Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2 (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
Afbeelding van Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.50 MB)

Scans (94.73 MB)

XML (2.93 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/biologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2

(1980)–Jan Swammerdam–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Tab. XXXV. Explicatio.

Fig. I.

Textum Erucae, in Aureliam abiturae.

a.Textum Erucae, in quod haec ultimi sui Crurum paris unguiculos defigit, capiteque dein deorsum inclinato sic pendula manet.
b.Tertius & quartus Thoracis Annuli, qui sanguine & aëre, absconditas Alas & Crura dilatantibus, notabiliter dispanduntur.
c.Octo intermedia Crura, quae sensim cutim mutant, tandemque versus Caudam detruduntur.
d.Primus Crurum ordo, quae itidem exuvias positura, & supra se mutuo semet convolutura sunt.

Fig. II.

Membra Papilionis futuri, quae sub cute accreverunt & recondita fuerunt.

a. a.Duae ejus Antennae, sive Cornicula.

Tab. XXXV. Verklaart.

Fig. I.

Het spinsel van een Rups, die de gedaante van een gulde Pop sal aanneemen.

a.Het spintsel van de Rups, waar in hy de nagelen van syn laatste paar Voeten vast haakt; en met het Hooft om laag aan hangen blyft.
b.De derde en de vierde Ringen van de Borst dewelke door het bloet en lugt, die de besloote Vleugelen en Beenen delateeren, merkelyk opgespannen worden.
c.De agt middelste Voeten; die allenskens vervellen, en dan eyndelyk naa de Staart afgeschooven worden.
d.De eerste order der Beenen, die meede vervellen sullen, en sig onderling op malkanderen schuyven.

Fig. II.

De aangegroeyde leeden van de toekomende Kapel, onder het vel aangewassen en beslooten geweest synde.

a. a.Syn twee Hoornkens.
[pagina 82]
[p. 82]
b. b.Duo Proboscidis Crura.
c. c.Particulae furciformes.
d. d.Oculi.
e. e.Supernae & infernae Alae, quas inter Thoraci adnata sex Crura conspiciuntur.
f. f.Corporis Annuli.
g.Cauda.

Fig. III.

Naturalis dispositio aliquot modo icone expressorum membrorum, sub cute latentium, ope microscopii repraesentata.

a. a.Locus, quo Cornicula sive Antennae cum capite articulantur, porroque regulariter incurvantur, & more serpentino sinuantur.
b. b.Duo Proboscidis Crura, paululum duntaxat e naturali suo situ dimota.
c. c.Furciformes Particulae in situ.
d. d.Oculi itidem naturaliter collocati.
e.Cutis portio, quae medio sub Cranio heic remoto sita fuit.
f. f.Basis Proboscidis.
g.Verae Furcillae, quas inter suam tandem Proboscidem natus Papilio concrispat.

Fig. IV.

Eruca cutim mutare incipiens.

a.Octo intermedia Crura, quae versus Caudam devolvuntur, exuviasque ponunt.
b.Sex Crura anteriora, quae sursum atque a se mutuo dimoventur.
c.Cranium in tres partes fissum, quarum media heic monstratur.
d.Altera pars Cranii tripartiti.
e.Pars tertia ejusdem.
f. f.Particulae furciformes, quae primae omnium, sub hac cutis mutatione, comparent.

Fig. V.

Eruca, ulterius exuviis suis nudata.

a. a.Octo Crura intermedia, quae jam magis sursum versus Caudam protrusa sunt.
b.Quatuor de anterioribus Crurum paribus, quae propemodum ad medium usque corpus protracta sunt.
c. d.Particulae furciformes, penitus cute exutae, fissumque Cranium, & duo prima anteriorum sex Crurum altius super corpus provoluta.

Fig. VI.

Eruca penitus cute spoliata, jamque Chrysallidis nomine gaudens.

a.Alae, Cornua, Proboscis, & Crura, singula jam extensa, aliamque formam prae se ferentia.
b.Annuli Abdominis, cute sua exuti, pressius ad se mutuo convoluti: accedit modus, quo Chrysallis, ope Unguiculorum Caudae suae, in Texto defixa manet.
b. b.Syn twee Beenen der Snuyt.
c. c.De vork-gelyke Deelen.
d. d.De Oogen.
e. e.De bovenste en de onderste Vleugelen, waar tusschen men aan de Borst de ses Voeten siet.
f. f.De Ringen des Lighaams.
g.De Staart.

Fig. III.

De natuurlyke schikking van eenige der afgebeelde leeden, onder het vel, in 't groot vertoont.

a. a.De plaats, daar de Hoornkens met het Hooft articuleeren: en voorts regulier krom ende slangwys geboogen worden.
b. b.De twee Beenen der Snuyt, als een kleen weynig buyten haar situatie.
c. c.De vorkgelyke Deelkens in haar situatie.
d. d.Als ook de Oogen.
e.Het gedeelte der huyt, midden onder het afgeligte Bekkeneel geleegen hebbende.
f. f.De grond der Snuyt.
g.De waaragtige Vorkskens, daar eyndelyk de Kapel syn Snuyt tusschen in opkrult.

Fig. IV.

De Rups, die begint te vervellen.

a.De agt middelste Voeten, die naa de Staart geschooven ende vervelt worden.
b.De ses voorste Beenen, die naa booven opwaarts en van malkanderen schuyven.
c.Het Bekkeneel dat in drie deelen splyt, en waar van het middelste gedeelte aangeweesen wort.
d.Het andere deel van het opengeborste Bekkeneel.
e.Het derde gedeelte van het opsplytende Bekkeneel.
f. f.De vork-gelykende deelkens, die het aldereerste sig in dit vervellen vertoonen.

Fig. V.

De Rups, verder vervelt.

a. a.De agt middelste Voeten, hooger opwaarts naa de Staart geschooven.
b.Vier van de voorste paar Beenen, haast midden op het Lighaam voort getrokken.
c. d.De vork-gelyke deelkens, t'eenemaal van het vet ontbloot, en het gespleete Bekkeneel, met de eerste twee van de voorste ses Voeten, verder op het lighaam bewoogen.

Fig. VI.

De Rups heel vervelt, en nu een gulde Pop genoemt.

a.De Vleugelen, de Hoornen, de Snuyt, en di Beenen, die nu alle uytgestrekt syn, en een andere figuur hebben aangenoomen.
b.De vervelde Ringen van den Buyk, die korte op een geschooven syn, en de manier, hoe de gulde Pop, met de nagelkens op syn staart, in het spintsel nog hangen blyft.
[pagina 83]
[p. 83]

Fig. VII.

Omnia modo dicta magnitudine aucta repraesentantur.

a. a.Particulae furciformes, quae postmodum in Papilione abolentur, atque icone tertia, lit. c. c. in situ exhibentur.
b.Capitis portio media, quae sub Cranio ante sita fuit, & modo allegata icone tertia, lit. e. exprimitur.
c. c.Basis Proboscidis, ibidem lit. f. s. repraesentata.
d. d.Proboscis ipsa, lit. b. b. indicata.
e.Proboscidis extremitas, super Annulos usque Abdominis exporrecta, & duas inter Antennas collocata.
f. f.Primum Crurum par.
g. g.Alterum par Crurum.
h. h.Antennae sive Cornicula, icone tertia lit. a. a. in ortu suo exhibita.
i. i.Eorum extremi Apices, crassissimi.
k. k.Oculi, subter quos Cornua sese incurvant: icon tertia sub lit. d. d. eos repraesentat.
l. l. l. l.Alae, utroque corporis latere sitae.
m. m.Nervosae alarum divisiones, quae revera Fistulae sunt pulmonales.
n. n.Abdominis Annuli proxime supra se mutuo convoluti.
o. o.Nonnulli pili aculeati, itidem cute exuti, papillis similes, dorso insidentes, quorum apices nonnihil prominuli cernuntur. Quatuor etiam Puncta respiratoria ante illos posita visui patent.
p.Cauda exuviis orba, una cum Podice.
q.Unguiculi Caudae, modusque, quo hisce utitur animal ad semet in Texto defigendum.

Fig. VIII.

Chrysallis, ventri incumbens, exhibetur.

Fig. IX.

Superiorum & maximarum futuri Papilionis Alarum colores, per cutim Aureliae apertissime transparentes.

Fig. X.

Exuviae Chrysallidis, in quatuor segmenta dehiscentes.

a.Pars cutis fissae prima, in qua Cornua, quatuor anteriora Crura, & Proboscis Papilionis delituerunt.
b. b.Cutis Dorsi & Abdominis in duas partes fissa, quae Thoracem, Dorsum, & quatuor Alas, ante investierat.
c.Cutis circa Abdominis principium disrupta, in qua Abdominis Annuli ante siti erant.
d.Nonnulla internorum involucrorum membranaceorum, quae Cornua, Crura, & Pro-

Fig. VII.

Dit alles wort in het groot asgebeelt.

a. a.De vork-gelyke Deelkens, die in de Kapel naderhant verloren worden; en die in de derde fig. by lett. c. c. afgebeelt syn, in haar situatie.
b.Het middelste gedeelte van het Hooft, dat onder het Bekkeneel geleegen heeft, en in de geseyde fig. by e. aangeweesen is.
c. c.De gront der Snuyt, by f. f. afgebeelt.
d. d.De Snuyt selve, by b. b. aangeweesen.
e.Het uyterste van de Snuyt, tot op de Ringen des Buyks uytgestrekt, en tusschen de twee Hoornkens in geplaatst.
f. f.Het eerste paar Beenen.
g g.Het tweede paar Beenen.
h. h.De Hoornkens, die in de derde figuur by a a. in haar oorspronk vertoont syn.
i. i.Haare uyterste Tippen, die het dikste syn.
k. k.De Oogen, waar onder de Hoornen haar ombuygen: dese syn by d. d. in de derde Fig. afgebeelt.
l. l. l. l.De Vleugelen, aan weersyden van het lighaam geplaatst.
m. m.Haare Senuwagtige verdeelingen, dat eygentlyk Longaderen syn.
n. n.De Ringen van den Buyk op een geschooven.
o. o.Eenige van de vervelde Doornhayrkens, als tepels, die op de Rug staan, en welkers tippen men een weynig siet, als ook vier ademhalende Stippen daar boven.
p.De vervelde Staart, met den Aars.
q.De Nagelkens op de Staart, en de manier, hoe sy in het spinsel haar vast haaken.

Fig. VIII.

De gulde Pop, op syn Buyk leggende vertoont.

Fig. IX.

De couleuren der bovenste ende grootste Vleugelen van de toekomende Kapel, door het vel van de gulde Pop naaktelyk heenschynende.

Fig. X.

De afgeleyde huyt van de gulde Pop, die in vier deelen open spleyt.

a.Het eerste deel der opengespleete huyt, waar in de Hoornen, de vier voorste Beenen, en de Snuyt, van de Kapel geseten hebben.
b. b.De huyt op de Buyk en Rug; in twee deelen opengeborsten, waar meede de Borst, de Rug, en de vier Vleugelen, syn bekleet geweest.
c.De huyt by het begin der Buyk van een geweeken, waar in de Ringen van den Buyk geseten hebben.
d.Eenige van de inwendige vliesige bekleetselen, der Hoornen, der Beenen, en Snuyt, die altyd
[pagina 84]
[p. 84]
boscidem ambierunt, semperque disrumpuntur, quando Chrysallis in Papilionem mutatur.
e. e.Nonnullae Fistulae pulmonales exuviis nudatae, in ipsa cute conspicuae.

Fig. XI.

Papilio recentissime exuviis spoliatus.

a.Pars corporis, ultra quam Alae hactenus haud exporriguntur.
b. b.Colores maculaeque Alarum perquam exiles.
c. c. c. c.Papilionîs quatuor Crura.
d. d.Antennae sive Cornicula, supra Oculos pilis obsitos collocata; inter quae binae hispidulae cernuntur Furcillae, quae Proboscidem recondunt.
e.Proboscidis duo Crura, inter dictas Furcillas posita.

Fig. XII.

Papilio, qui, spatio, quadrantem horae paululum excedente, post ortum suum elapso, plenam suam magnitudinem & aetatem obtinuit: ut hinc jam omnia sciat, & cognoscat, quae vitanda aut agenda ipsi sint, & quidquid usum ei & noxam adferre possit; nec interim deinceps unquam amplius increscat. Hac igitur dote Papilio omnium aliorum Animantium, imo ipsius etiam Hominis, generationem longissime, & immensis quasi parasangis post se relinquit, Deique miracula in aures omnium populorum altissima voce inclamat.

doorgescheurt worden, als de gulde Pop de gestalte van een Kapel aanneemt.
e. e.Eenige vervelde Longpypkens binnen in de huyt.

Fig. XI.

De Kapel die even vervelt is.

a.Het gedeelte des lighaams, waar boven de Vleugelen haar niet uytstrekken.
b. b.De couleuren en vlakskens in haare Vleugelen, die seer kleen syn.
c. c. c. c.De vier Voeten van de Kapel.
d. d.De Hoornkens, die boven de Oogen, die met hayr bekleet syn, geplaatst worden: en waar tusschen men de twee ruyge Vorkskens siet, die de Snuyt opsluyten.
e.De twee Beenen van de Snuyt, tusschen syn vorkskens staande.

Fig. XII.

De Kapel, die binnen een groot quartieruurs naa syn geboorte, syn volle grootte en ouderdom bekomen heeft; soo dat hy nu alles weet en kent, wat hem te doen en te laaten is, en wat tot syn voordeel of schaade dient; sonder dat hy ooit meer aangroeyt. Waar in hy de geboorte van alle andere Dieren, en selfs van den Mensch, seer verre komt te overtreffen; en de wonderen Gods luytrugtig uyt te schreeuwen in de ooren van alle Volkeren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Bybel der natuure of historie der insecten (2 delen)