Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schoolland (1926)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schoolland
Afbeelding van SchoollandToon afbeelding van titelpagina van Schoolland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.31 MB)

ebook (3.09 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schoolland

(1926)–Theo Thijssen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 178]
[p. 178]

April. Zaterdagavond.

Van morgen overhandigde Frits Bloem me met een ernstig gezicht een briefje. Zó ernstig keek hij, dat de klas een ogenblik stil werd en in spanning toekeek, hoe ik 't briefje openmaakte.

't Was van Frits z'n vader; dat hij me graag eens spreken wou, en vanmiddag geen dienst had; of ik hem ontvangen kon, als het schikte, of anders in de loop van de volgende week.

‘Wat is je vader?’ vroeg ik.

‘Wagenbestuurder,’ antwoordde Frits Bloem.

‘Nou, doe de komplimenten aan je vader, en dat ik de hele middag thuis ben, en dat-ie dan kan komen. Weet je me te wonen?’

Er kwam een glimlach op Frits z'n strakke gezicht, en hij knikte van ja. Maar zijn zwijgen was griezelig.

‘Afgesproken dan,’ zei ik.

Frits stapte naar z'n plaats; van alle kanten werd hij ondervraagd; hij poeierde alles af met schouder-ophalen.

Ik was, eerlik gezegd, razend nieuwsgierig, wat er zou zijn met Frits, en in 't speelkwartiertje vroeg ik zo langs m'n neus weg: ‘Wat was het eigenlik, waarvoor je vader me wou spreken?’ Frits stond net op 't punt weg te hollen, met de troep jongens mee; z'n gezicht kreeg weer die raadselachtige plooi van ernst, en hij maakte een onbeholpen beweging met z'n schouders. ‘Nou vooruit, ga je gang maar,’ liet ik hem los.

 

Vanmiddag was ik werkelik wat ongedurig, ik kon maar

[pagina 179]
[p. 179]

niet begrijpen, wat Frits Bloem z'n vader zou kùnnen hebben, en ik was blij toen er eindelik, om over half drie, gebeld werd. Ik ging zelf opentrekken, en werkelik, het was Frits z'n vader, ik zag het aan z'n uniform.

Even later stond de man in mijn voorkamer; hij maakte z'n verontschuldiging dat-ie zo-maar in z'n uniform kwam, maar om vijf uur had-ie alweer dienst. Ik gaf hem een stoel, de leunstoel; hij had z'n uniformpet voor zich op tafel gelegd; met z'n dikke dienstjas zag hij er uit als een reus; hij keek het raam uit en zei toen: ‘Ja.’

Ik zette m'n kistje sigaren voor hem, en zei, na een gebaar: ‘Steekt u om te beginnen 'es op.’

Hij weerde af, en zei: ‘Nee o nee dank u meester, zo ben ik niet, dat zou me wat moois wezen, stel je voor, nee daar is 't niet om begonnen, dat zou niet te pas komen....’

Enfin, hij sloofde zich uit om me uit te leggen, dat-ie eigenlik z'n bezoek al een brutaliteit vond, en dat niet wou verergeren door er nog een sigaar bij te nemen ook.

‘Bloem, klets niet en steek op; als ik bij jou kwam en je presenteerde me een sigaar deed ik het toch ook,’ zei ik, geforceerd familiaar om hem op z'n gemak te zetten; ik zelf rookte al, en ik pakte met een nonchalant gebaar het asbakje van m'n buro, en zette het tussen ons in op de tafel.

Maar al m'n psychologie hielp niet, hij maakte een gedecideerd gebaar boven het sigarenkistje en zei: ‘Nee meester, ik begin d'r niet an.’

‘Malligheid,’ zei ik nog, maar toen gaf ik het op; ik kan in zulke gevallen zo slecht het natuurlike aplomb vinden.

Hij keek weer het raam uit, en zei weer: ‘Ja.’

‘U hadt me over Frits willen spreken, hè,’ begon ik toen maar.

Hij kuchte eens, en lei z'n pet een eindje op zij.

‘Nou, dat kan gebeuren, hè,’ zei ik weer. Misschien een beetje raar gezegde bij nader inzien, maar het was me op dat ogenblik onmogelik, om op een natuurlike manier de stroef-

[pagina 180]
[p. 180]

heid van de man te breken door te zeggen: ‘Vertelt u maar 'es, wat is er -’ of zo iets.

‘Ja,’ zei hij, zich wat verschikkend in z'n stoel, ‘ik wou eigenlik, de kwestie is, om u de waarheid te zeggen, m'n vrouw en ik, hoe zal ik 't zeggen, we bennen de laatste tijd....’ en hij zweeg weer.

Ik werd onder dat gehakkel hoe langer hoe nieuwsgieriger, want het moest wel iets ergs zijn, dat de man er maar niet over beginnen kon....

‘Is er wat met Frits?’ vroeg ik toen in vredesnaam maar.

Hij stond op uit z'n stoel, en keek me hulpeloos aan; het was werkelik pijnlik, en ik dacht plotseling, waardoor weet ik niet, dat er met Frits Bloem iets akeligs was geweest op geslachtelik gebied, en ik zocht naar de geen-aanstootgevende woorden, waarmee ik de bekentenis van een of andere ontdekking kon uitlokken. Wat 'n geluk, dat ik die woorden niet zo gauw bij de hand had, want ik had er 'n mal figuur mee geslagen....

‘Och ziet u meester, u kan het me wel precies zeggen zoals het is, u hoeft er geen doekjes om te binden voor 't bloeien - zo half en half zijn wij als ouders er al 'n beetje op verdacht, maar ik zeg tegen m'n vrouw: ik ga d'r bij de meester zelf naar informeren, we moeten d'r nou eindelik maar 'es haring of kuit van hebben. Da's alles, en daarom heb ik toen van ochtend de jongen dat briefje meegegeven.’

Hij trok 'n gezicht, of het 'er nu uit was, en of-ie nu een antwoord kon verwachten.

‘Wàt wou u dan zo precies weten?’ vroeg ik ongeduldig.

Hij dwong zich duidelik tot kalmte en sprak:

‘Of-ie achterlik is of niet.’

Ik kreeg een ogenblik het gevoel, voor de gek gehouden te worden, en dacht: nu begint-ie dadelik te lachen en zegt: Dat was maar zo'n lolletje natuurlik, en dan komt-ie voor de dag met het eigenlike onderwerp. Maar de man bleef me aanstaren in deemoedige afwachting.

[pagina 181]
[p. 181]

‘Achterlik?’ vroeg ik toen.

Hij knikte zwijgend.

‘Of Frits àchterlik is?’ vroeg ik nog eens.

Hij zuchtte, en knikte weer.

Ik wilde dolgraag in een hartelike schaterlach uitbarsten, om de man afdoende te bewijzen hoe krankzinnig ik z'n vraag vond - maar ik was zo verbouwereerd van onverwachte verbazing, dat ik niet lachen kón, en om me zo kras mogelik uit te drukken, zei ik:

‘Nou, dàn is zowat m'n hele klas achterlik.’

Maar 't hielp niet: de man zei ernstig:

‘Ja, 't moet véél voorkomen tegenwoordig.’

Toen vergat ik me - en ik liet me een hartige vloek ontvallen - notabene, als onderwijzer tegenover een vader van een leerling! En ik vroeg hem, wie 'm op die krankzinnige gedachte had gebracht: Frits Bloem àchterlik!

‘Kijk 'es, aan die flauwe kul van nummer één, en nummer zoveel van de klas doe ik niet, maar anders zou 'k zeggen: uw zoontje is nummer een óf twee van de jongens....’

‘Zeker van achteren af....’ zei hij bitter grinnikend.

‘Nee om de bliksem niet!’ riep ik, ruw blijvend. ‘Verdomme man, jouw jongen is een van de bèsten, je maakt me nijdig met dat gezemel over achterlik. Waarom kom je niet vragen of-ie idioot is! Achterlik, achterlik - hoe krijgen jullie 't in je kop?’

M'n vrouw stak haar hoofd om de deur - later vertelde ze me, dat ze eigenlik dacht dat er ruzie was en daarom even kwam kijken - en vroeg of er soms thee moest zijn.

‘Drinkt u een kop thee?’ vroeg ik.

De man begon weer dezelfde komedie als bij de sigaren, maar m'n vrouw was handiger dan ik. Ze kwam helemaal binnen en zei, werkelik moederlik: ‘Nou maar een kopje thee lùst u wel, da's nou maar malligheid hoor.’

Hij trok een komiek gezicht van: dáar kan ik niet tegen op, en zei: ‘Nou astublieft dan, heel graag.’

[pagina 182]
[p. 182]

‘Dit is de vader van Frits Bloem uit m'n klas,’ zei ik tegen m'n vrouw, ‘die jongen is een van de besten, en nou hebben we de mop, dat hier meneer komt informeren of z'n zoontje niet achterlik is. Hoe vin-je die?’

‘'t Is zonde,’ zei ze, ‘Frits Bloem? Waar je altijd zo over roept?’

(Voor zover ik weet heb ik nog nooit tegen haar over Frits Bloem gekikt!)

En toen zich wendend tot de vader:

‘Moet u weten, hier m'n man is juist gèk met die jongen. Gut, wat kàn-ie ook alweer zo goed....’

‘Ja, hij schijnt nogal aardig te schrijven, dà's waar,’ gaf vader Bloem toe.

M'n vrouw wipte weg, en d'r komedietje had al 'n prachtige uitwerking:

‘Dus.... u zou denken.... D'r is nog wel kans, dat-ie niet blijft zitten?’ vroeg de vader, hoopvol mij aankijkend.

Het was tóch nog belachelik, en dat zei ik dan ook ronduit, hij mocht blij zijn met zo'n flinke jongen. Werkelik 'n flinke jongen, in àlles.

De man fleurde langzamerhand helemaal op. Mijn vrouw bracht de thee, en verdween na 'n paar vriendelike woorden.

‘Steek nou 'n sigaar ook op, dan neem ik ook 'n verse,’ zei ik, op mijn manier handige gastheer, en ditmaal lukte het.

 

Toen heb ik hem gevraagd, of-ie nu werkelik bang was geweest dat z'n jongen het zo erg slecht maakte; en 't bleek me, dat èn hij èn z'n vrouw al maanden lang in draf hadden gezeten; hij had al veel eerder 'es naar school willen komen om te informeren, maar 't aldoor uitgesteld. ‘Ja meester, d'r komt natuurlik heel wat voor 'n kind kijken, wil het altijd maar geregeld verhoogd worden, en verleden jaar hebben we ook al ons hart vast gehouden. En uit de jongen krijg je altijd zo weinig uit. En dan heeft m'n vrouws zuster een jongen, die....’

[pagina 183]
[p. 183]

En toen kreeg ik een verhaal dat me alles duidelik maakte. Die schoonzuster had een wonderkind, waar ze niet over ophouden kon, zo als die jongen leerde, en de arme Frits stak daar zo povertjes bij af. En dàt malle portret had dan eigenlik de uitvinding gedaan van Frits' achterlikheid, en de ouders voorgehouden, dat ze máátregelen moesten nemen.

We zaten zo gemoedelik, en de blauwe sigarenrook zweefde zo gezellig om ons heen, maar ik haatte dat wijf van een schoonzuster met d'r idioot van een wonderkind, en op 'n gegeven ogenblik heb ik met een deskundigen-zekerheid waar ik zelf achteraf om lachen moet, gezegd: ‘Let 'es op, meneer Bloem, let 'es op mijn woorden: dat knappe neefje blijft nog wel 'es zitten, maar Frits rolt regelrecht de school door tot de hoogste, en wie weet wat-ie worden zal.’

 

En nu nog, terwijl ik dit in m'n dagboek schrijf, betrap ik me d'r op, dat ik die tante van Frits alle mogelike beroerdigheid met d'r zoon gun!

Overigens heeft deze ervaring me wel aan 't piekeren gebracht over de vraag: hoeveel ouders van mijn leerlingen hebben er eigenlik enig begrip van, hoe hun kinderen met leren op school zijn? Als ik over 'n paar maanden een paar leerlingen niet verhoog, iets wat toch eigenlik geen kleinigheid in het kinderleven is, dan komt de tijding daarvan als een donderslag in die gezinnen.

Is het eigenlik geen door-en-door idiote toestand, dat zo'n vader en moeder van Frits Bloem rondlopen met allerlei sombere gedachten over de jongen, terwijl Frits 'n patente leerling is? Neem nou m'n lieve sukkeltje van een Leentje Roos, wie weet wat háár vader en moeder voor 'n vast vertrouwen in haar knapheid hebben. Ik heb altijd dingen als schoolrapporten afgekeurd, vooral voor een volkschool als de onze.... maar ik begin toch wat te voelen voor iets in die geest.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken