Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De huilende man (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van De huilende man
Afbeelding van De huilende manToon afbeelding van titelpagina van De huilende man

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

Scans (6.12 MB)

ebook (2.86 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De huilende man

(1984)–Ger Thijs–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 160]
[p. 160]

17

Ik zou nog op tijd kunnen zijn voor mijn eerste lesuur, bedacht ik, toen ik in de trein stapte. Verbazende gedachte, dat al het achterliggende in één nacht had plaatsgevonden. - Maar nee, ik moest maar liever gebruik maken van het excuus dat me enkele dagen vrij gunde. Eerst maar eens gaan slapen.

Ik stelde me voor hoe ik over de galerij van het flatgebouw zou lopen, mijn verbaasde buurman groetend, die net naar zijn werk vertrok. Hoe ik de gordijnen in mijn slaapkamer zou sluiten, me zou uitkleden en zou gaan slapen. Bevrijd van alles, dode moeder, verdwenen vader, ongelukkige zuster, dat hele dorp... - Om waarschijnlijk 's middags alweer wak-

[pagina 161]
[p. 161]

ker te worden met een loodzwaar schuldgevoel. Plus natuurlijk meteen de neiging Matti op te bellen. En Matti's stem zou precies zo klinken als gisteren.

De trein vertrok. Ik nestelde me in een hoekje van de lege coupé en viel in slaap.

Ik bevond me in de hemel voor dode onderwijzeressen. Ze dreven rond in grote vijvers, het dunne haar tegen de schedels geplakt, navelstrengen als waterplanten tussen hun benen. Soms botsten de lichamen tegen elkaar en veranderden van richting. De voeten, met hun witte, gerimpelde zolen, raakten het riet aan de oever.

Ik stond aan de waterkant en wachtte, nieuwsgierig bekeken door de oude vrouwen. Er werden nummers omgeroepen door een geluidsinstallatie, zoals op roeivijvers. Eindelijk stapte moeder aan wal. Ik liep glimlachend naar haar toe, maar ze herkende me niet. Ze bekeek me van onder tot boven met een strenge blik.

‘Ik ben Jean’, zei ik aarzelend.

‘Ah, een Fransman’, opperde ze. - Het verbaasde me dat ze gewoon kon praten, terwijl haar mond wijdopen gesperd was.

‘Uw zoon, mevrouw’, zei ik onzeker. Misschien had ik de verkeerde voor. Misschien was dit de hemel voor verpleegsters.

‘Natuurlijk’, zei ze, zonder van toon te veranderen. ‘Ook al dood?’

[pagina 162]
[p. 162]

‘Nee, ik kwam je opzoeken... Ik droom...’

‘Vreemd. En ik ben bij júllie als ik droom. Maar dat wordt steeds minder, het verbleekt.’

Ze nam me mee naar een terras, waar de dode onderwijzeressen in plastic tuinstoelen bij elkaar zaten. Ze breiden aan meterslange breiwerken, die in een diepe put verdwenen. Moeder stelde me voor aan de andere dames. Maar ze sprak het woord ‘zoon’ zonder enig gevoel uit. Het leek ook de anderen onverschillig te laten. We gingen zitten. Haar blik werd ingekeerd. Ze scheen te vergeten dat ik er was.

‘Wat is er daarginds?’ vroeg ik beleefd, naar de andere oever wijzend.

‘Daar zitten andere vrouwen. Je komt ze wel eens tegen bij het zwemmen... O, het is hier heel prettig, altijd mooi weer omdat we boven de wolken zijn. Het duurt alleen zo lang voor je op bent.’

Ik keek om me heen. Al dat oudevrouwenvlees hing door het dagelijkse baden slap om de botten. Toen zag ik wat moeder bedoelde: sommige vrouwen waren doorzichtig, alsof hun lichaam van glas was.

‘Hoe heet je ook alweer?’ vroeg ze. Ik noemde mijn naam.

‘O ja. Ik heb nog maar zes herinneringen, en het worden er steeds minder. Ik zou er blij om moeten zijn, want het betekent dat ik gauw helemaal weg ben. Maar ik weet niet...’ Ze zweeg. Ik luisterde naar de cijfers die in de verte werden omgeroepen, naar het

[pagina 163]
[p. 163]

getik van al die breipennen.

‘En het zijn zulke zinloze herinneringen. Een lieveheersbeestje dat in een grasspriet klimt, gezien toen ik twaalf was! Wat heb ik daar nu aan? Niets van jou, niets van jullie. Maar jij was de laatste die vaag werd, Jean. Omdat ik me altijd zo'n zorgen om je heb gemaakt. Jawel, ik heb nog een rest: een handje dat probeert me aan mijn zilveren ketting naar omlaag te trekken.’

‘En?’ vroeg ik wat lacherig. ‘Heb je God gezien?’

‘Nee’, zei ze. ‘Maar die verwachtte ik ook niet. Ook geen bekenden.’

‘Misschien is dit wel de hel’, opperde ik voorzichtig. ‘Onzin. Hemel, hel. Het is gewoon wachten.’

Er klonk een ijle kreet toen een vrouw in een stoel ging zitten, waarin al iemand zat die bijna helemaal verbleekt was.

‘Mama, het spijt me wel van je kaak, het spijt me wel van die nacht. Dat wilde ik je even zeggen.’ Ze keek me aan met lege ogen.

‘Ik weet niet waar je het over hebt.’

Ik stond op het punt haar verslag te doen, maar ze hield me tegen.

‘Nee, hou je mond. Ik ben juist bezig te vergeten. Begrijp je dat niet? Als jij me weer volstopt met herinneringen, kan ik van voren af aan beginnen. Het is goed zo.’

‘Dus je vergeeft me?’

[pagina 164]
[p. 164]

‘Ik weet niet wat ik je zou moeten vergeven.’

Ik geloofde haar niet, maar ik was blij dat ze loog om me een plezier te doen.

Ze bracht me onder in een zijkamertje van de slaapzaal. Daar stond een brits. Het gebouw deed me nog het meest aan een klooster denken. Het was vreemd, uit de slaapzaal klonk gezucht en gesteun. Terwijl de vrouwen overdag zo stil waren geweest! Ik concentreerde me op het geritsel van het stro in mijn kussen. Tenslotte viel ik in slaap.

Ik keek lodderig uit het treinraampje naar de bollenvelden die voorbij waaierden - als je droomt dat je in slaap valt word je blijkbaar wakker. Bloembollenvelden. Ik had mijn station gemist, maar ik kon me er niet over opwinden. Alles leek me volkomen vanzelfsprekend, alsof ik aldoor al had geweten dat dit zou gebeuren. Voordat ik weer insliep zag ik nog net dat de oude reiziger die tegenover me was komen te zitten, glimlachte.

De leerlingen hoefden me niet vast te binden toen ze mijn baard afscheerden. Ze lieten het poetsmeisje een onhandige striptease uitvoeren op een schoolbank. Het gejoel was al opgehouden. De laatste plukken haar vlogen in het rond. Er viel een verlegen stilte. Toen verlieten de leerlingen het lokaal.

‘Waarom huil je nu?’ vroeg ik het naakte meisje met de rekverbanden om haar enkels. Ik zocht tussen de schoolbanken mijn baard bij elkaar.

[pagina 165]
[p. 165]

‘Kleed je aan. Ik krijg problemen als ze ons zo vinden.’

Maar de collega's stonden er al. Ze hadden allemaal hun hoofd gebogen.

‘Bedek dat meisje!’ De schedel van de directeur was rood aangelopen. Ik maakte verontschuldigende gebaren, de baardplukken in de hand:

‘Ach meneer de directeur, de leerlingen hebben zich een grap gepermitteerd. En het meisje heeft zich laten bepraten. Het verbaast me wel van haar dat ze zo gemakkelijk uit de kleren gaat. Maar gelukkig moet ze nu huilen.’

‘Bedek haar!’

Ik ontdekte nu pas dat zijn schedel niet rood was van verlegenheid, maar van woede. Ik keek tussen de banken. Maar de leerlingen hadden haar kleren meegenomen. Dus gaf ik haar de baardplukken maar. Ze drukte ze tegen haar tepels.

‘Kriebelt het niet te erg?’ vroeg ik bezorgd. Ze schudde haar hoofd.

‘Waarde Paul, u bent ontslagen!’

‘Maar mijnheer de directeur, ik...’

‘Ach Paul, ik weet alles van uw dromen. Hebt u niet gedroomd dat u na een schooldag, uw vulpen vergeten, in dit lokaal terug zou keren en haar zou vinden, de vloer dweilend? Hebt u niet gedroomd, dat ze ‘met een raadselachtige glimlach’ overeind zou komen, en...’

[pagina 166]
[p. 166]

‘Zeker’, zei ik haastig, om te voorkomen dat hij verder zou vertellen.

‘Nu dan!’

Ze verlieten het lokaal, de hoofden nog steeds gebogen. Op de gang werd gefluisterd. De directeur nam met een ernstig gezicht de felicitaties in ontvangst.

‘Zullen we dan maar naar de Benedenwindse Eilanden gaan...?’ vroeg ik het meisje, terwijl ik haar van de bank hielp.

Ze knikte. Maar ze huilde nog steeds.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken