Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Toetie Roetmop (1917)

Informatie terzijde

Titelpagina van Toetie Roetmop
Afbeelding van Toetie RoetmopToon afbeelding van titelpagina van Toetie Roetmop

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.51 MB)

Scans (79.41 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Illustrator

W.F. Heskes



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Toetie Roetmop

(1917)–Lina Tervooren–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 224]
[p. 224]

De vacantie.

In Laren werden de meisjes aan het station afgehaald door Herman en Miesje. Het kleine ding was niet uitgepraat onderweg over de vele, vele bloemen, die je hier plukken kon en over de braambessen, die al heelemaal rood werden en die nou zeker al gauw rijp zouden wezen.

Thuis keek moeder de drie nakomers onderzoekend aan.

‘Wel’, lachte Bertha, ‘vindt u ons èrg vermagerd?’

‘Konden jullie 't nog al stellen?’

‘O best!’ verzekerde Fien dadelijk.

Haar vader klopte zijn oudste op den schouder.

‘Ik wist wel, dat mijn meisje zich flink zou houden als huismoeder.’

Toen kleurde Fien en Toetie en Bertha begonnen onwillekeurig hartelijk te lachen. En later, onder het eten, kwam nu toch langzamerhand het verhaal van de kokerij thuis, ofschoon de meisjes zich hadden voorgenomen er maar niets van te vertellen.

Na het diner gingen ze met z'n allen dadelijk op den wandel. En het was als een nieuwe wereld, die er nu voor Toetie open ging. Ze was geheel en al

[pagina 225]
[p. 225]

in verrukking. Voor het eerst van haar leven zag ze, van dicht bij, de blonde Hollandsche korenvelden, voor het eerst zag ze, in groote vlakken, paars en wit, de aardappelen bloeien, de erwten en boonen, met hun teergekleurde vlinderbloemetjes en de gele lupinen, die rondom hun heerlijke geuren zonden. En die weelde, naar hartelust te kunnen genieten van al de velerlei veldbloemen, die er, zóó maar voor 't grijpen, langs den weg groeiden, zonder storende bordjes erbij, die het plukken verboden!

Elke nieuwe bloem bracht Toetie opnieuw in verrukking, en ze was niet tevreden eer ze dan den naam ervan wist. Heele bossen nam ze mee, om ze thuis te drogen en andere hield ze apart, om ze later, op haar gemak, te kunnen determineeren.

Toen de hei, meer en meer, paars te kleuren aanving, werd zij het grootste aantrekkingspunt voor de meisjes, en Toetie vond het een heerlijkheid, hier vrij uit te kunnen gaan liggen, in het volle licht van diezelfde zon, die in Indië heel oneerbiedig ‘de koperen ploert’ heette en zorgvuldig gemeden werd.

Op een middag, toen Herman uit fietsen was en de vier meisjes met Ben, lezend of luierend, in de heide lagen, was Toetie, door het felle warme zonlicht, in slaap gevallen. Ze sliep zoo vast, dat ze zelfs niet wakker werd, toen Bertha zacht haar naam riep en Ben, wien het stilliggen alweer begon

[pagina 226]
[p. 226]

te vervelen, stookte de anderen op, haar alleen te laten liggen. Zij konden zich verschuilen in het boschje daar dichtbij en dan eens kijken wat Toetie wel doen zou, als ze wakker werd en zich alleen zag.

Maar toen Toetie een poosje later wakker werd, wàs ze niet alleen. Naast haar zat een klein, mager vrouwtje, dat haar ernstig toeknikte.

‘Dat is goed afgeloopen. Maar gelukkig, dat ik hier kwam, om die bij in 't oog te houden!’

Verbaasd wreef Toetie zich de oogen uit.

‘Welke bij?’ vroeg ze, nog half slaperig.

Het vrouwtje bracht den wijsvinger dicht bij haar wang en, scherp turend door half gesloten oogen, wees ze in de richting van het dennenboschje.

‘Die daar! Zie je, daar vliegt ze! - Maar gelukkig, dat ik hier kwam. Die voerde wat in haar schild!’

Toetie richtte zich overeind. Nog steeds hoogelijk verbaasd, keek ze in het kleine, gerimpelde, triomfantelijke gezichtje vóór haar.

‘Was er een bij, die me steken wou?’

Het vrouwtje knikte.

‘Maar wees maar niet bang. Ik zal wel voor je zorgen. Ik zorg altijd voor de vreemden. Dat móét ik doen.’

‘Zoo’, zei Toetie, ‘bent u daarvoor aangesteld?’

‘Aangesteld? Aangesteld? Neen hoor! Dat niet, mij kàn niemand aanstellen. Dàt niet. - Waar kom je vandaan?’

[pagina t.o. 226]
[p. t.o. 226]


illustratie

[pagina 227]
[p. 227]

‘Uit Amsterdam.’

‘Zoo. Ik dacht uit Indië.’

‘Ja, eigenlijk ook wèl. Ik ben in Indië geboren, maar ik woon nu in Amsterdam.’

‘Zoo! Zie je wel, ik weet alles!’

Toetie wist niet alles. Ze wist, bijvoorbeeld, heelemaal niet, wat ze van het vrouwtje denken moest. Een beetje hulpeloos keek ze om zich heen. Waar waren de anderen toch?

Het kleine vrouwtje legde beschermend haar hand op den schouder van het meisje.

‘Wees maar niet bang, kind, wees maar niet bang! Ik zal je wel helpen! Je komt maar gerust bij me, hoor, als je me noodig hebt. Alleen 's-avonds moet je niet komen, 's-avonds moet ik slapen.’

‘Ja’, zei Toetie vaag. Ze voelde zich niet erg op haar gemak. En, opstaand, voegde ze er haastig bij: ‘Ik moet nu weg - ik moet m'n nichtjes gaan zoeken.’

Gelukkig, daar in het kleine dennenboschje zag ze iets wits schemeren - daar zouden de anderen zich wel verstopt hebben.

‘Dag juffrouw, dank u nog wèl’, zei ze vriendelijk.

Maar toen ze al bijna bij het dennenboschje was, kwam het vrouwtje haar achternaloopen.

‘Hoor eens!’ zei ze geheimzinnig, en toen Toetie dicht bij haar was, hief ze haar hoofd hoog op, tot

[pagina 228]
[p. 228]

heur haar bijna de kin van het meisje aanraakte. ‘Je komt maar gerust hoor. Ik zal je wel helpen!’

Toen ging ze heen.

Met een verwonderd gezicht keek Toetie haar even na. Maar nu wees een gedempt lachen van uit het boschje haar zóó duidelijk den weg, dat ze er dadelijk op afging. Jawel hoor, daar waren de anderen! En die malle Ben lag op den grond te rollen van het lachen.

‘Gekke Mietje! Gekke Mietje!’ hiklachte hij. ‘Wat heeft gekke Mietje je verteld?’

Toetie keek naar het kleine figuurtje, dat nu op den landweg liep.

‘Bedoel je haar? Is ze niet goed wijs? - Ja, ik dacht al zoo iets.’

‘Stakkerd!’ zei Bertha.

‘Och, dat weet ik nog niet zoo’, meende Toetie. ‘Ze leek erg tevreden met zich zelf.’ Maar toch voelde ze medelijden met het vriendelijke vrouwtje.

‘Wat zei ze?’ informeerde nu ook Fien.

‘O, ze had een bij weggejaagd, die me steken wou en dan, als ik haar noodig had, moest ik maar gerust bij haar komen, zij zou me wel helpen.’

‘Zie je’, zei Ben, die weer wat bedaarde, ‘dat zegt ze tegen dat meisje van van Berkel ook altijd.’

‘Ze schijnt een zwak te hebben voor Indische meisjes’, lachte Fien.

[pagina 229]
[p. 229]

En Ben, die wel eens speelde met jongens van het dorp, wist:

‘Ja, dat komt zoo: Verleden jaar heeft ze van een Indisch meisje, dat hier gelogeerd was, een reuzenkoek gekregen. En nou loopt ze alle Indische meisjes na. Ze denkt zeker, dat die allemaal zoo scheutig zijn!’

‘Of ze wil nog altijd haar dankbaarheid toonen’, zei Toetie. En in stilte nam zij zich voor, het arme vrouwtje ook iets lekkers te geven, eer ze weer heen ging.

‘Slaapkop!’ plaagde Miesje. ‘Toetie is 'n slaapkop!’

‘En jullie zijn stouterds, om me zoo alleen te laten liggen. Maar jullie hebt je niet goed verstopt, hoor! Ik zag je dadelijk.’

‘Hè ja, verstoppen!’ viel Ben in. ‘Laten we verstoppertje spelen. Ik zal wel 't eerst omstaan!’

En zelfs Fien vond zich ditmaal niet te groot, om met de kinderen mee te doen.

Gekke Mietje, zooals ze in Laren heette, ontmoette Toetie sedert nog al eens. Altijd knikte ze haar uiterst vriendelijk toe en elke gelegenheid nam ze te baat, om het meisje nog eens, op geheimzinnigen toon, toe te fluisteren, dat ze maar gerust bij haar moest komen, zij zou haar wel helpen. En eens sprak ze zelfs mevrouw Elshout aan:

‘Over dat Indische meisje van je, moet je je

[pagina 230]
[p. 230]

maar niet ongerust maken. Daar zal ik wel voor zorgen!’

Mevrouw Elshout, die al van haar had gehoord, knikte het vrouwtje vriendelijk toe.

En toen Toetie, op den dag van haar vertrek, een reusachtig grooten koek naar gekke Mietje bracht, kuste die haar dankbaar de hand.

‘Zie je wel, ik weet alles - ik weet alles. En kom maar gauw weer terug, hoor! Ik zal wel voor je zorgen!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken