Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schoolland (1926)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schoolland
Afbeelding van SchoollandToon afbeelding van titelpagina van Schoolland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.31 MB)

ebook (3.09 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schoolland

(1926)–Theo Thijssen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 153]
[p. 153]

Maart. Zaterdagmiddag.

Nu zou ik wel eens willen weten: heeft iemand er enig vermoeden van gehad, van de zonderlinge zorg, die mij van ochtend vervuld heeft? Niemand natuurlik; maar ik ga het opschrijven, om het in later jaren nog eens precies te kunnen weten, hoe deze tijd van m'n leven z'n diep gesjochten momenten heeft gehad....

 

'k Zag het vanmorgen al met schrik, toen ik de straat op keek: dooiende sneeuwpap. En m'n vrouw begreep de blik, waarmee ik de wanhopig-vieze geschiedenis daar beneden bekeek: ‘Met zulk weer moest je eigenlik overschoenen hebben,’ zei ze.

‘Och,’ zei ik dubbelzinnig. Want ik wist, wat zij niet wist: m'n schoenen waren niet meer heel, al noemden we ze, in tegenstelling met het paar dat in de kast ligt te wachten om Maandag aan de schoenmaker te worden meegegeven, deze week telkens de ‘hele schoenen’.

 

Ik trok m'n ‘hele’ schoenen aan, en monsterde tersluiks de zolen, om nog eens te zien, wat ik eergisteren al gemerkt had: dat ze ontegenzeggelik kapot waren. 'n Strop, konstateerde ik bij mezelf; 'k had er op gerekend, dat we nog wel een week droge straten zouden houden; en dan had ik Maandagmorgen kalm en langs-m'n-neus-weg tegen m'n vrouw gezegd: ‘Denk er om, dat je straks m'n schoenen meegeeft, voor 't geval dat déze onverwachts door-gaan.’ En dan zou

[pagina 154]
[p. 154]

het precies traktementsdag geweest zijn, als dat gerepareerde paar was thuisgekomen. En ik was er goed door gerold - zonder m'n vrouw getob te hebben bezorgd....

 

Kloekmoedig stapte ik de straat op. Met zo'n soort zonderlinge hoop op boffen, als je dan nog kunt hebben: misschien zou de nattigheid nog wachten met helemaal door de binnenzool heen te dringen, totdat ik de school bereikt had; misschien hoopte zich in de gaatjes wat vastgetrapte sneeuw op, als een stop in het lek, zolang ze niet smolt tenminste. En ik keek met voornemens van groot beleid uit naar droge plekjes.

Ach, de straat was één egale kleddermassa; maar mij leek het toe, dat het aan de andere kant, dan waar ik liep, toch iets beter was, en ik stak over. Midden op straat lag een hoopje sneeuw, dat er nogal stevig uitzag; ik drukte m'n zolen er stevig in, het knurpte een beetje krakerig; ik had hoop, werkelik een sneeuw-stop in de gaten te hebben gevangen....

Aan de overkant was de natte modder even erg. Ik stapte iets dapperder door, want droge plekjes waren tóch nergens. 't Was merkwaardig stil in de straat; hier en daar liep iemand net zo beleidvol te baggeren als ik, en onze voetstappen maakten allemaal datzelfde sjòppende geluid.

Ik kreeg het park in 't gezicht; 'k voelde aan m'n voeten nog steeds geen nattigheid, en had opeens weer hoop: in het park lagen de paden misschien nog met ongerepte, droge sneeuw; als ik het park haalde met droge voeten, was ik verder bijna helemaal veilig. Toen kwam ineens een twijfel: was dat nu kou, of nattigheid, wat ik nu aan m'n voeten voelde? Enkel maar kou, maakte ik mezelf nog wijs; totdat ik plotseling, net een nogal droog plekje bestappend, het gevoel kreeg, met blote voeten door 'n plas te waden.

Bij 't park gekomen, was m'n twijfel weg: m'n voeten waren nat, drijfnat. Ik verbeeldde me nu zelfs, borrelende luchtbelletjes tussen m'n tenen door te voelen stijgen. Ik liep maar raak nu, en ik nam de weg door het park in plaats van door

[pagina 155]
[p. 155]

de straat, zonder er ernstige voorkeur mee te bedoelen. Trouwens, de paden waren al meer water dan sneeuw; hier en daar zag een hoopje kiezel er wat droger uit, en onwillekeurig zette ik dáár dan bij voorkeur m'n voeten; maar het was eigenlik maar voor de vorm: ik had onafgebroken de sensatie, helemaal geen zolen meer onder m'n schoenen te hebben.

 

Toen ik de schooldeur naderde, liep ik net zo onverschillig door als een man met hele schoenen; en juffrouw Veldman, die ik bij de deur ontmoette, had er niet het flauwste vermoeden van, hoe ze naar mijn hart sprak, toen ze zei: ‘Wat 'n straten, hè?’

In 't kamertje brandde het kacheltje lekker, en zo onder het meepraten met de anderen zette ik m'n linkervoet op de kachelrand.

‘Klamme voeten krijgt 'n mens van die sneeuwboel, hè,’ zei mevrouw Troost, d'r overschoenen afschuivend.

Jawel, klamme voeten, dacht ik.

‘Nou hoef je niet te vragen,’ zei Koning, ‘nou hoef je niet te vragen, wij hebben tenminste nog behoorlike schoenen, maar nou hoef je niet te vragen die stakkers van kinderen, hoe die straks binnen komen. De helft heeft natuurlik geen droge kous meer aan.’

Ik schoot in een lach - en Koning begreep me verkeerd. Hij tikte me onder 't naar boven lopen op m'n schouder en zei met een weke stem: ‘Jij moet straks 'es even inspektie houen van de voetjes in je klas, en dàn moet je 'es lachen.’ En aan de manier waarop hij toen ineens me passeerde en haastig voor me uitliep, kon ik zien, dat hij nijdig was en me alleen wou laten om het lesje te verwerken, dat-ie me gegeven had.

De dwaze, prachtige kerel, die niet wist dat ik allang m'n lesje beet had....

 

In m'n lokaal heb ik de deur van 't kachel-schut opengezet,

[pagina 156]
[p. 156]

en ben met m'n rug ervoor gaan staan, en heb toen telkens één voet naar binnen gehouden, bijna tegen de kachel aan. Zo liep het voor m'n binnen-komende leerlingen tenminste niet in 't oog, dat ik m'n schoenen stond te drogen, dacht ik. Maar jawel, Mina Helm liet aan Hilletje zien, wat 'n leuke natte plekjes ze uit d'r schoenen wist te persen door 'n beetje stevig te stappen, en toen wees Hilletje lachend naar mij: ‘De meester staat óók z'n schoenen te drogen!’

Ik schrok, en ging gewóón staan, en wandelde toen met een onverschillig gezicht wat langs de banken, zo in de richting van Mina Helm. ‘Zijn je voeten koud, of zijn ze nàt?’ vroeg ik haar toen, en heel politiek vervolgde ik: ‘Zie je, koue voeten heeft iedereen met dit weer, ik ook; gaat straks vanzelf over natuurlik; maar nàtte voeten is erger.’

‘Kijk 'es,’ zei Mina eenvoudig, en ze liet d'r zolen zien. Ik zag niet alleen stukjes kous, maar ook een modderig stukje vel door een gat in die kous; en Mina Helm lachte, toen ze d'r voeten weer terugtrok.

‘Ja maar zo kan je niet blijven zitten, daar wor' je ziek van,’ begon ik bedrijvig, ‘ga ze wat drogen bij de kachel.’

Mina holde blij naar de kachel, en hield d'r ene voet er bijna tegen.

‘Trek je schoenen maar eventjes uit, dan drogen je kousen gauwer,’ zei ik.

Mina keek 'n beetje verlegen, en zei: ‘'t Gáát zo al.’

Maar ik begreep wel, dat het niet ging. ‘Vooruit, trek je schoenen maar uit, als ik natte voeten had deed ik het ook,’ sprak ik. En toen deed zij het dan maar.

 

Er waren erg veel absenten; ik gaf de ouders groot gelijk, en besloot, niemand met een briefje lastig te vallen. Met zulke straten was alle verzuim: ‘geoorloofd’, vond ik.

Mina Helm was ook, van die toch gekomen waren, nog lang de enige niet met natte voeten. D'r kwam een heel kringetje om het kachelschut te staan - en ik moest een soort aflossing

[pagina 157]
[p. 157]

organiseren. Als er van een kind de kousen 'n beetje opgedroogd waren, moest het op z'n plaats gaan zitten; de schoenen mocht het zolang uitlaten: die zette ik op de grond om de kachel heen.

Het is gek, maar het werd knus in de klas.... Om tien uur kwam ik op de gedachte: d'r moeten in de bergplaats nog oue schoolpantoffeltjes liggen, die Kraak daar nog in voorraad hield voor enkele klompendragende kinderen. Die kon ik mooi gebruiken voor al die kousenvoeten van ochtend....

‘Ga 's mee,’ zei ik tegen Frits Bloem, ‘ga 'es even mee,’ en ik stapte de gang op, om te kijken of de bergplaats soms op slot was, dan kon Frits Bloem de sleutel even halen....

De deur van de bergplaats stond open: Kraak was bezig met twee jongens de hoop oue pantoffels weg te dragen. ‘Ha,’ zei ik, in m'n handen wrijvend, ‘ze zijn d'r nog, zie ik. Ik moet er ook wat hebben.’

Kraak gaf z'n jongens een wenk; ze verdwenen met hun armen vol. ‘D'r zijn d'r niet meer hoor,’ zei hij toen, dadelik strijdlustig.

‘Je zal ze toch niet allemaal houen? Mijn klas heeft toch zeker....’ begon ik, gemoedelik nog.

‘Ik kom zelf nog te kort,’ zei Kraak strak-ernstig.

‘Maar ze zijn toch niet voor één klas,’ probeerde ik weer.

‘Die 't eerste komt die 't eerste maalt,’ zei Kraak bruut, en hij stapte z'n jongens achterna.

 

Ik voelde 'n nijdige woede opkomen, en ik wou hem toeschreeuwen dat dat zo-maar niet ging - maar daar stond Frits Bloem, m'n zwijgende getuige, en gaf plotseling ongevraagd zijn kijk op de zaak: ‘Jammer hè meester, net te laat.’ En ik bedwong m'n lust om met Kraak ruzie te maken.

 

't Was ook eigenlik onzin - wat geeft het nu, wie z'n kinderen geholpen worden - als alle pantoffels maar gebruikt worden. Maar zo'n koppige oue knar van een Kraak - ik geloof waarachtig, dat-ie als een kwajongen zou zijn gaan vechten, als

[pagina 158]
[p. 158]

ik hem zijn eenmaal lekker veroverde oue pantoffeltjes niet had laten houden....

Ja, en we hebben natuurlik geen speelkwartier gehouden; en toen 't school uitging, zijn de kinderen weer moedig weggebaggerd.

Mijn schoenen kledderden en sieperden alweer na 'n pas of tien....

 

Thuis nog 'n klein beetje komedie, daarnet, tegen m'n vrouw. ‘Zeg, 'k geloof waarachtig, dat m'n schoenen een beetje lek zijn, 't was daarnet tenminste sprekend, of....’

En zo luchtig pratend ben ik naar 't keukentje gegaan, en heb daar haastig m'n schoenen uitgetrokken en in een hoek geschoven. Toen als 'n dief naar de slaapkamer.... 't gaf waarachtig natte moeten op het zeil!

 

Maar nu is het leed geleden; 'k zit met lekkere schone voeten en schone droge sokken in m'n huissloffen aan m'n bureau. En als 't Maandagochtend is, natte straten of droge straten, vóór 't weg-gaan zeg ik luchtig tegen m'n vrouw: ‘Denk er om, dat je straks m'n andere paar schoenen aan de schoenmaker meegeeft, deze hele vertrouw ik ook niet lang meer.’

 

Armoede van een schoolmeester? Onzin, zo erg was het niet. 'n Beetje te weinig overleg in 't halen van het eind van de maand, een beetje te veel optimisme. Armoede was het van de kinderen....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken