurt kom je nooit achter. Ze zijn zo, als je moeilijkheden hebt dan helpen ze je, maar ja op de produktie, ik noem 't jagen. Als 't goed loopt is het goed anders hebben ze een lang gezicht en dan is 't maar: ‘Ik kom niet klaar, ik moet zoveel produkten hebben.’ En dan zitten ze in zorgen en ons achter de veren. Als wij 's ochtends om acht uur beginnen en dan tegen een uur of half tien, dan willen we een boterham eten, dat krijg je ook dus je gaat een kopje koffie halen en naar de w.c. en dan eet je die boterham op. Maar ik heb 't wel gehad dat ik naar de w.c. was geweest, ik ga zitten, neem de eerste hap en dan kwam de baas al: ‘Kom jongens we gaan weer draaien.’ Ik zeg: ‘Ik heb net een hap gedaan.’ Ja, maar dat is maar een gunst die je krijgt om een boterham te eten. Enigszins hebben ze gelijk: we krijgen doorbetaald, maar God als we toch twee uur gedraaid hebben, dan mag je toch tien minuten hebben. Als die tien minuten er niet af kunnen dan weet ik het ook niet meer. Ik heb 't zo gedaan, en dat doen er veel, die krijgen de tijd niet om die boterham te eten, die gaan dan niet naar de w.c., die pakken hun koffie en eten hun boterham op. En als ze een half uur draaien roepen ze de baas: ‘Ik moet een man hebben om me af te lossen, ik moet naar de w.c.’ Maar er zijn tijden dat dat niet gaat, dan roepen ze: ‘Je had net naar de w.c. kunnen gaan.’ Dan zegt die man weer: ‘Dan heb ik geen tijd om de boterham te eten.’

Wie is nou eigenlijk de hoogste baas in zo 'n fabriek?

Bij ons op de afdeling? Dat is de chef.

Van het hele bedrijf?

Van het hele bedrijf, dat is de directeur, die deelt de lakens uit. Het is van een familie, broers. Het zijn twee broers geweest die de fabriek gesticht hebben. Die hebben zich zo opgewerkt en uitgebreid. Ik geloof dat in het bedrijf hier de staatsmijnen ook zitten om de fabriek hier te vestigen en de arbeiders om te scholen.

We krijgen winstdeling, dus daar delen we in mee. Maar wat ze voor winst maken weet ik ook niet. Een deel krijgen we, hoeveel procent is dat nou nog eens? Ik vermoed een honderddertig, honderdveertig

[pagina 109]
[p. 109]

gulden krijgen we ervan per jaar.

De rest...Er wordt wel veel bijgebouwd op het ogenblik, ook hier. In België hebben ze een fabriek staan, daar zijn ze ook aan het bijbouwen. In Eindhoven zijn ze ook een beetje aan het uitbreiden. Ik denk dat daar ook wel geld in gaat zitten.

Het gaat dus nogal goed?

Ja, ze kunnen 't tenminste niet bijhouden met werk. Dus ze komen altijd een hoop arbeiders tekort ook. Er komen wel veel, maar er gaan er ook veel lopen. Die willen ander werk. Tja, de mentaliteit van die bazen laat ook veel te wensen over.

Er zijn een hoop oude opzichters uit de mijn. Dan was je een beetje ruw in de mijn, en ik vind in zo'n bedrijf moet je wel een beetje rekening houden met hoe de omstandigheden zijn. Die zijn hier heel anders. Dus moet je andere methoden gebruiken, niet die van de mijn. Op de mijn kon je schelden op mekaar want als je bovengronds kwam was je alles weer vergeten. Op zo'n bedrijf moet dat niet gebeuren. Dat jagen. Dat waren ze op de mijn gewend en dat willen ze daar ook. Dan komen ze opnemen met een stopwatch en dan staan ze een half uur achter die pers. Dan schrijven ze op: zoveel per tien minuten gemaakt en dan vermenigvuldigen ze dat op het uur. En dan zeggen ze hoeveel je per uur kunt halen. Maar ze rekenen er niet bij als je naar de w.c. moet, of als er pech is. Dus dat tempo moet je de hele dienst draaien, dat bestaat niet.

Als U nou zo'n tijdopnemer ziet aankomen?

Ik zou zeggen: ‘Doe 't even rustig aan, gewoon normaal, heel rustig aan.’ Maar er zijn er meer als ik alleen aan het werken en de één hitst de ander een beetje op en dan krijg je dat hè. 't Gaat altijd ietsje vlugger als er één bijstaat. Zenuwen en zo. Ze zijn een beetje bang voor die tijdopnemer.

Is het gevaarlijk werk?

Ja als je niet oppast wel. Dus je moet je ogen de kost geven. Want je hebt 't zo te pakken, een verkeerde greep en je hebt je handen open. Het is gevaarlijk met snijwonden. Die persen zijn wel driedubbel beveiligd maar je kunt er toch nooit van op aan. Want 't is wel eens gebeurd dat ie door de veiligheid heenging. Zware ongelukken gebeuren er niet. Alleen met snijwonden, misschien een breuk van een hand of vingers, geen grote ongevallen. Het is erg lawaaiïg. Je raakt er wel aan gewend, maar toch als je er eens in hebt gezeten heb je veel last van

[pagina 110]
[p. 110]

hoofdpijn, tenminste ik wel. En dat ik duizelig word, zeg maar met bukken. Als ik me buk en weer overeind kom word ik weer duizelig, dan wordt 't me zwart voor de ogen. Dat is maar een moment en dan loopt mijn neus teveel. Dat heb ik sinds ik hier werk. Een keer of zes zeven heb ik dat gehad, om de zoveel tijd komt dat terug. Dan heb ik weken achter mekaar hoofdpijn. En dat heb ik de jongens ook horen vertellen, dat hebben er meer. Volgens mij is 't van het lawaai. Met een man of drie heb ik daarover gesproken, die hebben dat ook gehad. Bij tijden krijg je dat terug. En dan zeggen ze wel: ‘Watjes in de oren,’ maar daar kan ik helemaal niet tegen. Want dan hoor je dat doffe geluid dat in je zit. Je krijgt ook wel eens een orentest om de zoveel tijd. Ik heb er laatst een gehad. Maar ja, dat zegt niet veel. Want waar je die orentest krijgt, bij het ketelhuis, is veel lawaai. Je krijgt die koptelefoon om en dan moet je je handen opsteken of dichtknijpen, als je wat hoort. Maar je denkt: ‘O nee, dat is het ketelhuis,’ en dan ben je te laat. Dan zeggen ze: ‘Je oren zijn slecht, ze hebben veel geleden in de mijnen,’ zeggen ze dan.

Ik heb eerst altijd in de mijn gewerkt. Ik heb een half jaar in zesenvijftig, zevenenvijftig in de textiel gewerkt in Arnhem. Daarna ben ik weer naar de mijn gekomen, ben ik ondergronds gegaan. Tot negenenzestig. Ik heb dertien jaar ondergronds gewerkt. In het begin was 't zwaar, je moest je aanpassen. Ik dacht, dat houd ik nooit vol, maar als je eenmaal houwer bent, valt 't wel weer mee, dan ben je eraan gewend. Als je een goede afdeling hebt, heb je plezier in je werk. Maar als je een slechte afdeling hebt, krijg je er de brui aan. Het verdiende wel goed, maar voor het werk dat je moest doen vond ik 't wat te weinig. Maar daar tegenover, wat ik nou verdien is veel minder. Ik ben eigenlijk wat te vroeg gegaan. Ze hadden me al een paar keer opgeroepen op de mijn voor de omscholing. Ik had al een paar keer geweigerd. Maar ik moest er toch ene keer aan, want ik zat net in de leeftijd dat ik eruit moest. Toen heb ik het maar gedaan. Maar als ik nou even had gewacht had ik misschien een beter aanbod kunnen krijgen. Maar je kunt niet weten, misschien ook slechter.

Is er nou goed gezorgd voor de belangen van de mijnwerker?

Goed gezorgd kan ik niet zeggen. Ze hadden 't beter kunnen doen. Ik heb dertien jaar ondergronds gewerkt, anderen meer, ik heb toch hard moeten werken. Ze hadden 't ons toch wel iets beter kunnen geven, een betere tegemoetkoming. Een jaar heb ik bijbetaling gekregen van om

[pagina 111]
[p. 111]

en om de tweehonderd gulden in de maand. En ik heb een extra uitkering gekregen van elfhonderd gulden. Toen waren ze me kwijt, toen waren ze van me af. Nou moet ik m'n eigen boontjes doppen.

Had U vermoed dat de mijnen gingen sluiten van te voren?

Ja in zesenzestig, toen ging het er wel op lijken, want toen ben ik al geweest voor ander werk.

Hadden de mijnwerkers wat te vertellen over wat er zou gebeuren?

Nee. Die hadden niks te vertellen, die mijnwerkers. Dat kwam van hogerhand af: ‘We gaan sluiten.’ Daar was 't mee af. En de bonden, die zitten er wel ietskes tussen, maar volgens mij ligt 't allemaal onder ene deken. Mag ik een naam noemen? De NKV of de katholieke mijnwerkersbond, die hebben allemaal onder een deken gelegen volgens mij, met de mijn. Af en toe wat tegenstribbelen, maar dat moet je om een beetje schijn te wekken. Want ik zal U vertellen: er zijn een hoop werkers die hier werken en die zich uit de bond hebben laten schrappen want die zeggen: ‘Ze doen toch niks voor je, die hebben ons nou nog in de put geholpen.’ Daar ben ik 't mee eens. Ik ben nooit in die bond geweest, ik moet niks van die bond hebben want 't is allemaal huichelarij.

U bent boos eigenlijk?

Ja ik wel, ik ben zeker boos. Want als je 't goed nagaat is het een hele grote bond, heel machtig. Je moet zeven gulden contributie betalen, dat is geen kleinigheid. Nu misschien nog wel meer. En als ze dán nog niks voor je kunnen doen, dat vind ik toch wel diep treurig. Als ze willen hebben ze macht, want het is de grootste bond die er is, de NKV. Dat wil niet zeggen dat ze de mijnen open hadden moeten laten, want dat kan toch niet nou dat we gas hebben. Die kolen zijn overbodig. Maar ze hadden het veel beter aan kunnen passen, zo dat we veel beter werk kregen en een veel betere betaling, zodat we niet zoveel schade hadden. Maar dat hebben ze gewoon niet gedaan. Ik zit in het ABW de Algemene Bond van Werknemers. Ik heb nog geen moeilijkheden gehad maar ja, die bond is niet zo groot, dus die is nou ook niet zo machtig. Maar als die mij nou met iets of wat in de steek laat, zou ik er direct uitgaan. Maar ze hebben altijd nog voor ons gesproken, maar ze zijn niet machtig genoeg.

Dus zo'n bond moet vechten?

Ja die moet vechten, tot het uiterste. Zoals die kartonfabriek in Oost-Groningen. Ik vind dat goed werk wat ze daar doen. En dat moet

[pagina 112]
[p. 112]

overal gebeuren. In Rotterdam ook, daar is ook goed werk verricht. Ze krijgen 't toch maar voor mekaar dat zie je wel. Ze moeten achter de tafel vechten, de heren van de bond, met de bedrijfsleiding. Niet met de vuist maar met praten. Ze moeten zien dat ze overeen komen met elkaar.

Ja, staken, staken...Als er gestaakt moet worden moet het in het voordeel zijn van de arbeiders, en in het nadeel van het bedrijfsleven. Net zoals op de Ford fabrieken in Engeland. Die heeft grote schade gehad, zo moet 't gaan, net zoals laatst dat uur dat we gestaakt hebben, met die loonbeweging. Voor mij hadden ze de hele dag kunnen staken. Toen hebben ze al gedreigd, de werkgevers om dat uur niet te betalen. Want een hoop mensen hebben daarvoor niet gestaakt omdat de fabrieken hebben gedreigd: ‘We betalen dat uur niet.’ En als de bond nou had gezegd: ‘Om dat uur tegemoet te komen of desnoods twee uur, hoeven jullie deze maand geen contributie te betalen,’ dan hadden ze veel meer mensen achter zich staan.

De mensen zijn een beetje bang ja. Bang voor een beetje onkosten. Daar ben ik helemaal niet bang voor. Al moest ik een week staken, ik ben georganiseerd, als de bond 't uitgeeft: staken, dan krijg ik wel betaald. Nou dan eet ik die week alleen maar aardappelen, die zijn goedkoop, dan maar geen vlees of geen eitje. Dan eten we maar droog brood, daar gaan we heus niet van dood.

En Uw collega's?

Ja, dat is heel wisselvallig. Die praat zo en die praat zo. Je krijgt er eigenlijk geen hoogte van want je moet nog voorzichtig zijn ook. Want ze willen gauw zeggen: ‘Dat is een oproerkraaier,’ je collega's. Je moet toch oppassen met het over iets te hebben met een arbeider want achteraf wordt 't doorverteld en komt de baas het te weten. Voor jaren terug zat er meer eenheid in als nou. We beginnen iedere keer meer van mekaar te vervreemden, dat zie ik erin. Zo'n man met meer centen wil er ook meer voor doen. Ik ben er kwaad over, want ik moet dat werk ook doen, maar voor die centen minder. Zo krijg je de verschillen, onenigheden met elkaar. Dat houdt ze ook een beetje verdeeld.

Gelooft U dat de mensen op het bedrijf ook bang zijn?

Er zijn erbij, die zijn bang, echt. Dat ze slechter werk zullen krijgen, minder loon misschien, dat ze geen verhoging meer krijgen. Dan kun je wel zeggen: ‘Nou, dan ga ik weg,’ maar als je een leeftijd hebt bereikt van boven de veertig, dat zijn er een hoop, waar kunnen die nog

[pagina 113]
[p. 113]

terecht? Nergens meer. Dus die zijn verplicht om een beetje vastigheid te houden daar. Als ik een goed aanbod kreeg, ging ik direct weg, want daar bereik ik toch niks. Ruim twee jaar ben ik nou hier. Direct van de eerste dag af moest ik er al aan. We zouden omscholing krijgen, zes weken. We kwamen daar, werden gekeurd en konden een rondgang maken door de afdeling waar we kwamen te werken. We hebben met die bazen gesproken. Wij zagen dat werk. Dat was flink hard werken, vlug doen, vlug in-en uitpakken. We begonnen al te zweten toen we dat zagen. Die baas zegt: ‘Zo erg is het niet, jullie beginnen rustig aan. Eerst eens een uur uitpakken, een uur laden, een uur doe je smeren, dus rustig aan.’ Dat wordt je allemaal verteld. Maar toen we kwamen de eerste dag, weet ik niet meer precies, maar de tweede dag waren we zeker aan de pers, aan de volle produktie. Je bent een paar dagen daar dus je weet 't nog niet zo goed. Als je in de lichtstraal staat van die pers, dat is de veiligheid, dan werkt ie niet. Dus dan begonnen ze te schelden, je mede-arbeiders. Er werd niet gezegd: dat moet je zo doen, hoe je het gemakkelijkst werkt. Daar moet je allemaal zelf zien achter te komen. Ze hebben ons niks verteld hoe je het gemakkelijkst kon werken, 't voordeligste.

Ik had ongeveer een jaar lang gewerkt, toen kwam in januari zeventig de beoordeling. Toen moesten we allemaal bij de baas komen aan een bureautje daar kregen we de beoordelingskaart. Maar ik had al een vermoeden en die twee andere mannen die bij mij aan de pers werkten, waar ik 't toen straks al over had, ook: ‘Wij krijgen niks erbij.’ Ik kwam in het kantoortje aan het bureautje en hij zocht de kaart uit van mij, legt die kaart neer en ik had 't al gezien. Ik wou die kaart pakken, hij draait die kaart om. ‘Wacht eens even’ zegt ie. Hij zegt: ‘Wat denk je van je eigen?’ Ik zeg: ‘Ja wat denk ik van me eigen, ik denk goed van me eigen. Ik weet niet beter of ik heb altijd m'n best gedaan.’ Hij zegt: ‘Dat denken anderen er niet over.’ ‘Wie?’ ‘Wij werkmeesters.’ Ik zeg: ‘Dan weet ik niet wat ik verkeerd heb gedaan.’ ‘Je bent tegengevallen,’ zegt ie toen tegen mij, ‘ik had wat anders van je verwacht, ik ken je van de mijn, ik weet dat je werken kunt. Denk aan de toekomst, dat je ook werkt als er niet geperst wordt.’ Wat hij daarmee bedoelt, weet ik niet. Maar in ieder geval als er even storing is, staan de anderen ook, blij dat ze even kunnen staan. Zou ik dan een bezem pakken en gaan poetsen? Als 't nou een beetje lang stop staat zou ik zeggen: ‘Ja hoor...’ Maar als het nou even gebeurt vind ik het waanzinnig. En

[pagina 114]
[p. 114]

toen zegt-ie ook: ‘Je moet je niet teveel aanpassen bij de mensen die bij je werken, ze moeten zich aan jou aanpassen.’ Er werken ongeveer vier mensen aan de laatste pers. Ik zeg: ‘Hoe kan dat nou, die mensen die hier al veel langer werken als ik.’ Ik kan slecht zeggen: ‘Hé jongens laat gaan’ en gaan jagen, dat kan ik niet gaan doen. Ik moet me aanpassen aan drie man en niet drie aan mij. Ik kreeg geen centen erbij. Maar die andere twee hadden ook niks erbij gekregen. Wat we vermoedden was uitgekomen.

Met einde dienst, dat vind ik ook kinderachtig. De mensen zijn niet bang om een minuut langer te werken, als er iets is, proefgedraaid moet worden of dat er iets kapot is gegaan en dat je als de sirene gaat om vijf uur die plaat afmaakt en niet zo wegloopt. Maar dan moeten zij ook niet kinderachtig zijn, als we een minuut voor vijf stoppen...Het is geweest dat ik me omdraaide en dat ik naar de kist toe liep om mijn handschoenen weg te doen en terwijl ik liep ging de sirene en 't was vijf uur. Dan nog zei die werkmeester: ‘Je bent veel te vroeg opgehouden.’ Dat vind ik waanzin. Als zij nou een beetje meewerken, zeg maar dat we tijd krijgen om die handschoenen weg te doen, dan zijn wij ook niet zo beroerd. Maar als de chef in de buurt is, dan is het: ‘Pas op daar komt de chef.’ Zij vinden dat het gunst is als je vijf minuten krijgt om je boterham te eten. Die hoeven ze je niet te geven, die kunnen ze je afpakken. Het kan ook wel eens zijn dat je niet goed in orde bent en een keer of drie naar de w.c. moet. Maar de tweede keer als je afgelost moet worden hebben ze al een grote mond: ‘Jij moet altijd naar de w.c.’ Er zijn mensen die geregeld gaan: voor het schaften een keer, na het schaften een keer. Die krijgen daar moeilijkheden mee. ‘Hij moet weer naar de w.c.’ zeggen die stellers dan. En dan probeert de één het op de ander te schuiven: ‘Laat die hem maar aflossen, of die.’ Ik heb wel gezien dat iemand al twintig minuten had gewacht en die was maar aan het roepen en die werkmeester luisterde niet. De stellers die 'm moesten aflossen kwamen niet en die man moest naar de w.c. Hij ging toen gewoon weg bij de pers. Dus die stond stop. Toen kwam de werkmeester op hoge pootjes aanlopen: ‘Wat doet die man?’ ‘Naar de w.c.’ ‘Hoe kan die dan zomaar weglopen?’ ‘Hij heeft al twintig minuten staan roepen en schreeuwen maar er komt toch niemand.’ Moet die man het soms in z'n broek doen?

Daarom. Het zijn volwassen mensen. Als ze een beetje fatsoenlijk behandeld werden kregen ze ook meer arbeiders. Dan kreeg je

[pagina 115]
[p. 115]

tenminste een beetje plezier in je werk, als ze een beetje anders waren tegen de arbeiders. Want als een oude collega uit de mijn je vraagt: ‘Waar werk je nou?’ ‘Pff,’ zeggen ze dan, ‘nog niet voor honderdduizend gulden.’ Die hebben van andere mensen horen vertellen hoe het daar is, hoe de omstandigheden daar zijn, hoe het klimaat daar is. Als dat beter was kregen ze die mensen ook.

Ik weet niet of het er iets mee te maken heeft. Ze zijn altijd onderdrukt geweest, dat zit er wel in, ze hebben zich altijd de wetten voor laten schrijven. Daar moet je nog altijd voor boeten.

Heeft 't iets te maken met de kerk?

De kerk, dat is er helemaal uit hier, tenminste voor zover ik weet. Vroeger had de kerk meer invloed op de arbeiders vooral op de mijnen. Tegenwoordig gelukkig niet meer zo erg. Vroeger als je op de mijn iets had, dan moest je goed met de pastoor kunnen praten en de pastoor die kon het dan wel voor mekaar maken, anders was je verloren, stond je op straat. Die kon zorgen dat je werk kreeg, de pastoor.

Het kapitaal was toch wel het voornaamste voor de kerk. Ze deden toch het meeste voor de middenstanders en de betere, de intellectuelen. Op huisbezoek kwamen ze wel bij bazen, opzichters en die kregen ook wel wat, als ze wat te kort kwamen. Maar gewone arbeiders dat was er niet bij, daar kon niet veel voor af. Tegenwoordig is dat niet meer zo en dat is maar goed ook.

Het doet me niet veel meer de kerk. Als ik geloof, kan ik dat ook thuis doen; daarvoor hoef ik niet naar de kerk. Die methodes die er in de kerk worden toegepast: ik vind het allemaal flauwekul. Ieder z'n eigen mening.

 

Dat is met die huizen kopen ook: waarom kunnen ze 't niet voordelig doen voor ons, de arbeider? Zo'n gemeente...als ze hier nou bezig zijn met zo'n nieuwe wijk, ik ben er geweest want ik wil er hier uit, ik zeg tegen een man van huisvesting: ‘Kan ik daarvoor in aanmerking komen om daar een woning te krijgen?’ ‘Ja zeker,’ zegt ie, ‘maar je moet niet schrikken van de huur.’ ‘Wat gaat die dan worden?’ ‘Nou die gaan op driehonderd gulden per maand komen.’ Als ze dat nou deden en je 't na zoveel tijd in eigendom gaven, want wat hebben ze dan niet een geld verdiend! Dat was nog redelijk. Driehonderd gulden per maand, dat kan ik niet opbrengen, ik kan nog geen tweehonderd per maand opbrengen. Ze moesten iedereen de kans geven om een huisje te

[pagina 116]
[p. 116]

kunnen kopen: gewoon een behoorlijk huurtje betalen en dat 't na zoveel tijd hun eigendom was. Dan hadden ze er toch geld aan verdiend.

Natuurlijk als iemand geleerd heeft mag ie zeker wat meer verdienen maar waarom moet dat verschil zo groot zijn? Dat vind ik raar. Neem nou een minister, wat verdient die? En je bent kamerlid, ik weet niet wat die precies hebben. Veel voeren ze niet uit en meestal nog een bijbaantje. Zoals een wethouder hier, wat verdient die niet? En waarvoor, wat doen ze, niets doen ze ervoor. Eén of twee avonden in de week hebben ze een vergadering en dan hebben ze het werk gedaan. Daar hebben ze dan twaalf-dertien duizend gulden per jaar voor, dat is een bijbaantje voor hun. Voor mij is het een heel jaar hard werken. Die hebben het voor twee avonden in de week dat geld, waarvoor is dat? Dat kunnen ze beter verdelen dat geld.

En hoe zit het met de fabrieksdirecteuren?

Dat weet ik niet maar die zullen ook wel een flink inkomen hebben. Maar daar komen wij toch nooit achter.

En die aandeelhouders?

Dat weet ik ook niet daar kom je ook niet achter.

Die hele autofabriek is van één familie.

Van één familie. Daar komt wat binnen. Want zo'n ding, de laatste auto kost zo'n achtduizend. En wat hebben wij ervan, van die centen? Dat is niet veel. En wat blijft er dan over? En ze konden 'm nog veel goedkoper maken.

Ik zeg zo: ik kan 't mis hebben, maar ik geloof nooit dat het lang blijft bestaan die fabriek. Want waar moeten die wagens allemaal heen? Ze hebben nou nog een goede afzet, ze kunnen 't niet bijhouden met werken. Maar over een paar jaar: waar moeten die wagens allemaal heen? De arbeider kan zich haast geen wagen meer lijsten, die kan 't niet meer doen. Benzine wordt duur, belasting gaat omhoog, de reparaties. Breng maar eens een wagen naar de garage: voor een klein uurtje ben je een honderd, honderdvijftig gulden kwijt. Dus volgens mij blijft dat nooit goed draaien. Dan moeten we maar zien wat we dan doen. Ik vrees toch dat we dan met pensioen gaan.

Of 't zo zal doordraaien zoals het nou draait, daar vrees ik voor. Of ze moeten met iets anders beginnen, ander produkt, of we moeten een heel goede regering krijgen. Anders zie ik 't toch somber in de toekomst. Voor de oorlog was er armoe, na de oorlog is het heel

[pagina 117]
[p. 117]

langzaam opgegaan, ze zeggen de welvaart is omhoog gegaan. Dat is ook zo. Maar kijk, hij is nu al lang weer aan 't naar beneden gaan, zeker vier, vijf jaar dat hij naar beneden is gegaan. Het hoogste punt hebben we al gehad. We zijn nou weer verder aan het afzakken. Zo zie ik 't in mijn ogen, de toekomst. Dat de welvaart verder naar beneden gaat. De mijnsluiting heb ik meegemaakt. Waar we nou zitten moeten we maar afwachten. Volgens mij zit 't er wel in. Of we moeten overstappen naar iets anders te fabriceren. Misschien eerdaags nog oorlogstuig.

Ja en wij moeten werken voor ons brood. Maar ergens vind ik dat flauwekul, oorlogstuig maken. Ze zeggen hier wel: we moeten een leger hebben. Waarom moeten we een leger hebben? Ze zijn aan het praten over ontwapening, maar er begint niemand mee. Dan zeg ik op mijn manier: dan moeten wij er eens mee beginnen en België bijvoorbeeld, die kleine landen, die moeten ermee beginnen. Die grote beginnen er toch niet mee. Waarom moeten we miljarden uitgeven aan defensie? Allemaal weggegooid geld. En wat precies ontwikkelingshulp is, ik weet 't niet hoor. Ik heb altijd gedacht dat ze zoveel geld aan die staat schenken om iets aan te kunnen schaffen, landbouwmachines of zo. Maar die persoon zegt tegen me: ‘Nee dat is geen ontwikkelingshulp.’ Ontwikkelingshulp is zo: bijvoorbeeld Philips heeft televisies teveel, overproduktie en dan geeft de staat geld aan Philips met: ‘Je moet aan dat en dat land televisies leveren.’ Is dat ontwikkelingshulp? Meestal worden er voor het geld wapens gekocht; in die ontwikkelingslanden is niet anders dan oorlog en rellen. Daar moeten ze dan ook nog zoveel miljoen ontwikkelingshulp voor geven, dat vind ik kwatsch. Dat kunnen ze beter sparen die centen, en ons een beetje beter laten leven. Ze komen zoveel te kort...ontwikkelingshulp en defensie dat moet weg.

Kunt U daar nou wat aan doen?

Ik kan er niks aan doen. Daar zijn wij machteloos tegen. We kunnen ooit stemmen als er een partij voor is, maar wie is dat nog? Alleen de PSP is dat dan. De PVDA is een grote partij, de KVP, maar die willen allemaal de NATO en dat leger.

Heeft U nou wat te vertellen in de gemeente-politiek, kunt U daarwat uitrichten?

Nee daar heb ik ook niks te vertellen. Daar ben ik veel te klein voor. Je moet daarvoor een beetje spraakzaam zijn en een hoge persoon moet je zijn.

[pagina 118]
[p. 118]

Wie is dat?

Nou een middenstander of opzichter. Iemand met geld meestal, die heeft wat te vertellen. Een gewone arbeider komt er haast niet aan te pas. Het is een geluk als een gewone arbeider erin zit. Misschien is hij er met huichelarij ingekomen. In de gemeenteraad en zo daar kom je nog wat over te horen. Dat is maar goed dat het een vrij land is! Maar over zo'n bedrijf daar hoor je niks over, dat gebeurt altijd in gesloten bijeenkomsten. Natuurlijk zijn er wel dingen van de ondernemingsraad, dat staat iedere keer in het blaadje wat er besproken is en wat ze aangenomen hebben. Maar wat de grote heren beslissen, directeuren en commissarissen, daar kom je nooit achter.

De ondernemingsraad heeft die wat te vertellen?

Dat weet ik ook niet precies. D'r wordt een motie ingediend en dan gaan ze dat bespreken en dat wordt goedgekeurd of afgekeurd. Er zijn arbeiders bij, beambten. Maar dat zijn toch nooit grote dingen die belangrijk voor ons zijn. Het gaat over koffie: daar moest je eerst bonnetjes voor geven, een kop koffie kostte vijf cent, soep kost ons ongeveer zestien, zeventien cent. Dat hebben ze dan ook ingediend. De koffie krijgen we nou gratis, in de kantine dan en de soep kost nu een dubbeltje. Dat zijn voordelen voor ons natuurlijk. Maar daar gaat het echt niet om.

En als het er echt om gaat, als ze gaan sluiten?

Ik geloof niet dat ze er iets over te zeggen hadden, dat de ondernemingsraad dat tegenhouden kan. Zover hebben ze niks te beslissen. Over de lonen ook niet. Dat is voor de heren, de bazen. Die beoordelen en daar krijg je beloning over. Ik geloof niet dat er in de ondernemingsraad over lonen gesproken wordt. Ze hebben goede punten. Ik moet ook een paar goede punten aanhalen van het bedrijf zoals de kinderen tussen zes en twaalf jaar krijgen een uitstapje, ieder jaar, met Sinterklaas een kadootje, wij arbeiders krijgen met Sinterklaas een surprise: een paraplu of een setje voor op de kast. Toen de honderdduizendste wagen van de band liep hebben we allemaal een zakmes gekregen en een flesje bier of limonade. Dat is wel leuk.

Kan 't U eigenlijk iets schelen wat U maakt, welk produkt?

Dat blijft mij hetzelfde, tenminste hoe gemakkelijker hoe liever.

U zegt: ‘Ik vind het niet leuk om wapentuig te maken.’

Niet leuk, niet leuk. Ik vind het waardeloos, 't is geld weggooien. Natuurlijk ze moeten de economie omhoog houden dat er werk is, daar

[pagina 119]
[p. 119]

moeten ze voor zorgen. Maar er zijn genoeg dingen. Neem de gastarbeiders, hoevee] gastarbeiders zijn er hier? Hoeveel werklozen zijn er hier? Als ze die gastarbeiders allemaal in eigen land laten, kunnen de werklozen hier werken. Er zijn ook een hoop werklozen die loeren erop om werkloos te blijven. Ik zeg zo over gastarbeiders: als ze die mensen werk willen geven, misschien is dat echt ontwikkelingshulp, laten ze dan een fabriek neerzetten op de plaats waar ze vandaan komen. Ze laten ze hierheen komen, dat kost hun veel meer geld. Want ze maken mij niet wijs dat het goedkoper is dan onze eigen arbeiders. Als die op reis gaan moeten ze ook reisgeld betalen, ze moeten zorgen dat ze huisvesting hebben, noem maar op. Dus dan kunnen ze beter daar een fabriek opzetten, dat ze daar werk hebben. En dan hebben hier de werklozen werk.

Vindt U het leuk om auto's te maken?

Daar geef ik niks om. Het doet er niet toe wat ik maak, als ik maar werk heb. Als ik iets maak en het wordt goed, nou dan krijg je er een beetje plezier in. Met die produkten die wij maken: als 't goed loopt en 't is goed dan werk je lichter en plezieriger als wanneer er veel kapot is en schade.

Ik denk wel als ik zo'n wagen zie rijden: kijk daar gaat die wagen daar zit ook wat dat ik in handen heb gehad. Dat denk je dan wel eens. Zo kan 't ook wel zijn dat je een wagen ziet en denkt: ‘God ik kan alles wel in me handen hebben gehad, het dak, de zijwanden en de deuren.’

Zou 't leuk zijn om meer aan zo'n produkt te doen?

Ja dat zou ik wel eens willen doen zodat je afwisselend werk had. Zoals wij aan die persen, ik ben altijd aan het uitpakken en dat we vaker dingen ruilen. Dan zouden we ook eens in leggen, dat je iets anders kon doen. Dus een andere gang, een andere methode van werken. Of een keer in een andere afdeling werken.

Wat geperst is gaat naar een volgende afdeling. Dan is het klaar voor puntlassen en zo. Daar zit wel wat in dat je denkt: ‘God kon ik dat maar afmaken dat stuk.’ Maar ja het gaat niet, maar 't zou wel eens fijn zijn. Als het ware een Boonmobiel!

Ja, inplaats van ‘Dat en dat,’ ‘Boonmobiel.’ Als ik zo'n ding zag rijden kon ik zeggen: ‘Nou die heb ik in mekaar gezet.’ Nu heb je alleen de onderdelen geperst, zeg maar zijwanden, daken en vloeren, maar dan heb je het nog niet in mekaar gezet, dat heeft weer een ander gedaan. Die kan natuurlijk zeggen: ‘Kijk dat ding heb ik in mekaar gezet.’

[pagina 120]
[p. 120]

Het werk is heel eentonig ja. De hele dienst maak je dezelfde beweging, een stap naar links, naar rechts of naar voren. En je grijpt iedere keer naar dezelfde dingen, iedere keer met je hand, je pakt iedere keer hetzelfde vast. Daar word je moe van. Daar krijg je 't van in je rug al is het niet zwaar. Toch krijg je het ervan in je rug en in de armen, alleen door diezelfde beweging. Als je dan eens even vijf minuten pauze hebt dan ben je blij!

 

Ik ben geboren of twaalf januari negentienhonderd en drieëndertig te Heerlen. Ik ben nu achtendertig. Ik ben nou vijftien jaar getrouwd, ja, een hele tijd. Drie kinderen twee meisjes en ene jongen. De jongste is drie jaar, de oudste is veertien jaar. Ik heb de lagere school bezocht, daarna ben ik naar de ambachtschool gegaan. Daar heb ik een jaar gezeten en nog een trimester tot na kerstmis. Toen had ik geen zin meer om te leren vanwege m'n vrienden die waren al op de mijn, de OVS, de Ondergrondse Vakschool, en die verdienden centjes en die konden een beetje uitgaan. Ik was inmiddels ook bijna zestien.

Mijn vader heeft me alles gegeven en gezegd: ‘Blijf op de ambachtschool.’ Ik heb een gitaar gekregen, die wou ik graag hebben, ik heb een fiets gekregen. Alleen om me op school te houden. Om me iets bij te brengen, dat ik een vak zou leren; dat ik niet net als hij gewoon arbeider moest gaan worden. Vanwege dat je weinig zou verdienen. ‘Als je een vakman bent, kun je altijd meer verdienen,’ zei hij. ‘Je kunt beter ergens terecht komen, misschien hoef je dan de put niet in.’ De mijn dus. Ik heb me toen over laten halen door mijn vrienden en ben ook naar de OVS gegaan. Daar heb ik een jaar gezeten totdat ik eens in de week een jaar ondergronds moest werken. Naderhand werd 't twee dagen. Als je zeventien was ging je een dag in de week ondergronds drie maanden lang, enzovoorts, dan twee dagen enzovoorts. Totdat je achttien was, dan ging je vast ondergronds. Ik heb 't maar volgehouden tot twee dagen ondergronds, toen was ik 't zo moe: thuis moest ik huilen, ik had pijn aan mijn ogen van het stof en het was behoorlijk hard werken. Toen is mijn vader naar de mijn gegaan en heeft gevraagd of ik bovengronds kon werken. Zo heb ik gewerkt tot negentiendrieënvijftig, eind dat jaar moest ik in dienst. In militaire dienst heb ik mijn vrouw leren kennen. Toen ik uit militaire dienst kwam heb ik een half jaar in Arnhem gewerkt, op een textielfabriek. Na dat half jaar, we hadden daar geen woning, toen zijn we maar hierheen getrokken, naar

[pagina 121]
[p. 121]

de mijn. Toen ben ik een half jaar bovengronds gaan werken en daarna toch ondergronds tot negenenzestig. Dat was voor de centen. Zo kon je het meeste verdienen en ik had het wel nodig. In het begin was het natuurlijk nog wel hard maar ik was ouder, een beetje verstandiger en ik heb toen door een zure appel heen moeten bijten.

Uw zoon is veertien?

Ja. Die staat nu ook weer op hetzelfde punt maar die heeft geen zin om te leren. Nou leert hij ook wel wat moeilijk. Ik heb met die leraar gesproken, maar ja vlijt, dat is al slecht, dus dat is een teken dat ie niet wil. Tekenen kan ie heel goed. Hij tekent een wagen alsof het echt is.

Hij wil nou zelf van school af. Ik heb 'm proberen tegen te houden maar hij moet 't zelf weten. Ik zit altijd achter hem aan maar tegenwoordig, je kunt niet veel tegen die jongens inbrengen. Van mij mag ie doorleren tot z'n twee-drieëntwintigste.

Gelooft U dat de zaken er anders uit hadden gezien als U had doorgeleerd? Had dat iets uitgemaakt?

't Had misschien wel verschil uitgemaakt maar veel toch niet. Ze staan er nu wat beter voor met die diploma's. Maar op de mijnen kon je ook een diploma halen, vroeger. Dan was je ook iets meer geschoold.

In het loon is het niet zo heel veel verschil, geloof ik, want een goeie vakman krijgt ook niet veel betaald in het bedrijf. Maar wat werken betreft: ze hebben beter werk, dat is een ding wat zeker is.

Had U het leuk gevonden om nog wat te leren?

Ja, economie. Dat vind ik wel een voornaam ding. Dat had ik wel graag willen weten. Want ik weet wel een beetje wat economie is, maar zo heel veel weet ik er niet van. Dat is toch wel een belangrijk punt wat een mens moet weten, een arbeider vooral. Dan komen er soms van die termen op de tv of wat dan ook en dan vertellen ze iets zoals in de kamerdebatten, dan sta je soms met je oren te klapperen en je weet niet wat het betekent. Waarom ze dan niet een gewone uitdrukking gebruiken zodat iedereen 't kan begrijpen. Dan komen ze allemaal met die geleerde woorden. Daar moeten ze een uitleg bij geven wat 't eigenlijk precies inhoudt.

Zou U het nou leuk vinden als U meer verantwoordelijkheid kreeg?

Ik zou het wel willen, verantwoordelijkheid. We hebben 't nou ook, een beetje. Iets meer verantwoordelijkheid zeker. Zodat het misschien beter betaalt ook nog, alle geld is welkom. De mensen die vóór inleggen, die hebben zogenaamd een beetje meer verantwoordelijk-

[pagina 122]
[p. 122]

heid. Maar wij, die uitpakken, hebben ook verantwoordelijkheid. We moeten zorgen dat we het goed uitpakken, dat we niet met dat produkt stoten, dat er bukkeltjes opkomen of deuken inkomen. Dus dat is toch ook een verantwoordelijkheid.

Natuurlijk, dat verantwoordelijkheidsgevoel hebben we allemaal wel. Als 't erop aankomt als er iets is, dan moet de baas beslissen. Als er iets kapot is aan de stempel, dat ie gerepareerd moet worden. Er zijn controleurs die dat controleren of er iets kapot is aan het produkt, dat weten wij allemaal niet, daar kunnen we niet over beslissen hoe dat gaat. Dus daar moet de controle en de bazen over beslissen. Dat kunnen de mensen niet zelf doen, nee, want er zijn dingen bij die wij niet zien. Heeft U er ooit over gedacht om zelf voorman te worden?

Nee dat zou ik niet willen worden, ik zou dat niet kunnen. Dan krijg ik van hogerhand weer: ‘Je moet die mensen zo en zo aanpakken,’ en dat ligt mij niet. Ik weet zelf wat werken is en ik zou ze dan moeten gaan commanderen en jagen, dat kan ik niet. Ik kan 't misschien wel doen maar dan zou ik ze gewoon beschouwen als mijn collega's, dus ik zou meewerken, een voorman moet ook wel meewerken, maar net zo hard als zij. Maar ik zal niet achter de rug gaan kletsen met de baas: ‘Die en die is niks, die wil ik niet meer of die doet niet zo z'n best.’ Dat zou ik niet over m'n hart krijgen. Of 't moest een bruut zijn dan zou ik misschien wel durven zeggen hoe of wat, maar normaal zou ik 't niet klaar krijgen, daar ben ik geen persoon voor.

Heeft U het wel eens geprobeerd?

Nee nooit. Ik wil het ook niet. Als ze mij behoorlijk werk geven, afwisselend werk en ik heb een beetje loon, daar ben ik tevreden mee. Ze mogen me werk geven wat verantwoordelijk is, dat wil ik wel aannemen, maar baas spelen over andere mensen, dat wil ik niet.

Zou 't nou kunnen dat de arbeiders die aan een pers staan zelf beslissen hoe ze dat werk doen?

Als er eenheid is onder de arbeiders zou dat zeker kunnen, als ze elkaar goed verstaan. Maar dat heb je meestal niet. Want als dat zou gebeuren, als ze zouden zeggen: ‘Nou regelen jullie de zaak maar,’ dan zouden dezelfden toch die het mooiste werk nu hebben, 't dan ook hebben. Dat hebben we nu, maar dat zie ik er dan ook in. Of er moest meer eenheid komen: ‘Morgen ga jij hier staan en overmorgen ga ik hier staan.’ Dan zouden de arbeiders wel lichter werk hebben, dat zie ik wel in, en 't zou ook meer plezierig zijn.

[pagina 123]
[p. 123]

Wat zou U graag veranderd zien?

Bezitsvorming, daar moesten ze naar streven. Voor jaren en jaren terug hebben ze over bezitsvorming gesproken, dat moesten ze meer uitbreiden. Maar je ziet er nou niks van. Dus ik zou voorstellen als er een regering komt van de arbeiders dat die 't mogelijk maakte dat iedereen een eigen huisje kreeg. Wat neemt dat weg? Je hebt een woning gehuurd van de gemeente, je moet huur betalen. Dat is allemaal niet erg, maar oorspronkelijk is 't toch je eigen geld, je hoort toch bij die gemeenschap? Waarom kan die woning niet van jou worden? Dus laten we huur betalen, maar na zoveel jaar is die woning van jou. En onderhoud en alle kosten komen ten koste van jou.

En verder de verschillen een beetje weghalen, gelijke lonen. En natuurlijk mag een vakman die ervoor gestudeerd heeft wat meer verdienen. Maar niet het verschil te groot maken. Dus een beetje optrekken naar een gelijk niveau, alle arbeiders die niet gestudeerd hebben, eenzelfde loon. Geen verschil maken. Ik wil niet zeggen dat een arbeider die begint op een bedrijf niet de eerste paar maanden of half jaar niet wat minder mag verdienen, dat is nogal logisch omdat hij nog aangeleerd moet worden. Maar naderhand dan moet-ie het volle loon hebben, dat moet er gebeuren. En er moet een beetje meer medezeggenschap komen in het bedrijf. Dat we een ondernemingsraad kiezen, die is er nou wel, maar dat die ieder jaar gekozen zou moeten worden. Dat iedereen er zich kandidaat voor kon stellen. En dat die dan de zaak moest uitmaken, die ondernemingsraad. Ze zouden hoger moeten zijn als een directeur, meer zeggenschap hebben als een directeur. Dus in die ondernemingsraad moesten net als nou, ook beambten in zitten en arbeiders mèt elkaar. En de meeste stemmen gelden. Het zou de moeite waard zijn om daar voor te strijden maar dat komt er toch nooit van. Of we moeten een andere regering hebben, die puntje bij paaltje houdt, die één en al van de arbeiders is. Dan zou er kans zijn dat zoiets gebeurt.

Sommige studenten zijn erg bezig met deze dingen of moet U daar niets van weten?

Dat is een moeilijke vraag. Studenten, hoe staan wij tegenover studenten, dat is ook weer een heel probleem. Het zijn meer jongere knapen, ze hebben wel geleerd natuurlijk maar hoe staan we er tegenover? Of we ze vertrouwen kunnen? Ik weet 't niet. Er zijn heethoofden bij, die heb je overal tussen. Als je 't goed nagaat, die

[pagina 124]
[p. 124]

studenten zijn de mensen met geleerde bolletjes, dus die worden later, die kunnen ook aan de regering komen, dus dan is het ook weer voor hun eigen voordeel. Daar kun je dus eigenlijk ook niet van op aan. Nou praten ze wel zo, maar over zoveel jaren als ze een goede baan hebben, hoe zijn ze dan? Zijn ze dan ook voor de arbeiders? Dat is de vraag. Nee, ik geloof niet dat ik, als de studenten voor de poort stonden, dat ik dan mee zou werken. Daar zag ik toch niet veel heil in.

En als ze nou eerst eens een tijd aan de band zouden werken?

Dus als ze mee zouden werken aan de band? Nou, dan zag 't er al heel anders uit. Dus als ze wisten hoe of wat wij voor werk deden, dan zat er misschien wel wat in. Normaal komen ze haast nooit op het werk, maar dan wisten ze het. Dan zou er misschien wel een kansje inzitten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken