Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De huilende man (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van De huilende man
Afbeelding van De huilende manToon afbeelding van titelpagina van De huilende man

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

Scans (6.12 MB)

ebook (2.86 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De huilende man

(1984)–Ger Thijs–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 12]
[p. 12]

2

Ik voelde me uitstekend, toen ik in de trein zat. Mijn rol dicteerde me precies wat me te doen stond. Ik had de directeur van mijn school opgebeld, woorden uitgesproken als ‘sterfgeval’, ‘familieomstandigheden’, en zelfs kans gezien de uitdrukking ‘overkomst dringend gewenst’ te plaatsen. Hij had gereageerd zoals het hoorde: eerbiedig en meelevend. Natuurlijk zou mijn afwezigheid geen probleem opleveren.

Ik was naar het station gewandeld, ‘kalm maar vastberaden’. Door de stromende regen, wat me heel toepasselijk leek. Nu zat ik in een coupé en ‘staarde in gedachten naar buiten’.

Het was me opgevallen dat de trein vol zat met ouden

[pagina 13]
[p. 13]

van dagen. Ik vermoedde dat ze gebruik hadden gemaakt van een bejaardenregeling van de spoorwegen, en nu naar huis teruggingen. Ze hadden zich door de regen hun gratis reisdag niet laten ontnemen.

Maar op de tussenstations verliet niemand mijn coupé. Er kwamen integendeel steeds meer grijze mensen binnen, die de al aanwezige passagiers bleken te kennen. Er werd geknikt, er werden vermoeide groeten uitgewisseld.

Tenslotte verplichtte de beleefdheid me in het gangpad te gaan staan, me vasthoudend aan een bagagerek waaraan natte jassen hingen. Ik begon me ongemakkelijk te voelen.

Ik liep door de trein, die slechts uit één wagenstel bestond. Overal dezelfde stille, grijze massa. Alleen het eersteklas-compartiment was leeg, op een dommelende conducteur na. - Had deze trein, waarin ik me zoëven nog zo zeker van mezelf had gevoeld, als eindbestemming een bedevaartsoord in België? Leden al deze mensen aan dezelfde ziekte, een ongeneeslijke afwijking die pas optrad na het zestigste levensjaar? Waren de blikken die me in het voorbijgaan waren toegeworpen, en die ik had aangezien voor uitingen van nieuwsgierigheid, in feite vervuld geweest van medelijden: Zo jong nog en hij heeft het ook al, ik wist niet eens dat dat kón...? Ach, onzin! De conducteur zou iets gezegd hebben toen hij mijn kaartje bekeek. Bovendien, een dergelijke reis zou men niet zo laat op

[pagina 14]
[p. 14]

de avond ondernemen. Maar wanneer de heilige zijn zegen nu alleen bij nacht schonk? - Ik was er niet gerust op.

Onderweg vriendelijk om me heen kijkend, keerde ik terug naar mijn plek. Ik hoopte dat iemand me zou toeknikken, zodat ik een vraag zou durven stellen. Maar de gezichten stonden streng, alsof ze intussen iets over me aan de weet gekomen waren. Ik werd, nadat ik mijn staanplaats weer had ingenomen, regelmatig opzijgeduwd door oude mannen die naar het toilet holden, om vervolgens, niet werkelijk opgelucht, terug te keren. Tenslotte mompelde een van hen een verontschuldiging. Ik sprak hem aan.

‘Neemt u mij niet kwalijk, maar wat is de bestemming van deze trein?’

De man keek verbaasd naar de hand, die ik op zijn bovenarm had gelegd. Ik trok hem terug en vervolgde:

‘Ik krijg namelijk de indruk dat zich hier uitsluitend passagiers op leeftijd bevinden. Maar misschien is het beter als ik de conducteur opzoek...’ - Toen zag ik dat de man een gehoorapparaat droeg. Ik wilde me afwenden, maar nu hield hij mij vast.

‘Waarheen u op weg bent!’ zei ik zo hard dat iedereen opkeek. Door het volume leek mijn vraag eerder een bevel. Ik keek om me heen en maakte een verontschuldigend gebaar:

‘Ik begin te geloven dat ik in de verkeerde trein zit.

[pagina 15]
[p. 15]

Natuurlijk, het hoeft niets te betekenen, maar u bent...’ - Ik zweeg. Misschien werden ze wel boos wanneer ik hen kenschetste als oud...

‘Wát zegt u?’ zouden ze misschien uitroepen! ‘De rijpere jaren, zult u bedoelen, de kracht van ons leven!’ - Op dat moment legde een zware, bebrilde vrouw haar breiwerk in haar schoot en zei:

‘Wij zijn op weg naar Grensdorp.’

Ik schrok.

‘U allemaal?’

‘Wij allemaal.’ - Waarop de man met het gehoorapparaat luid zei:

‘Wat is er? Wat wil hij weten?’

De vrouw keek me streng aan.

‘Daar lijkt u nogal van te schrikken.’

‘O, het is niets’, antwoordde ik. ‘Ik ben namelijk ook op weg naar Grensdorp. Is dat geen merkwaardig toeval? Mijn moeder is ernstig ziek, misschien stervende. Ik kom daarvandaan, ik ben er geboren.’

‘Aha’, zei de vrouw kalm. ‘Dan bent u dus Jean, Jean Paul, de zoon van de onderwijzeres. Ik herkende je niet door die baard.’

De gezichten om mij heen begonnen te stralen. Ze knikten me toe. Mijn naam ging de coupé rond, hier gefluisterd, daar op luide toon.

‘Wat wil hij weten?’ zeurde de man met het gehoorapparaat.

‘Heeft je zuster je nu pas gewaarschuwd?’ informeer-

[pagina 16]
[p. 16]

de de vrouw die zich blijkbaar niet in het minst schaamde voor haar nieuwsgierigheid. ‘Je moeder is al máánden ziek...’ - Hemel! Had Matti het hele land gealarmeerd? Waren alle vrienden, kennissen en oudleerlingen op weg naar het sterfbed? Straks komen ze allemaal achter me aan! Ze drommen het huis binnen. Alle kamers vol met ouden van dagen. Waar moeten we ze onderbrengen? Hoe moeten we ze voeden? Ik, die dacht kalm aan moeders bed te zullen zitten, zal honderden en honderden boterhammen moeten smeren! Ik zal in het dorp Mens-erger je-niet en Monopolyspellen moeten verzamelen om ze bezig te houden! En wat niet meer! Wat heeft ze zich in het hoofd gehaald!

Opeens stond een man tegenover me. Zijn gezicht naderde het mijne zo dicht, dat onze neuzen elkaar bijna raakten.

‘Geef onmiddellijk die peren terug!’ schreeuwde hij. - Ik schrok. De man begon te lachen. Het lachen verspreidde zich door de coupé, en eindigde in hoestbuien.

‘Herken je me niet?’ vroeg de man. Hij stak zijn hand in de lucht. Ik dook ineen, een klap verwachtend. Toen zag ik dat aan de hand zes vingers zaten.

‘Herken je me niet?’ zei een verlegen vrouwestem. En met veel vibrato klonken de eerste maten van een kerkelijk lied.

‘Ja...’ zei ik weifelend.

[pagina 17]
[p. 17]

‘Herken je me niet. Herken je me niet!’

Ik keek onzeker naar de roepende bejaarden. Sommigen waren opgestaan. Een man stroopte zijn mouw op en liet me een litteken zien. Hij zwaaide streng met zijn vinger, alsof ik er schuldig aan was. Een ander vouwde zijn lichaam dubbel en keek me van tussen zijn knieën vrolijk aan. Twee vrouwen zeiden beurtelings Een stukje van het oor, een stukje van het oor... - Daarop ontstond een merkwaardige koorzang:

‘Weet je niet meer, de school...?’

‘Weet je niet meer, de appelboomgaard...?’

‘Weet je niet meer, het bos...?’

‘Weet je niet meer, het waterwerk...?’

‘Weet je niet meer, het slagersmes...?’

Ze kraaiden van plezier, omdat ik steeds een weifelend ja... ja... uitbracht, maar niemand werkelijk kon thuisbrengen. In de deuropening verschenen nieuwsgierigen uit het andere compartiment, aangetrokken door de hilariteit. Tenslotte eindigde de koorzang in een chaotisch geroep, waarin veelvuldig woorden als ‘mes’, ‘steen’, ‘schop’ en ‘priem’ voorkwamen - wat me nogal verbaasde - en de dikke vrouw zei:

‘Het is wel erg, Jean. Je herkent je eigen dorpsgenoten niet meer. Wij, die toch zoveel littekens aan jou te wijten hebben.’

‘Aan mij?’ lachte ik. ‘Maar mevrouw, ik was niet het enige kind, de enige deugniet in het dorp! Toch wil ik

[pagina 18]
[p. 18]

me graag, namens mijn hele generatie als het ware, bij u verontschuldigen...’

‘Nou... laten we het daar maar niet over hebben.’ - En ze stelde zich voor:

‘Mevrouw Baggen.’

Ik schudde haar hand. Haar korset kreunde toen ze weer ging zitten. Allen noemden nu hun naam en ik begon eindelijk onder de rimpels bekende trekken te herkennen. Maar hun stemmen waren moe geworden en ze zochten hun plaatsen weer op. Ik wuifde nogal dwaas om me heen. Ik kon tenslotte niet iederéén de hand schudden.

‘En, wat is er van je geworden, Sjang?’ vroeg de man met de zes vingers. Ik voelde een vertrouwde ergernis. Vroeger hadden ze in het dorp allemaal mijn naam verbasterd.

‘O, dat is gauw verteld’, antwoordde ik. ‘Ik geef Franse les op een lyceum. Ik woon in een flat. Ik ben niet getrouwd en ik kan nog steeds niet autorijden. En u allemaal, hoe gaat het met u?’

‘Ach...’ zei de vrouw snel, alsof ze geklaag over ziektes en ondankbare kinderen voor wilde zijn, ‘... het is stil geworden in het dorp, nu de mijnen dicht zijn, nu de boter in Duitsland even duur is als bij ons. De jonge mensen zijn weggetrokken omdat er geen werk is. De huizen staan leeg en vervallen. De school is gesloten. Werkelijk, het is net één groot bejaardentehuis. Elke veertien dagen komen we elkaar tegen op

[pagina 19]
[p. 19]

het kerkhof als er weer iemand is dood gegaan. Het dorp sterft uit, ons dierbare dorp...’

Ik knikte, hoewel het dorp, die zwarte straat tussen de steenbergen, mij nooit erg dierbaar was geweest. ‘... Maar wij laten de moed niet zakken, wij oudjes. We hebben een vereniging opgericht. We ondernemen reizen, een paar keer per jaar. We gaan niet ver, dat kan niet meer op onze leeftijd. Maar het is een mooie gedachte dat velen van ons, die hun leven lang door mijngangen hebben gekropen, vóór hun overlijden toch de zee eens kunnen zien.’

‘Een mooie gedachte, zeker’, antwoordde ik beleefd. ‘Maar dan hebt u het vandaag slecht getroffen met het weer.’

‘Ach, de meeste dames zijn naar de huishoudbeurs gegaan, gelukkig. Maar zij die voor de Deltawerken of de bollenvelden hebben gekozen, lopen inderdaad kans op een flinke verkoudheid. Ik héb nog gezegd dat men in dit seizoen altijd het best een overdekt reisdoel kan kiezen. Maar ze hebben niet naar me geluisterd. Ze moeten het zelf maar weten.’

‘Precies’, zei ik, bereid haar in alles gelijk te geven. De vrouw nam haar breiwerk weer op.

‘Is het zo ernstig met je moeder? Je vindt het misschien vreemd dat ik dat niet weet, terwijl ik naast haar woon. Maar ze houden zich afzijdig, je zuster en je moeder. Ze gaan nooit met onze reisjes mee. Nu ja, we dwingen niemand.’

[pagina 20]
[p. 20]

Maar haar blik was bits en de breipennen tikten vinnig. Ik zweeg even. Toen opperde ik:

‘Ze zou nu toch niet meer in staat zijn...’

‘Precies’, gaf de vrouw met zuinige mond toe. Waarop ze haar steken begon te tellen.

Ik liet het schrikbeeld dat ze geschilderd had van het dorp op me inwerken, en begon me af te vragen of mijn beslissing naar het zuiden te gaan wel een juiste was geweest.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken