Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gasten in het huis ten halven (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gasten in het huis ten halven
Afbeelding van Gasten in het huis ten halvenToon afbeelding van titelpagina van Gasten in het huis ten halven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (14.47 MB)

ebook (3.35 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gasten in het huis ten halven

(1932)–Antoon Thiry–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

't Kloempke

[pagina 9]
[p. 9]

't Kloempke

I



illustratie

MEER dan dertig jaar, met een volharding die men in zoo 'n halven onnoozelaar nooit had durven vermoeden, had Kloempke er voor gewerkt.

En eindelijk, eindelijk! op dien memorabelen Maandag van Sinte-Gommaruskermis, na een langen dag van vioolstrijken en rondgaan met zijn bolhoedeken, herbergsken in en herbergsken uit, had hij ze samen, zijn 15.000 fr.

Toen hij 's avonds laat, in zijn eenzaam-gelegen, één-

[pagina 10]
[p. 10]

kamerig achterhuizeken, veilig achter de neergelaten rolgordijn bij 't licht van zijn petrollampke, de gekregen centen, halve en heele sollen telde, was hij zelfs over de 15.000 en dat nogal met 3.25 fr., waarvoor hij aan het vet-walmend wagentje op de Kluizeplein een groote kom vol warmen patatfriet kocht, daarbij nog een biefstuk van een pond, een halfbrood, een potje mostaard en twee flesschen bier, om op zijn eentje, met een voldaan-kloppend hert, zijn levenstriomf te vieren.

Want een triomf was het voor 't Kloempke, en geen kleine! Hadde hij dien gevierd met een dankmis en een diner met konijn en wijn en den besten harmonicaspeler van de stad er bij, 't ware bij lange niets te veel geweest.

't Was immers maar een sukkelaar van een vent, het Kloempke, kort en klein ineengestuikt van bouw, met korte beentjes, korte armen, een kop als een zaanstoop en een bleek, plat, pokdalig doggengezicht, dat altijd naar 't schreien stond. Hij was schoenmaker van stiel, doch ondanks veel gezucht, gebid en achter-d'ooren-gekrab had hij het nooit verder weten te brengen dan 't primitief lappen van zolen en pollevieën. Had hij daarmee zijn fortuintje bij elkaar moeten krijgen, God-en-Heere! met dag en nacht te kloppen, en dat driehonderd jaar aan een stuk, dan was hij er nog niet gekomen!

Doch hij zat er niet veel meer mee in... Hij geraakte er, zoo juist op 't nippeke weliswaar, toch nog mee aan zijn kost, aan zijn huur voor zijn eenkamerig achterhuizeke en aan zijn schamel kleedsel. En dat was voor hem al meer dan genoeg.

Maar, God-zij-geloofd! het Kloempke had buiten

[pagina 11]
[p. 11]

zijn leest, zijn hamer en zijn nagelenbak, ook nog iets anders om op te bouwen en dat was zijn viool.

Die had hij, toen hij nog een broekvent was van een jaar of twaalf, dertien, boven op zolder bij zijn grootmoeder, in een oude kist gevonden. En zoo heelemaal op zijn eentje, zonder meester of wat ook, had hij 's avonds, na een vollen schoenmakersdag, viool leeren spelen.

't Was rap gegaan, danig rap zelfs.

Op drie, vier weken tijds had hij er den pak van weg gehad. En tot groote verwondering van zijn moeder en de geburen, die nooit anders dachten of er scheelde wat in dien jongen zijn bovenkamer, speelde hij zoowaar van: ‘Waar kunnen wij nog beter zijn’, van: ‘Als de boer een zippeken heeft’, van: ‘De schoon' hertogin’, en veel andere liekens nog.

Hij mocht niets nieuws hooren op een orgel, van een harmonie, van een straatzanger, of hij zat op zijn oude viool te zweeten en te strijken, zoolang tot hij 't er uit gekrast kreeg.

‘De Groote Pint’, de befaamde staminee in het oude gepuntgevelde Meulekeskwartier, onder aan den voet der Molenwallen, was de eerste herberg waar hij zijn kunst had mogen laten hooren. Dat gebeurde ter gelegenheid van den jaarlijkschen souper der ‘Dappere Pijpsmoorders’. Zijn heel repertorium streek hij er af en toen de uitgelaten Pijpsmoorders gedaan hadden met smekken en smullen, zongen ze dapper mee.

't Was in de klein' uurkes toen 't Kloempke van daar naar huis strunkelde, met zijn viool onder zijn jas geknoopt. Hij was een beetje zat en een beetje soezig in zijn grooten kop, maar onder zijn hand, in zijn vestzakje, woog en rinkelde er vijf frank en zeven sollen.

[pagina 12]
[p. 12]

Dien nacht, weggezonken in zijn kafzak, boven op zijn zolderke onder de pannen, kreeg hij als bij ingeving 't gedacht om met zijn viool een fortuintje samen te krabben. Wat er daarbij allemaal door zijn kop had gespookt was geweldig geweest, om van te draaien. Spijtig maar dat, toen hij 's morgens, na een korten, diepen slaap, door zijn grommend en roepend meke werd wakker geschud, hij er zich niets meer van herinnerde! 't Eenige wat hem terug bijkwam was dat het 15.000 fr. moesten worden, dat hij er dan huizen mee zou koopen om van zijn renten te leven en ook dat hij geen cent, geen duit zou aanraken van alles wat hij met zijn viool verdiende, of de 15.000 moesten er zijn.

Och, hoe voelde 't Kloempke zich veranderd van toen af aan, en hoe was hij aan 't werk geschoten.

Geen Zondag ging er voorbij of vlak na den noen, in zijn zwart kostuum en met zijn bolhoedeken op, was hij op stap, al de herbergen af, om te spelen en te verdienen. Geen kermis werd er gevierd, vijf, zes uren in 't ronde, of 't Kloempke, zijn viool en zijn hoedeke waren er geweest om zich te laten hooren en centen op te halen. Zelfs in den beewegtijd, als er van Antwerpen of van hooger op uit de polders, paternosterende processies door de stad trokken op weg naar Scherpenheuvel, stond hij, met zijn hoedeke omgekeerd vóór zijn voeten, aan de Leuvensche Poort kerkliekes te strijken om toch maar weer een stukske meer voor de 15.000 binnen te rijven.

Natuurlijk ging het niet altijd even vlot.

Er waren keeren dat hij zijn eigen zoo lam en moe streek, dat hij bijkans geen pap meer zeggen kon, en als hij dan ievers, in de alleenigheid, zijn buit telde, nog geen drie arme frankskes bijeenhad. En ander

[pagina 13]
[p. 13]

keeren daarentegen, zonder veel moeite te doen, regenden de centen binnen, zoodat hij zijn winst over al zijn zakken verdeelen moest en 't er bovendien goed vaststoppen ook met proppen papier, om bij zijn verder gefiedel in Godsnaam toch maar geen gerinkel te laten hooren.

Bezonders als 't Kloempke weer eens terechtkwam ievers bij zoo 'n companie plezante, half-zatte mannen, en hij hen hun brooddronkenheid op hem liet botvieren lijk op een onnoozel schaap dat van toeten noch blazen weet!

Och, 't Kloempke bibberde en zuchtte en pimpeloogde dan wel, als het toeval hem in zoo 'n gezelschap bracht. Hij kreeg er hartkloppingen van ook al. Zoo geerne had hij zich omgekeerd, de deur toegesmeten om rap weg te loopen. Maar de begeerte naar groote winst duwde hem dan telkens als met een straffe hand verder en verder naar binnen tot midden in 't geroep en gebral.

't Duurde nooit lang of 't zat er op met het ventje. En wat ze met hem allemaal uitstaken, 't zou te lang zijn om 't allemaal te vertellen. Nooit was het zot genoeg.

De mannen lieten hem bijv. viool spelen met een vol bierglas in evenwicht boven op zijn kop. Ze deden hem cake-walken of duwden hem in plaats van zijn strijkstok een koterhaak in de hand, waarmede hij dan een brabansonneke ten beste moest geven. Somwijlen takelden ze hem van hoot tot poot toe met allerlei bonte vodden en papierkens, al erger dan een vastenavondzot, streken zijn gezicht zwart met een verkoolden stop en namen hem aan den kop van hun brallende bende mede op toernee van de eene herberg naar de andere.

[pagina 14]
[p. 14]

't Was meer dan erg wat 't Kloempke te verduren kreeg. Sommigen, die wat compassieus waren van hart, namen het dan op voor hem en ze spelden hem de les van zich niet te laten doen.

En dan trok 't Kloempke een bleetgezicht, zei zuchtend dat hij slagen kreeg als hij zich dierf verzetten, en temet profiteerde hij er van om zijn hoedeken uit te steken om wat te krijgen.

Maar binnen in lachte hij en was blij. Hij wist wat er bij zoo'n gelegenheid altijd afviel en dat bracht hem immers weer een heelen stap dichter bij de 15.000!

Och, nog veel meer zou hij hebben willen verdragen. Meer nog zelfs dan de water-, vuur- en stofproeven, waarvan hij zulke verschrikkelijke dingen had hooren vertellen en die men deed ondergaan aan hen die framasson wilden worden.

De 15.000 en propriëtaris zijn en van zijn renten leven, dat geïnspireerd ideaal hield er den moed in bij 't Kloempke. De tijd was niets: tien, twintig, dertig jaar als 't moest, 't kon hem niet schelen hoeveel, maar komen zou hij er!

Nu hielden ze hem voor den zot. Goed. Maar geen nood, eens kreeg hij zijn dag, en dan zouden ze nog wel andere gezichten trekken!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken