Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De huilende man (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van De huilende man
Afbeelding van De huilende manToon afbeelding van titelpagina van De huilende man

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

Scans (6.12 MB)

ebook (2.86 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De huilende man

(1984)–Ger Thijs–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 151]
[p. 151]

16

Het hoofd was opzijgevallen. De ogen stonden open. Het was alsof ze naar het fotoalbum keek, met geschrokken blik.

‘Kun je haar mond niet dichtdoen?’ vroeg Matti. ‘Het is zo'n afschuwelijk gezicht.’

We stonden aan het voeteneind van het bed. Matti had een donkere jurk aangetrokken. Haar haar zat weer zoals vroeger.

‘Ik raak haar niet aan’, zei ik. ‘Ik moet er niet aan denken.’

‘Dan moeten de mensen van de begrafenisonderneming het maar doen.’

‘Heb je al gebeld?’ - Ze schudde haar hoofd.

[pagina 152]
[p. 152]

‘Zoiets moet wel snel gebeuren, weet je’, zei ik, naar het lichaam kijkend. ‘Het wordt heel gauw stijf. Dan moeten ze haar kaak breken om hem dicht te krijgen...’ Ze keek me geschrokken aan.

‘Waarom doe jij het niet, Matti? Je hebt haar al die tijd verzorgd...’

‘Dat is iets anders...’, zei ze aarzelend.

We keken naar het bed. Het is mama's eigen schuld, dacht ik. Zij is het zelf geweest die ons zo afkerig heeft gemaakt van aanrakingen. Is het niet ironisch? Nu moeten vreemden komen om haar de ogen dicht te drukken. En haar eigen kinderen kijken vol walging toe. - Matti pakte mijn arm vast. We leunden tegen elkaar aan.

‘Hoe voel je je nu?’ vroeg ik.

‘Ik weet het niet’, antwoordde ze. ‘Wel opgelucht, maar ook... Hoe moet dat nu verder met mij?’ Ik zweeg. Ze keek me van opzij aan.

‘Nou? Heb je opeens geen fantasieën meer? Kom, bedenk eens iets voor me!’

Ik keek in de zwarte holte van moeders mond. Ik hoorde haar stem die zei: ‘Omdat ik niets onafgemaakt wil achterlaten...’

‘Zulke dingen moet je vooral nú gaan zeggen, Matti. Dan kun je haar zieltje vanachter een plint triomfantelijk horen lachen.’ Ze maakte ze zich van me los. ‘Is er iets in dit huis wat je zou willen hebben?’, vroeg ze. ‘Als aandenken?’

[pagina 153]
[p. 153]

Ze sloeg haar handen in elkaar en keek me aan met een geforceerde opgeruimdheid. Ik wist zo gauw niets te bedenken, ik lachte wat bevreemd naar haar. Ze maakte een wegwerpend gebaar en zei:

‘Niet erg. Denk er maar eens over na.’

‘Er is van alles dat ik meteen kapot zou willen maken, maar...’ - Ze luisterde niet naar me, ze keek naar het gezicht op het kussen.

‘We kunnen toch minstens haar ogen sluiten. Belachelijk, dat we nog steeds bang zijn.’

‘En de bril weer opzetten’, zei ik. ‘Zó lijkt ze niet op zichzelf.

‘Goed. Wie?’

Ik liep naar het hoofdeinde van het bed. Mijn hart begon te bonzen. Matti keek toe. Ik stelde me voor dat ik me in een speelfilm bevond. Daar had ik gezien dat men de gespreide hand slechts over een gezicht bewoog, en dan waren de gebroken ogen dicht. Maar zo gemakkelijk ging het niet. Matti stond naast me, de bril in de hand. Ik moest echt op de glazen bolletjes drukken.

‘Het ene oog staat nog een beetje open’, zei ze toen ik me oprichtte, met nerveuze stem. Ik knielde, pakte de wimper vast en trok hem naar beneden. Moeders stem schreeuwde vervloekingen in mijn oren. Matti reikte me de bril aan.

‘Laat ik de mond ook maar dichtdoen, in godsnaam’, zei ik. Ze knikte. Ik haalde diep adem, legde mijn

[pagina 154]
[p. 154]

vingers onder de kin. De huid verschoof, maar de kaak bewoog niet. Zo koud als ze was...

‘Het gaat niet, Matti’, zei ik hulpeloos. ‘Ik zou er aan moeten gaan sjorren.’

‘In godsnaam dan maar’, zei ze. Ik schoof het kussen onder het hoofd weg, knielde op het bed, vouwde mijn handen onder haar kin. Ik was bang dat ik als ik te hard trok het hoofd van dat vergane lichaam zou scheiden. Ik zette kracht. De kaak bewoog niet.

‘Sorry Matti’, zei ik. ‘Het lukt niet. We hebben te lang gewacht.’ Ze keek naar me, zoals ik daar zat met het hoofd tussen mijn benen. Haar blik was gefascineerd. ‘Hoe heb je het gedaan, Jean?’ vroeg ze.

‘Hoe bedoel je?’

‘Hoe heb je het gedaan, daarstraks?’

Ik schoof van het bed. Ik legde de dekens netjes over moeders lichaam. Ik nam de bril uit Matti's hand en zette hem op haar gezicht.

‘Je vergist je, Matti’. ‘Ik heb niet iets gedaan.’ - Ze knikte heftig met haar hoofd:

‘Natuurlijk, je hebt gelijk. Het is maar beter dat ik het niet weet. Maar Jean...’ Ze keek me recht in mijn ogen.

‘... Misschien stelt het je gerust als ik zeg dat we allebei schuldig zijn. Ook al heb ik niet actief meegewerkt.’

‘Maar Matti, ik heb niet... - Ze onderbrak me:

‘Je hoeft niets meer te zeggen, Jean. Het is goed zo.’

[pagina 155]
[p. 155]

Ze kwam naar me toe, en drukte me zo stevig tegen zich aan dat ik haar hele lichaam voelde. Het was hard, alsof ze uit alleen maar bot bestond.

‘Zo’, zei ze, me weer van zich afduwend, zodat mijn lijf ervan schokte. ‘Nu zal ik maar eens praktisch worden.’

Ze liep snel de kamer uit. De deur sloeg tegen de muur. Het leek of alle roeden van de traploper losschoten onder het geweld waarmee ze naar beneden liep.

Ik ging op de rand van het bed zitten. Via de open deuren hoorde ik haar stem. Ze belde iedereen, de dokter, de begrafenisonderneming, kennissen, familie. Haar stem ratelde maar door. Ze ving mededogen op en kaatste dapperheid terug. Straks zou het huis vol mensen zijn.

Ik draaide me om naar moeders gezicht.

‘Moed, mama...’ zei ik. ‘Nu komt de vreselijkste fase. Het gesjor en het gedoe. Alle huichelarij die je zult horen...’

Ik zou haar moeten kussen. Ten afscheid. Mijn lippen zo stevig in de was van haar wang drukken dat de afdruk daar voor eeuwig zou blijven staan, als een stempel. Want alleen met dat teken komen ze in aanmerking daarginds. De anderen gooien ze van de wolken.

‘Er zullen er wel meer zijn in de hemel met een open mond’, opperde ik troostend. ‘Ik wéét wel dat het

[pagina 156]
[p. 156]

slordig staat. Dat ze zullen zeggen: Wat heeft u toch achteloze kinderen, mevrouw Paul. - Zul je ons verdedigen? Ik heb echt mijn best gedaan om hem dicht te krijgen.’ Ik boog me voorover en kuste haar koude wang. Ik kon niet nalaten nog even tegen haar kin te duwen. Maar hij gaf niet mee.

Ik ging naar beneden. Matti was bezig de rolluiken omhoog te trekken.

‘Het regent niet meer’, zei ze. ‘Ik merk het nu pas. Ik heb het scheermes in de badkamer voor je klaargelegd.’

‘Ik ga weg, Matti’, antwoordde ik.

‘Mathilde’, verbeterde ze automatisch.

‘Ik ga weg.’

Ze keek naar buiten, het touw van het rolluik in de hand. Ze leek geschrokken. Ze knipperde met haar ogen.

‘O’, zei ze. ‘O nou...’ Ze zweeg. Ik liep naar de gang en trok mijn jas aan.

‘Nu metéén?’ vroeg ze, toen ik in de kamer terugkwam. ‘Maar Jean...’

‘Wat moet ik hier nog? De rest is een formaliteit. Daar heb ik geen behoefte aan.’

‘Dacht je dat ík daar zo'n zin in had?’

Ze ging aan tafel zitten. Ze wreef in het kleed. We keken naar de lichte veeg die verscheen en weer verdween.

‘Ik had gehoopt...’, zei ze aarzelend. ‘Nou ja... Ik

[pagina 157]
[p. 157]

had zelfs gehoopt dat je voorgoed zou blijven. Ik dacht: we redden het geen van beiden alleen, maar misschien dat we samen...’ Ik ging tegenover haar zitten.

‘Hoe had je je dat voorgesteld?’ - Ze haalde haar schouders op:

‘Ik weet niet... Jij zoekt een baan in de buurt. En ik zorg voor je. Als een... huishoudster. Alleen leven, dat is niets voor jou, Jean. Ik kan aan je zien dat je verslonst op die flat.’

Ik keek naar het wandkleed met het hert, toen weer naar haar.

‘En ik ga weer op mijn kamertje slapen... En we nemen eindelijk eens die duivenzolder in gebruik.’

‘Je kunt de kamer van mama krijgen als je wilt. Of de mijne.’

‘En hoe zitten we dan aan tafel, nou? Waar zat de douanier vroeger?’ Ze wees naar de stoel, die moeders plek geweest was.

‘En waar ik nu zit dat was haar plaats. En ik zat daar, met de rug naar de kast.’ Ik stond op en ging aan het hoofdeinde van de tafel zitten. Ze lachte.

‘Hoe voelt het?’

‘Vreemd. Zondig. Dat wandkleed moet daar weg, dat vreselijke ding.’

Ze sprong op en trok het met een paar stevige rukken van de muur. Er ontstond een kleine stofwolk. Ze keek me stralend aan. Ze gooide de tuindeuren open

[pagina 158]
[p. 158]

en smeet het kleed op het plaatsje.

‘Niet zo haastig!’ riep ik beduusd. ‘Het was maar een grapje, Matti...’

Nog voor ik uitgesproken was, vroeg ze:

‘En verder? Wat nog meer? Jij bent de baas. Teveel meubels, vind je ook niet? Veel te veel troep in dit huis.’ Ik keek haar aan, hoofdschuddend. Ze liet haar armen zakken. Ze kwam naar me toe en pakte me vast bij mijn schouders. Ze bracht haar gezicht dicht bij het mijne.

‘Je kunt niet weggaan, Jean. Begrijp je dat dan niet? Na wat we gedaan hebben vannacht. Dat bindt ons toch aan elkaar? Dat je dat niet voelt...’

Ik stond op. Ik probeerde haar handen los te maken, maar ze hield me stevig vast.

‘Ik begrijp niet waar je het over hebt. Laat me los. Ik heb je daarnet al gezegd: ik heb niets met haar gedaan. Ik heb haar niet aangeraakt.’ Ze sloeg haar armen om mijn nek.

‘Raak mij aan’, zei ze. ‘Raak mij aan!’

Ik legde mijn handen op mijn rug in elkaar. Ik keek over haar hoofd naar de witte plek op de muur waar het wandkleed gehangen had. Zo stonden we korte tijd. Toen liep ze bij me weg, de voorkamer in, zodat ik haar niet meer kon zien.

‘Goed’, hoorde ik haar stem. ‘Ga maar weg.’

‘Maar, Matti. Mathilde...’

‘Nee. Donder op. Ik red me wel.’

[pagina 159]
[p. 159]

Ik stond stil. Ik hoorde haar ademhaling in de andere kamer. Tenslotte verandert er niets, dacht ik. Er gebeurt van alles, maar uiteindelijk hou je hetzelfde over.

‘Ben je er nog?’ vroeg ze.

‘Dan ga ik maar’, zei ik. ‘Dag.’

Ze gaf geen antwoord. Ik heb haar gezicht niet meer gezien.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken