Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
[Boekbeoordelingen, 1906] (1906)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.37 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

artikel
100 artikelen/jeugdliteratuur


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

[Boekbeoordelingen, 1906]

(1906)–Theo Thijssen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 235]
[p. 235]

Een wildzang.
Nel de ontembare.

Top Naeff heeft welverdiend succes gehad met ‘ School-idyllen’. Ook laatst weer met ‘ Het veulen’. Gerhard moppert daar wel over, maar dien kun je niet rekenen!

Ik ga nu twee boeken bespreken, die herinneren aan Top Naeff. Ik wou, dat ik dit juister kon uitdrukken; zóó, dat het geen hak op Top Naeff leek. Want het zijn een paar liederlijke sujetten van boeken, die ik nu bespreken ga.

Het eene heet: ‘ Een wildzang’, en is uit het Engelsch van Meade vertaald door Mevr. J. v.d. Hoeven, en uitgegeven bij Campagne & Zoon te Amsterdam. Het andere heet: ‘ Nel de Ontembare’; het is geschreven door Felicie Jehu, en uitgegeven bij Hilarius te Almelo.

Nu is het Hollandsch in deze twee boeken niet schitterend; ik zal genoeg misselijke citaten geven straks, om dat te bewijzen; maar ik wou er niet veel over zeggen, om de hoofdfout beter te belichten.

 

Eerst nog een beetje historische bijzonderheden. Van L.T. Meade verschijnt elk jaar een slecht kinderboek, en dan komt meneer Campagne bij Mevr. v.d. Hoeven of omgekeerd, en Mevr. v.d. Hoeven vertaalt het nieuwe boek van Meade nogal goed, en de heer Campagne geeft het, ook nogal goed, uit.

Felicie Jehu heeft gezien, dat boeken over ondeugende meisjes zeer goed loopen, en heeft toen besloten, er nou 'es een te schrijven,

[pagina 236]
[p. 236]

dat kolossaal was, en verslonden zou worden. Alleen de titel van haar boek is al misdadig!

 

Nu ik deze twee boeken gelezen heb, boeken voor meisjes van twaalf tot zestien zoowat, nu begrijp ik niet, dat ik me zoo dik heb kunnen maken over de toch betrekkelijk onschuldige prullen, die ik tot nu toe in deze rubriek besprak. Het zou een flauwe aardigheid zijn, om iemand als Meade, die daar ver weg in Engeland zit en nooit een ‘Nieuwe School’ zal lezen, zoo maar eens te gaan beleedigen; en dat is dan ook heelemaal mijn bedoeling niet, als ik hier ernstig verklaar, aan het verstand van L.T. Meade te twijfelen. Maar wel vraag ik aan die Mevr. v.d. Hoeven, die ik een nummer sturen zal: waarom vertaalt u toch het werk van iemand die niet goed wijs is?

Kollega's die zich eens ergeren willen, die moeten werkelijk eens een van deze boeken zien te krijgen. ‘ Een Wildzang’ is het ergste; maar ‘ Nel de Ontembare’ kan óók meedoen.

 

Ik zit nog maar aldoor in te leiden ... Word niet ongeduldig lezer; het zal stràks wel amusant worden. We zullen zóó doen: ik zal uiteenzetten wat de soortfout der boeken is, heel kort; en dan ga ik de boeken navertellen, en dan zijn we d'r.

 

De soortfout. Als een jongmeisje een boek schrijft over haar omgeving, dan is dat een echt boek voor meisjes van dien leeftijd. Ook als een vrouw nog zooveel zich helder genoeg ‘herinneren’ kan, dat zij net schrijft als het jonge meisje. Het komt er niet op aan, of zij dan ongunstige typen van meesters of ouders of juffrouwen geeft, en of de meisjes ondeugend zijn in ons oog; als de schrijfster maar de meisjes-visie der dingen geeft, dan is het boek goed - als de schrijfster schrijven kan tenminste. Zoo is het met de meisjesboeken van Top Naef.

Maar als nu een volwassen mensch 'n meisjesomgeving gaat beschrijven, zooals zij die ziet, met de fouten der opvoeders, zooals zij die ziet, dan kan dat een voor groote menschen interessant paedagogisch boek worden - een geschikt meisjesboek is het niet. Probeert dat volwassen mensch het boek voor meisjes interessant te

[pagina 237]
[p. 237]

maken, dan is een heel gemakkelijk middel daartoe: idiote opvoeders te laten optreden; dan kunnen er natuurlijk belangwekkend-rare dingen gebeuren. Zulke boeken nu zijn de twee, die ik bespreek.

Ze zijn, om zoo te zeggen, van den verkeerden kant af ontstaan. Dat is niet zuiver logisch te bewijzen; de kritiek kan echter aanwijzen: de eigenaardigheden, die recht geven tot veronderstellen van ‘verkeerd’ ontstaan. Die eigenaardigheden zijn: onwaarheid in allerlei vormen.

Deze boeken zijn goor, immoreel, stuitend, vervelend, dwaas; men kan op honderd manieren uitdrukken hoe zij den smaak van een fatsoenlijk mensch kwetsen; het kortste wordt het gezegd: Deze boeken zijn onwaar.

Luister nu naar Een Wildzang.

Professor Ralp Merriman heeft een ziekte, en ‘mag niet worden lastig gevallen’, hij moet het erg rustig hebben, Mevrouw Merriman gaat daarom op villa Zonheuvel een kostschool voor rijkelui'skinderen houden. Het boek begint op het oogenblik, dat Mevr. Merriman met haar dochter Lucie aan 't hek der villa de zes nieuwe meisjes gaat ontvangen.

‘Moeder, u moogt er geen lievelingetjes op nahouden,’ zeide Lucie op afkeurenden toon. ‘Als die meisjes dan bij ons moeten komen om den grond te leggen voor een school, moeten wij ons op waardige wijze gedragen. U bent niet half zoo ernstig als ik, moeder, en ik ben vijftien en u...’

Lucie vindt, dat Moeder te vrij is met de meisjes. Zij klaagt er over tegen den prof. maar die zet haar eventjes op d'r nummer.

‘Vader, ik geloof niet, dat moeder eenigszins geschikt is, om een school te houden.’
‘Lucie, ik verbied je iets ten nadeele van je moeder te zeggen. Praat, waarover je wilt, maar dat kan ik niet aanhooren.’
‘Het is ook, geloof ik, erg leelijk van mij.’
‘Meer dan leelijk. Je kunt je bijna niet voorstellen, hoe goed, edel en dapper zij is. Weet je, wat zij gedaan heeft? Zij heeft de koe bij de horens gevat en ons allen van volkomen ondergang gered. Heeft zij door haar moed en geestkracht onze hoofden niet boven water gehouden?...’

Van de meisjes neemt Rosa Cuncliffe de leiding. Dat is een wonderkind, zij heeft nooit ‘iets onaangenaams’ gedaan, en ‘oefent gaarne macht uit.’

[pagina 238]
[p. 238]

Lucie wordt natuurlijk jaloersch. Rosa houdt op 'n goeien dag een speech tegen de anderen.

‘Wel ik moet zeggen, dat wij hier op Zonheuvel in een vrij onpleizierige positie zijn geplaatst, dunkt jullie dat ook niet?’
‘Hoe bedoel je dat?’ vroeg Laura, haar groote blauwe oogen zoo wijd mogelijk opendoende.
‘Maar kan je dat zelf niet nagaan? Die kleine Lucie Merriman heeft het er op gezet om onaangenaam tegen ons te zijn. Wij kunnen haar, hoe wij ons best ook doen, niet veranderen; zij is voortdurend in de contra-mine en hoe wij op zoo'n manier vrede moeten houden, is mij een raadsel. Ik verzeker je, dat het mijn wensch niet is om onvriendelijk tegen haar te zijn, maar zij is bij haar eigen thuis en wij zijn vreemdelingen. Je kunt er van op aan, dat zij geen zorgvuldige opvoeding heeft gehad. Waarom zouden wij alles van haar verdragen? Moesten wij niet in eens toonen, dat wij onafhankelijk zijn en haar aan het verstand brengen, dat, daar wij - of liever onze ouders - een heel goede som voor onze opleiding betalen, zij verplicht is zich ten minste niet zoo hatelijk aan te stellen?’

Rosa spreekt met Lucie af, 's avonds om negen uur een rendezvous in den tuin te hebben, om ‘een soort van wapenstilstand’ te sluiten. Maar als Rosa tegen negen uur nog even aan 't open raam staat, voor zij uitgaat, hoort zij uit een boschje de woorden: ‘ik heb een hekel aan haar en zal nooit vriendschappelijk met haar kunnen omgaan!’

Dan besluit Rosa, niet naar den tuin te gaan. Tegen haar vriendin Jeanne zegt ze:

‘Ik ga net doen, of ik haar niet zie en het haar daardoor zoo onpleizierig mogelijk maken. Zij zal moeten weten, waar haar plaats is, of bij tante Suze haar intrek moeten nemen. Ik, Rosa Cuncliffe, ben mij van mijn macht bewust en zal er partij van weten te trekken. Het is het werpen van den teerling, het toegooien van den handschoen. En laten wij nu naar bed gaan, alsjebelieft.’

We hebben nu een veertig bladzijden gehad. Het onderwijs op de school is ‘zeer levendig en aangenaam’, en de leeraren en leeraressen zijn ‘zeer opgewekt’. Nu treedt de ‘Wildzang’ op:

Op eenigen afstand woont de rijke barones Ashleigh, een weduwe met één dochter, de wildzang, die Irene heet. Irene is het grootste mirakel, waar ik ooit van gelezen heb. Iedereen in het dorp rilt, als

[pagina 239]
[p. 239]

hij haar naam hoort. Zij jaagt alle bedienden, juffrouwen en meesters in één week weg; loopt uren in den regen, ligt uren in de sneeuw, als ze zin heeft. De meeste nachten gaat ze varen op het meer. Ze komt spoken bij de keukenmeid. Ze draagt altijd een vuurroode jurk; haar manier van rouwen, zegt ze. Als ze een gouvernante weg wil werken, neemt ze haar in een storm mee op het meer, stuurt de boot in een stroom, die naar een waterval voert.

‘Je begrijpt hoe de arme juffrouw Carter gilde! En ik zei: wij gaan over den waterval, maar ik zal zorgen, dat u niet verdrinkt, als u mij op uw woord van eer wilt beloven uw betrekking op te zeggen, zoodra u uw voeten in huis hebt gezet.’ En het arme schaap beloofde het, terwijl haar tanden klapperden van angst.’

De bedienden en de bijgeloovige boeren denken dat zij een ‘wisselkind’ is: een booze geest in de gedaante van een kind. Irene zelf gelooft het ook.

Er is niemand, die dit kind weet te regeeren. Ook de moeder niet, ofschoon dìe daar niet naar uitzag.

‘Rosa had nog nooit een dame ontmoet, die aan zooveel bevalligheid zulk een zelfstandige, waardige manier van optreden paarde.’

Mevr. Ashleigh was namelijk een oude vriendin van Rosa's moeder; had Rosa in de kerk ontmoet, en tegen den middag gevraagd of ze op visite kwam. Meneer Merriman had Rosa verboden uit te gaan op Zondag, maar Rosa was toch gegaan.

Rosa besluit Irene op te voeden.

‘Iedereen heeft een roeping in dit leven, de mijne is misschien om dit wilde, vreemde schepsel te temmen. Ik zou het heusch wel eens willen probeeren. Natuurlijk ben ik het niet met haar eens, maar ze ziet er zoo lief uit. Het is een volmaakte schoonheid, maar een echt natuurkind.’

Rosa krijgt waarachtig invloed op Irene. Zoo bijv.:

‘Eindelijk werd er door den vroolijken lach, en het goede humeur van Rosa en tevens door haar mooi gezichtje in Irenes onstuimig hartje een snaar getroffen, die tot nog toe gezwegen had.’

Maar dat vind de professor niet goed. Hoor, hoe dit type z'n weigering inkleedt; het is mijn schuld niet, als het schandelijk profaneeren lijkt; ik citeer.

[pagina 240]
[p. 240]
‘Ik heb er van gehoord,’ zeide professor Merriman, ‘zooals iedereen hier op de plaats. Het is een feit, dat de naam Irene Ashleigh een schrik is voor iedereen. Men heeft mij vreeselijke verhalen van dat meisje gedaan en de gedachte aan haar heeft dikwijls mijn gemoed bezwaard.’
‘Zooals die thans mij bezwaart,’ zeide Rosa zachtjes, terwijl er plotseling tranen in haar oogen kwamen.
‘Meisjelief,’ hernam de professor, ‘je bent bij mij gekomen, om opgevoed te worden als mijn eigen kind - om in deze kleine school naar lichaam en geest een degelijke en beschaafde opleiding te ontvangen, niet om in aanraking gebracht te worden met een meisje, dat in geen enkel opzicht geschikt is om met je om te gaan. Op het oogenblik, Rosa, sta je onder secondantes en onderwijzers en volgens den bijbel moet je aan degenen, die boven je gesteld zijn, gehoorzamen. Over eenige jaren zal je opvoeding voltooid zijn en ben je alleen rekenschap verschuldigd aan God en degenen, van wie je veel houdt, maar voor dien tijd komt het mij niet wenschelijk of raadzaam voor, dat je iets met Irene te maken hebt. Ik heb dit vanavond ook aan barones Ashleigh gezegd.’

Rosa krijgt een week bedenktijd; belooft, deze week zich niet met Irene te bemoeien. Maar Irene komt op 'n nacht bij Rosa binnengeklommen; Lucie, de dochter des huizes, komt wantrouwig kijken als zij stemmen hoort, maar Irene kruipt weg. Rosa wil Irene weg hebben, maar Irene wil nou 'es een nachtje bij haar zijn.

‘Zeg,’ zeide Irene, zouden wij niet uit het raam kunnen klimmen en langs de wistaria naar beneden komen en ons ergens op het landgoed verbergen? Wij konden daar vannacht blijven en dicht tegen elkaar aan uitrusten, zoo heerlijk, - o, zoo heerlijk! Ik heb juist een aardig tuinhuisje gezien, waar het gezellig zou zijn. Vind je het goed?

Uit afkeer voor Lucie gaat Rosa waarachtig mee. Den volgenden dag bekent zij alles aan den professor; deze wil haar niet meer op school houden.

Rosa gaat nu wonen bij de barones, om Irene te beschaven.

Nu heeft Irene een gouvernante, juffrouw Trost, die ‘pillen moet innemen voor de spijsvertering’; Irene geeft de juffrouw ‘een vreemd soort van erwten’ te slikken, en de juffrouw is in doodsangst, dat die erwten in haar lichaam zullen zwellen. Het valt Irene tegen, dat de juffrouw, (die arm is) niet meteen vertrekt voor goed.

Jacob, de huisknecht komt zich ook beklagen over Irene.

[pagina 241]
[p. 241]
‘Zij had namelijk op de even openstaande deur van de provisie-kamer een los toegedekt schoteltje met spinnen en rupsen neergezet, zoodat, toen Jacob de deur opendeed, al die griezelige dieren op zijn gezicht waren komen vallen. Hij zag doodsbleek en zei, dat de rupsen hem leelijk hadden gestoken.’

Mevrouw legt een pleister met verzachtende zalf op Jacobs gezwollen hand en wang.

Drie van de dienstmeisjes zeggen haar dienst op.

‘zelfs de keukenmeid heeft het bijna op de zenuwen gehad, want Irene had een levende pad in de broodpan gezet. De meid zeide, dat zij veel kon verdragen, maar padden kon zij niet uitstaan. Het beest blies afschuwelijk tegen haar....’

Juist in dezen nood komt Rosa optreden. Ze begint met Irene duidelijk te maken dat zij schoon is. Laat haar zichzelf in den vijver bewonderen - hoe idyllisch; dan zegt de 15-jarige Rosa tegen de 12-jarige Irene:

‘God heeft je zoo geschapen Irene; hij heeft je die schoonheid gegeven en schoonheid is een geschenk van groote waarde.’
‘Mooie menschen hebben een groote verantwoordelijkheid. Zij zijn in de wereld om de menschen beter te maken ----------------------

We zijn nu halverwege het boek. De rest verhaalt, hoe Rosa Irene heelemaal tot een ideaal meisje weet te vormen. Alles met wijs overleg. Maar ik zie niet in, waarom wij, lezer en ik, ons nog langer zullen vernederen, om serieus het verhaal te volgen. De mallepraat verdient het niet. Hier volgen alleen wat zinnetjes, die ik zoo maar uitpik, om nog duidelijker te doen uitkomen, hoe 'n idioot boek het is:

‘Spinnen, die op de ruggen der dienstmeisjes worden gezet, of bloedzuigers, die vrij in je slaapkamer rondloopen.’
Toen het nu bleek, dat het haar niet aan aanleg of gezond verstand ontbrak, stelde Rosa voor, dat zij naar een kleinen prijs zouden dingen.
Haar karakter is tegenwoordig vrij goed.
Gedurende het verdere van den nacht sliepen zij in elkanders armen en in dien slaap verdween veel van het wreede en onstuimige van Irenes karakter om plaats te maken voor dat moederlijk gevoel, dat een der heerlijkste gaven is, die God aan een meisje kan schenken.
[pagina 242]
[p. 242]
Ik zal haar zeggen dat je een soort van duivelin bent, die wel gauw haar waren aard zal toonen.
Er zijn gegevens in haar karakter, die kunnen doen verwachten, dat zij eens een uitstekende vrouw zal worden; maar als je haar nu beschimpt, zal ik al het goede dat ik heb uitgericht vergeefs hebben gedaan.
- begon Lucie op middelen te peinzen, hoe zij zich op de een of andere manier zou kunnen wreken.
Het eerste, wat mij te doen staat, is haar van Irene af te trekken.
- die geen vlieg kwaad zou doen, als zij het kon laten.
‘Wij moeten zien dat Agnes wat vroeg naar bed gaat en dan moet jij een beetje later, als zij slaapt, heel stil naar haar kamer sluipen en dit ouder haar dekens verstoppen. Als zij dan wakker wordt uit haar eersten slaap, denkt zij natuurlijk dat Irene het heeft gedaan.’ Al sprekende had Lucie Lina in een hoek van de speelplaats getrokken, waar een groot, vrij kwaadaardig uitziend stekelvarken in een bal lag opgerold.

Ik krijg zin, om dat haarfijn nu te vertellen, dat van het ‘stekelvarken’, maar ik ben eigenlijk veel te blij, nu zoo'n beetje klaar te zijn met ‘ Een Wildzang’ - en ga even pauseeren om straks te beginnen met ‘ Nel, de Ontembare.’

 

Amsterdam.

Th. J. Thijssen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken